Terug naar bibliotheek
Rechtbank Noord-Holland

ECLI:NL:RBNHO:2025:11644 - Rechtbank Noord-Holland - 10 oktober 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBNHO:2025:1164410 oktober 2025

Rechtsgebieden

Uitspraak inhoud

Civiel recht

Zittingsplaats Haarlem

Zaaknummer: C/15/368273 / KG ZA 25-517

Vonnis in kort geding van 10 oktober 2025

in de zaak van

1 [eiser 1] B.V.,

statutair gevestigd te [plaats 1] en zaakdoende te [plaats 2] , hierna te noemen: [eiser 1] ,2. [eiser 2] B.V., statutair gevestigd en zaakdoende te [plaats 3] , hierna te noemen: [eiser 2] ,3. JOUWGROEP B.V., statutair gevestigd en kantoorhoudende te Lijnden, hierna te noemen: Jouwgroep,4. JOUWOPLEIDING B.V., statutair gevestigd en kantoorhoudende te Lijnden, hierna te noemen: Jouwopleiding, eisende partijen, advocaat: mr. M. Pluister,

tegen

1 [gedaagde 1] ,

wonende te [plaats 4] , hierna te noemen: [gedaagde 1] ,2. [gedaagde 2] B.V., statutair gevestigd te [plaats 5] en kantoorhoudende te [plaats 4] , hierna te noemen: [gedaagde 2] ,3. [gedaagde 3] , wonende te [plaats 6] , hierna te noemen: [gedaagde 3] ,4. INNQ INSTALLATIES B.V., statutair gevestigd en zaakdoende te Almere, hierna te noemen: InnQ,5. MIJNOPLEIDING B.V., statutair gevestigd en zaakdoende te Almere, hierna te noemen: Mijnopleiding,gedaagde partijen, advocaat: mr. J.M. van Raaijen.

Partijen worden hierna gezamenlijk ook genoemd [eisers] dan wel [gedaagden]

1 De procedure

1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:

  • de dagvaarding met producties 1 tot en met 46

  • producties 1 tot en met 34 van de zijde van [gedaagden]

  • aanvullende producties 47 tot en met 60 van de zijde van [eisers]

  • pleitnotitie (conclusie van antwoord) van de zijde van [gedaagden]

  • aanvullende producties 61 tot en met 145 van de zijde van [eisers]- de mondelinge behandeling van 25 september 2025- de pleitnota van [eisers]

1.2. Voor de mondelinge behandeling op 25 september 2025 zijn verschenen namens [eiser 1] de heer [betrokkene 1] , namens [eiser 2] de heer [betrokkene 2] , die beiden ook zijn verschenen namens Jouwgroep BV en Jouwopleiding B.V., bijgestaan door mr. Janssen en mr. Pluister voornoemd. Verder zijn verschenen [gedaagde 1] voor zich in privé en als bestuurder van [gedaagde 2] , [gedaagde 3] en namens InnQ Installaties BV en Mijnopleiding B.V. de heer [betrokkene 3] , bijgestaan door advocaat mr. Van Raaijen voornoemd.

1.3. Tenslotte is vonnis bepaald, later nader bepaald op vandaag.

2 De feiten

2.1. [eiser 1] en [eiser 2] voeren sinds 8 oktober 2013 gezamenlijk een installatiebedrijf onder de naam Totaalklimaat. Aanvankelijk deden zij dat in de vorm van een vennootschap onder firma.

2.2. Op 29 september 2021 hebben [eiser 1] en [eiser 2] met [gedaagde 1] (een voormalig ROC docent) Jouwopleiding opgericht. In dat verband hebben zij ieder een persoonlijke holding opgericht. Deze zijn ieder voor 33% aandeelhouder in de door hen opgerichte tussenholding ‘Jouwgroep’. Jouwgroep is enig aandeelhouder van de dochtervennootschappen Totaalklimaat, Jouwtalent en Jouwopleiding. Bij deze transactie hebben [eiser 1] en [eiser 2] de vennootschap onder firma [bedrijf 1] ondergebracht in een besloten vennootschap.

2.3. [eiser 1] en [eiser 2] hielden zich vooral bezig met Totaalklimaat en [gedaagde 1] was voornamelijk betrokken bij Jouwopleiding. Hij had ruime ervaring binnen de opleidingsbranche voor de installatietechniek en heeft die meegenomen naar Jouwgroep. Het voor de verwerving van de aandelen benodigde kapitaal (€ 20.000,--) heeft hij geleend van Jouwgroep. Over de termijn en wijze van terugbetaling zijn geen afspraken gemaakt.

2.4. Schematisch was de situatie per 28 september 2002 als volgt:

{AFBEELDING 1}

2.5. [gedaagde 3] is op 1 april 2024 voor onbepaalde tijd in dienst getreden bij Jouwopleiding in de functie van 'Chief Technical Officer’(CTO). In zijn arbeidsovereenkomst is als artikel 12 een verbod opgenomen om nevenwerkzaamheden uit te voeren gedurende de arbeidsovereenkomst. In artikel 13 is een geheimhoudingsbeding en in artikel 14 is een concurrentiebeding opgenomen waarin het de werknemer verboden is om zonder voorafgaande schriftelijk toestemming van de werkgever gedurende de duur van de arbeidsovereenkomst en binnen een jaar na het einde van de arbeidsovereenkomst in enige vorm werkzaam te zijn of rechtstreeks of indirect betrokken te zijn bij een onderneming of instelling die behoort tot het klantenbestand waarvoor de werkgever werkzaam is ten tijde van het dienstverband en bij de beëindiging van het dienstverband.

2.6. Jouwopleiding houdt zich bezig met opleidingen in de installatiebranche. Binnen Jouwopleiding werd gewerkt aan het ontwikkelen van hybride training: het via online modules aanbieden van opleidingen, voorzien van instructievideo's. In dat verband was GPAL te Groningen benaderd als IT partner, omdat GPAL ervaring had in het aanbieden van onderwijstoepassingen. Verder was een opdrachtgever, Warmgarant, benaderd voor een pilot.

2.7. InnQ B.V. (InnQ) is een gespecialiseerd installatiebedrijf in Almere en richt zich met name op opdrachtgevers voor kantoorgebouwen, scholen, bedrijfspanden en luxe woningbouw. Bestuurder van InnQ is de heer [betrokkene 3] ( [betrokkene 3] ). Ook InnQ had plannen om zich bezig te gaan houden met opleiding in de installatiebranche en had al in 2022 plannen ontwikkeld voor de vestiging van een opleidingscentrum en praktijkruimte in Almere.

2.8. Er ontstonden spanningen tussen [gedaagde 1] en [eiser 2] , die [gedaagde 1] met [eiser 1] heeft besproken. In die context is ook samenwerking met Innq besproken. [gedaagde 1] heeft de modaliteiten daarvan in de loop van 2024 met instemming van [eiser 1] verkend.

2.9. In een e-mail van 30 oktober 2024 aan [eiser 1] en [eiser 2] (cc aan [gedaagde 1] ) deelt [betrokkene 3] namens InnQ het volgende mee: Helaas hebben jullie aangegeven geen behoefte te hebben aan een gesprek over een mogelijke overname, waar dit vorige week nog de nadrukkelijke vraag was. Zoals jullie weten is er de intentie van [gedaagde 1]( [gedaagde 1] , vzr) om samen met ons Jouw Opleiding/Talent een vervolg te gaan geven. Bij voorkeur zouden we dit doen middels een overname van Jouw Opleiding/Talent, maar als dit niet mogelijk is zullen we een verse start gaan maken waar sowieso [gedaagde 1] dan deelgenoot van zal zijn. Dit scenario's ligt al klaar maar zoals aangegeven geven we de sterke voorkeur aan doorzetten wat er reeds is. Ook ondanks de huidige slechte financiële resultaten. We hebben de afgelopen maanden hier getracht via allerlei manieren in mee te denken in het belang van niet alleen [gedaagde 1] , maar ook nadrukkelijk in het belang van iedereen en [betrokkene 1]( [eiser 1] , vzr)in het bijzonder. Hier hebben wij best onze nek uitgestoken zoals ook [betrokkene 1] heel goed weet. Helaas heeft dit niet mogen leiden tot een voor iedereen acceptabele route. Dat jullie nu kiezen om niet in gesprek te gaan en dus kiezen voor het status qua betreur ik zeer. Überhaupt maar zeker gezien het feit dat de financiële situatie van Jouw Opleiding/Talent nijpend is. Zoals ik heb begrepen is de kans groot dat met de reeds bestaande betalingsachterstanden er eind november sprake van zal zijn dat Jouw Opleiding/Talent niet meer aan zijn verplichtingen kan voldoen. Dit zal dan resulteren in een mogelijk faillissement van de betreffende BV's. (…). InnQ heeft hierbij nog een voorstel gedaan voor overname, maar hiermee hebben [eiser 1] en [eiser 2] niet ingestemd.

2.10. In een e-mail van 27 november 2024 aan [eiser 1] en [eiser 2] deelt [gedaagde 1] het volgende mee: We hebben wel gesproken over een mogelijke overname door een andere partij die Jouwopleiding BV misschien weer zou kunnen vlottrekken. Maar dat hebben jullie eerder al afgewezen. Onder deze omstandigheden vind ik het niet verantwoord om met Jouwopleiding BV door te gaan. Ik wil dan ook voorstellen dat we zelf het faillissement van Jouwopleiding BV aanvragen. Naar ik begrijp moeten we daar als aandeelhouders een besluit voor nemen. Ik wil graag binnen 5 dagen na vandaag weten of jullie daarmee instemmen. Ik wil daarbij al gelijk aangeven dat wanneer jullie daar niet mee instemmen, ik ( [gedaagde 2] BV) niet langer als bestuurder van Jouwopleiding BV zal aanblijven (en daarmee als indirect bestuurder van Totaalklimaat BV, Jouwtalent BV en Jouwopleiding BV). Ik zeg in dat geval mijn bestuurderschap van Jouwgroep BV per 1 januari 2025 op. Mijn aandelen in Jouwgroep BV hou ik nog, maar als jullie die van mij willen overnemen dan hoor ik het wel. Daar wil ik best over praten.

2.11. [eiser 1] en [eiser 2] hebben na deze mail met [gedaagde 1] verder onderhandeld om te komen tot ontvlechting van hun samenwerking. Dit heeft er in geresulteerd dat in de avond van 31 december 2024 in beginsel overeenstemming werd bereikt. Die hield in dat de aandelen van [gedaagde 1] in Jouwgroep B.V. aan [eiser 2] en [eiser 1] zouden worden overgedragen, waartegen de aandelen van Jouwgroep B.V. in Jouwopleiding en Jouwtalent B.V. aan [gedaagde 1] werden overgedragen, onder verrekening en verdere kwijting van (rest-)vorderingen over en weer op elkaar. Op 2 januari 2025 vond nog een bespreking plaats waarbij [eiser 1] en [eiser 2] nadere toelichting gaven en vragen van [gedaagde 1] beantwoord hebben, waarna het beeld bleef dat partijen in principe overeenstemming hadden. Deze moest formeel worden vastgelegd. InnQ wilde alleen nog een overzicht ontvangen van de crediteuren en debiteuren. Dat overzicht is echter nooit verschaft en het is uiteindelijk niet tot een overname gekomen. [gedaagde 1] heeft zich daarbij neergelegd.

2.12. InnQ is in december 2024 overgegaan tot de oprichting van Mijnopleiding B.V. met het doel de hiervoor sub 2.7 vermelde ambitie operationeel te maken.

2.13. In een brief van 16 april 2025 hebben [eisers] [gedaagden] aansprakelijk gesteld voor de door hen geleden schade, die destijds onder voorbehoud van rechten werd begroot op € 403.600,-.

Tekst

3 Het geschil

3.1. [eisers] vorderen samengevat dat de voorzieningenrechter I. [gedaagden] hoofdelijk veroordeelt tot betaling van € 350.000,- aan [eisers] als voorschot op de schadevergoeding, II. [gedaagde 2] veroordeelt om aan Jouwgroep € 20.000,- te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 3 maart 2025, III. [gedaagde 2] veroordeelt om € 975,- te betalen aan Jouwgroep, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf datum dagvaarding, IV. bepaalt dat [eisers] recht hebben op een afschrift van, dan wel op inzage in:

a. alle correspondentie waar het mailadres [e-mailadres] bij betrokken is over de periode 1 juli 2024 t/m heden;

b. alle correspondentie tussen GPAL en lnnQ, Mijnopleiding, [gedaagde 3] , [gedaagde 1] en/of [gedaagde 2] over de periode 1 oktober 2024 t/m heden;

c. alle schriftelijke en/of digitale stukken waaruit afspraken blijken met betrekking tot te leveren opleidingsdiensten, waaronder doch niet uitsluitend contracten, met GPAL en Warmgarant en/of Mijnopleiding, met dien verstande dat onder 'Correspondentie' wordt verstaan: brieven, faxberichten, e-mails, sms-berichten, WhatsApp-berichten, Telegramberichten, Signal-berichten, Facebook Messenger-berichten, Slack-berichten, Linkedln-berichten, Teams-berichten, iCloud-berichten, Google Hangoutsberichten, voice-berichten, agenda-uitnodigingen, Teams-uitnodigingen, Zoomuitnodigingen, Google Hangouts-uitnodigingen en voicemails;

V. bepaalt dat [gedaagden] de onder IV genoemde bescheiden binnen 7 dagen na betekening van dit vonnis aan de advocaat van [eisers] dient te (laten) verstrekken, op straffe van een onmiddellijk opeisbare dwangsom groot € 50.000,- en € 10.000,- voor iedere dag dat die overtreding voortduurt, waarbij een deel van een dag wordt gerekend als een gehele dag, zulke met een maximum van € 500.000,-, VI. bepaalt dat het [gedaagden] - voor de duur van de hoofdzaak - wordt verboden om al datgeen te doen (of na te laten) dat (direct of indirect) ertoe leidt dat zij de onder IV genoemde bescheiden niet langer te harer beschikking of onder haar berusting heeft, op straffe van een onmiddellijk opeisbare dwangsom groot € 50.000,- en € 10.000,- voor iedere dag dat die overtreding voortduurt, waarbij een deel van een dag wordt gerekend als een gehele dag, zulke met een maximum van € 500.000,-, VII. [gedaagden] veroordeelt in de kosten van het geding, waaronder de beslagkosten.

4 De standpunten van partijen

[eisers]

4.1. [eisers] stellen dat [gedaagden] jegens hen onrechtmatig hebben gehandeld: [gedaagde 1] , [gedaagde 2] en [gedaagde 3] door het (mede) opzetten van een concurrerende onderneming en InnQ/Mijnopleiding door van dat onrechtmatig handelen van [gedaagde 1] en/of [gedaagde 3] te profiteren. [eisers] stellen dat [gedaagde 1] en [gedaagde 3] buiten [eiser 1] en [eiser 2] om het binnen Jouwopleiding gedreven opleidingsbedrijf hebben overgeheveld naar Mijnopleiding en Jouwopleiding als een uitgehold sterfhuis hebben achtergelaten. In dit verband voeren [eisers] aan dat [gedaagde 1] en [gedaagde 3] , toen zij nog werkzaam waren voor Jouwopleiding, heimelijke communicatiestromen hebben opgezet via talloze e-mailadressen buiten [eiser 1] en [eiser 2] om en intellectueel eigendom hebben geüpload buiten de technische infrastructuur van Jouwopleiding. Ook hebben zij tijd en middelen van Jouwopleiding geïnvesteerd in het opzetten van de opleidingslocatie in Almere van InnQ en hebben zij ervoor gezorgd dat het hele personeelsbestand van Jouwopleiding is weggegaan en is overgestapt naar Mijnopleiding zodat de klanten bij Mijnopleiding bekende gezichten treffen. Tenslotte laten [gedaagde 1] en [gedaagde 3] zich consequent in het openbaar negatief uit over [eisers] en heeft [gedaagde 1] geweigerd [eisers] toegang te verlenen tot de LinkedIn pagina van Jouwopleiding en heeft hij deze daarna zonder enig overleg afgesloten, waardoor volgers, connecties en posts of artikelen in dit belangrijkste zakelijke marketing kanaal vernietigd zijn.

4.2. [eisers] stellen verder dat sprake is van onrechtmatige concurrentie doordat [gedaagden] doelbewust, stelselmatig en substantieel afbreuk doen aan het duurzame bedrijfsdebiet van Jouwopleiding. Verder stellen zij daarbij dat [gedaagde 1] en [gedaagde 3] ten gunste van Mijnopleiding aan die onrechtmatige concurrentie hebben bijgedragen door gebruikmaking van de kennis, gegevens en middelen die zij uit hoofde van hun werkzaamheden voor Jouwopleiding hebben verkregen. Ook hebben [gedaagde 1] en/of [gedaagde 3] het personeel van Jouwopleiding bewogen over te stappen naar Mijnopleiding. [gedaagde 3] heeft daarbij ook in strijd gehandeld met de bedingen uit zijn arbeidsovereenkomst over nevenwerkzaamheden, geheimhouding en concurrentie.

4.3. [eisers] voeren aan dat Jouwopleiding in ieder geval 80 instructievideo’s heeft opgenomen en geüpload naar GPAL en dat ook werkboeken en Powerpoints zijn gemaakt en hele opleidingstrajecten zijn uitgewerkt binnen Jouwopleiding, maar dat deze hele database is verdwenen en zij geen toegang meer heeft tot dit materiaal terwijl zij wel de investeringskosten heeft gedragen. [eiser 1] en [eiser 2] verklaren dat zij hebben geprobeerd bij GPAL een nieuw wachtwoord aan te vragen voor toegang tot de database, maar dat zij geen toegang hebben gekregen. Zij stellen dat Mjjnopleiding nu met GPAL werkt en dezelfde opleidingen aanbiedt als die Jouwopleiding heeft ontwikkeld, waarbij Mijnopleiding één op één gebruik maakt van de opleidingsdatabase die Jouwopleiding heeft ontwikkeld.

4.4. Verder wijzen [eisers] erop dat zij met Warmgarant een schriftelijke overeenkomst hebben gesloten om Warmgarant een pilot te laten doen voor de hybride opleiding, maar dat dit contract met Warmgarant en GPAL inmiddels is gesloten met of is overgenomen door Mijnopleiding en dat ook de plek van Jouwopleiding in het samenwerkingsverband met VTi en GPAL is overgenomen door Mijnopleiding, waardoor het voor Jouwopleiding vrijwel onmogelijk is geworden om in de keten terug te keren en omzet te maken. De door Jouwopleiding opgebouwde database is niet meer beschikbaar voor Jouwopleiding, terwijl diezelfde database wordt gebruikt door Mijnopleiding om dezelfde diensten aan te bieden aan dezelfde klantengroep. [eisers] wijzen er op dat, na hun vertrek bij Jouwopleiding, [gedaagde 3] en [gedaagde 1] projectleider geworden zijn bij VTi en dat [gedaagde 1] en [gedaagde 3] met de voorkennis die zij hadden uit Jouwopleiding de drijvende kracht vormen achter het onrechtmatig onttrekken en uithollen van de onderneming binnen Jouwopleiding.

4.5. [eisers] stellen dat zij als gevolg van het onrechtmatig handelen van [gedaagden] schade lijden en/of hebben geleden, welke schade zij begroten op een bedrag van € 473.604,25 + PM, onder voorbehoud van alle rechten. [eisers] stellen dat [gedaagde 1] en [gedaagde 3] de schade die Jouwopleiding als gevolg van dit onrechtmatig handelen heeft geleden en lijdt aan [eisers] moeten vergoeden Ook InnQ/Mijnopleiding zijn gehouden tot schadevergoeding omdat zij geprofiteerd hebben van dit onrechtmatig handelen. [eiser 1] c.s vorderen een voorschot.

[gedaagden]

4.6. [gedaagden] betwisten zich schuldig te hebben gemaakt aan onrechtmatig handelen ten opzichte van [eisers] Zij hebben samengevat het volgende aangevoerd.

4.7. Het ging in 2024 bij Jouwgroep financieel niet goed. De financiële kant van de samenwerking, die voornamelijk in handen was van [eiser 2] , liep niet goed, opdrachten werden uitgesteld of gingen niet door, aanvragen werden niet concreet en de mond tot mond reclame nam af, waardoor zelfs rekening werd gehouden met een faillissement. Daarom zijn opties verkend om dit probleem op te lossen. Een van die opties was de deelname van Jouwopleiding aan een grote techniekbeurs om nieuwe klanten te werven en te zorgen voor nieuwe naamsbekendheid. Op die beurs is [gedaagde 1] in contact gekomen met [gedaagde 3] die met ingang van april 2024, na overleg met [eiser 1] en [eiser 2] , in dienst getreden is van Jouwopleiding.

4.8. [gedaagde 1] was niet tevreden over de samenwerking met [eiser 2] en was ermee bekend dat ook [eiser 1] niet tevreden was. Zij hebben hun onvrede met elkaar besproken en besloten te onderzoeken of overname van JouwOpleiding of van de hele Jouwgroep door een derde een mogelijkheid was om uit de problemen te komen. [gedaagde 1] , die de feitelijke leiding had over Jouwopleiding, heeft daartoe verkennende gesprekken gevoerd met InnQ. [gedaagde 1] heeft verklaard dat hij na een gesprek bij de accountant op 28 juni 2024, waar in het bijzijn van [eiser 2] ook over de mogelijkheid van overname van het bedrijf door InnQ is gesproken, ten behoeve van de verdere verkenning van dit pad met [bedrijf 2] in gesprek is gegaan over de inrichtingsmogelijkheden voor een nieuwe praktijk-/opleidingsruimte voor InnQ in Almere, dit afzettend tegen de optie om (eerst) de opleidingsruimte van Jouwopleiding over te nemen. In de gevoerde gesprekken over een mogelijke overname is InnQ voorzien van algemene en financiële informatie over Jouwopleiding.

4.9. [gedaagden] hebben verder aangevoerd dat op 5 september 2024 op verzoek van [eiser 1] een gesprek heeft plaatsgevonden tussen [eiser 1] , [gedaagde 1] en [gedaagde 3] over hoe [eiser 1] ‘los’ zou kunnen komen van [eiser 2] , de zogenaamde ‘exit-strategie’ en het toen besproken voorstel is vastgelegd in een mail van 6 september 2024 van [gedaagde 3] aan [eiser 1] en [gedaagde 1] . Uit een whatsappbericht van 18 september 2024 van [eiser 1] aan [gedaagde 1] blijkt dat ook [eiser 1] serieus bezig was met onderzoek van opties om te komen tot beëindiging van de samenwerking. In het bericht wordt gesproken over het inwinnen van onafhankelijk advies over de waardering van Jouwopleiding voor de overname en wordt een overname van de hele Jouwgroep met onderliggende werkmaatschappijen door InnQ als mogelijke oplossing gesuggereerd.

4.10. Vervolgens zijn [eiser 1] en [eiser 2] tot en met 31 december 2024 in overleg gebleven met [gedaagde 1] en InnQ over de overname. Op basis van de eerste verkenningen heeft InnQ verklaard in principe bereid te zijn een bedrag van € 75.000,- te betalen voor de overname van de aandelen Jouwopleiding en Jouwtalent. Dit bedrag was een indicatie omdat de jaarcijfers 2023 nog niet klaar waren, maar nadat deze cijfers op 21 oktober 2024 bekend waren, heeft de accountant van Jouwgroep op 24 oktober 2024 bevestigd dat dit een reële waarde was voor de aandelen.

4.11. Nadat tussen [eiser 1] en [eiser 2] enerzijds en [gedaagde 1] namens InnQ anderzijds eerst op de avond van 31 december 2024 in beginsel overeenstemming was bereikt en na de bespreking op 2 januari 2025 verdere overeenstemming was bereikt, wilde InnQ alleen nog een overzicht ontvangen van de crediteuren en debiteuren. Dat overzicht is echter nooit verschaft. Toen het gevraagde overzicht niet werd afgegeven hebben [gedaagde 1] en InnQ niet meer aangedrongen op nakoming en besloten Mijnopleiding verder op te starten. Zij bestrijden dat dit feitelijk een voortzetting is van Jouwopleiding. Het is een fysieke opleidingsvorm, er worden geen online opleidingsmodules uitgevent en het video-materiaal dat binnen Jouwopleiding is ontwikkeld wordt ook niet gebruikt.

4.12. [gedaagde 1] erkent dat zijn holding een bedrag van € 20.000,- heeft geleend van Jouwgroep voor de aankoop van haar aandelen, maar hij voert aan dat daarbij geen afspraken zijn gemaakt over de termijn waarop en de wijze waarop dat bedrag terugbetaald moest worden, zodat [gedaagde 2] (die nog steeds aandeelhouder is van de Jouwgroep) het nu nog niet hoeft terug te betalen. Daarnaast voert [gedaagde 1] aan dat dit bedrag onderdeel was van de overeengekomen onderlinge verrekening met [eiser 1] en [eiser 2] in het kader van de overname, zodat ook om die reden dit bedrag nu niet hoeft te worden terugbetaald.

4.13. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5 De beoordeling

Spoedeisend belang

5.1. [eisers] hebben gesteld dat zij spoedeisend belang hebben bij hun vorderingen, omdat hun liquiditeitspositie en het verdienvermogen van Jouwopleiding nadelig zijn aangetast door het onrechtmatig handelen van [gedaagde 1] en [gedaagde 3] . Zij hebben gesteld dat Jouwopleiding geen omzet meer kan maken waardoor Jouwopleiding en mogelijk ook Jouwgroep niet meer aan hun lopende verplichtingen zullen kunnen voldoen. Uit deze stand van zaken vloeit een voldoende spoedeisend belang voort.

Ten gronde – voorschot op schadevergoeding?

5.2. [eisers] vorderen veroordeling van [gedaagden] tot betaling van € 350.000,- als voorschot op vergoeding van de schade die zij lijden en hebben geleden door het onrechtmatig handelen van [gedaagden] hebben betwist dat zij onrechtmatig hebben gehandeld jegens [eisers] De voorzieningenrechter is van oordeel dat [eisers] het gestelde onrechtmatig handelen onvoldoende aannemelijk gemaakt hebben. Daarbij neemt de voorzieningenrechter het volgende in overweging.

5.3. [eiser 1] en [eiser 2] hebben gesteld dat de eerste gesprekken van [gedaagde 1] met InnQ hebben plaatsgevonden zonder dat zij hiervan wisten, maar hierin worden zij niet gevolgd. Niet betwist is dat Jouwopleiding niet goed draaide en dat [gedaagde 1] en [eiser 1] met elkaar van gedachten hebben gewisseld over de aanpak van dat probleem. Uit de overgelegde stukken en uit de verklaringen ter zitting is voldoende aannemelijk geworden dat in dat verband ook is gesproken over varianten die zouden resulteren in een beëindiging van de samenwerking met [eiser 2] . De voorzieningenrechter stelt op grond van genoemde stukken vast dat [eiser 1] al vanaf juni op de hoogte was van het feit dat [gedaagde 1] over die problematiek contact had met InnQ, dat contact ook ondersteunde en dat ook [eiser 2] vanaf 28 juni 2024, na het gesprek bij de accountant, op de hoogte moet zijn geweest van het feit dat deze verkenning plaatsvond. [gedaagde 1] heeft over dat gesprek bij de accountant verklaard dat hij toen ook heeft laten weten dat hij de samenwerking met [eiser 2] en/of [eiser 1] wilde beëindigen, maar wel door wilde gaan met Jouwopleiding en/of Jouwtalent, mogelijk op een andere locatie en mogelijk met InnQ. Dit is door [eisers] niet voldoende weersproken. Het moet voor [eiser 1] en [eiser 2] dus duidelijk zijn geweest dat de mogelijkheid van een overname door InnQ serieus werd onderzocht.

5.4. Dat [eiser 1] ook zelf zocht naar mogelijkheden om de samenwerking met [eiser 2] te beëindigen blijkt met name uit de e-mail van 6 september 2024 van [gedaagde 3] aan [eiser 1] en [gedaagde 1] . De voorzieningenrechter stelt op grond daarvan vast dat op 5 september 2024 op verzoek van [eiser 1] een gesprek heeft plaatsgevonden tussen [eiser 1] , [gedaagde 1] en [gedaagde 3] over een mogelijke ‘exit strategie’, waarbij [eiser 1] wilde komen tot verkoop van de totale Jouwgroep inclusief alle onderliggende werkmaatschappijen om ‘scheve gezichten’ te voorkomen. Na uitvoering van een en ander zou het er schematisch als volgt uit gaan zien:

{AFBEELDING 2} {AFBEELDING 3}

5.5. Ook in een whatsappbericht van 18 september 2024 gaat [eiser 1] hierop door als hij tegen [gedaagde 1] zegt dat het hem beter lijkt om elders onafhankelijk advies in de winnen over de waardering van Jouwopleiding (voor overname) of dat InnQ misschien de hele organisatie (Jouwgroep met onderliggende werkmaatschappijen) maar moest overnemen ‘zodat iedereen daar vrede mee kon hebben’. Er werd dus daadwerkelijk gekoerst op een overname van ofwel Jouwopleiding ofwel de hele Jouwgroep, ook door [eiser 1] . Weliswaar heeft [eiser 1] hierover ter zitting verklaard dat hij aan die gesprekken alleen heeft deelgenomen, na overleg met [eiser 2] , om te kijken wat ze van plan waren en wat er gebeurde, maar dat betoog wordt in het licht van de hiervoor aangehaalde correspondentie onhoudbaar geacht.

5.6. Ook het verwijt van [eisers] dat [gedaagde 1] InnQ zonder hun medeweten heeft voorzien van algemene en financiële informatie over Jouwopleiding en dat dit onrechtmatig was, gaat niet op. [eiser 1] en [eiser 2] waren ermee bekend dat er verkennende gesprekken plaatsvonden over een mogelijke overname. Daarbij is het niet ongebruikelijk dat een overnamekandidaat wordt voorzien van informatie over het reilen en zeilen van de over te nemen onderneming, waaronder cijfermatige informatie. Zonder zodanige informatievoorziening zal een dergelijk traject ook niet tot besluitvorming kunnen leiden. Bovendien ging het in eerste instantie om Jouwopleiding en dat viel onder het beheer van [gedaagde 1] . Het verschaffen van de informatie aan InnQ wordt dan ook niet onrechtmatig geacht.

5.7. [eisers] zijn ook zelf uiteindelijk tot en met 31 december 2024 met [gedaagden] in overleg gebleven over de ontvlechting van de Jouwgroep, al dan niet met continuering van de opleidingspoot binnen InnQ. [eiser 1] en [eiser 2] hebben op de vraag waarom zij uiteindelijk niet zijn ingegaan op de aandrang van [gedaagde 1] om die overname formeel af te hechten verklaard dat zij in dat verband in de administratie tegen dingen aanliepen die zij niet wisten en die achter hun rug om waren gebeurd en dat zij toen niet verder wilden. Zij hebben voor die draai, mede bezien in het licht van de hiervoor sub 2.9. aangehaalde -zeer duidelijke- brief van InnQ geen begrijpelijke uitleg kunnen geven.

5.8. Niet aannemelijk is dat [gedaagde 1] en/of [gedaagde 3] de door Jouwopleiding opgenomen videocontent heeft overgeheveld van Jouwopleiding naar Mijnopleiding. [gedaagden] hebben betwist dat Mijnopleiding gebruik maakt van de door Jouwopleiding gemaakte videocontent en [eisers] hebben nagelaten hun stellingen hierover met bewijs te onderbouwen. De omstandigheid dat Jouwopleiding blijkbaar zelf op dit moment geen toegang heeft tot de door haar ontwikkelde database is daarvoor onvoldoende onderbouwing. Gelet op de toelichting die ter zitting is gegeven over de werkwijze van GPAL lijkt het er eerder op dat er ergens in de communicatie tussen Jouwopleiding en GPAL of tussen Jouwopleiding en VTi iets mis is gegaan. Dat valt niet te verwijten aan [gedaagde 1] en/of [gedaagde 3] .

5.9. [eisers] hebben verder gesteld dat [gedaagden] onrechtmatig hebben gehandeld door het doelbewust, stelselmatig en substantieel afbreuk doen aan het duurzame bedrijfsdebiet van Jouwopleiding, door de kennis en de middelen die [gedaagde 1] en [gedaagde 3] uit hoofde van hun werkzaamheden voor Jouwopleiding onder zich hadden in te zetten ten behoeve van Mijnopleiding. Zij hebben gesteld dat onder meer de door Jouwopleiding opgebouwde database bij GPAL niet meer beschikbaar is voor Jouwopleiding, maar nu in gebruik is bij Mijnopleiding om dezelfde diensten aan te bieden aan dezelfde klantengroep.

5.10. [gedaagden] hebben weersproken dat zij gebruik maken van de door Jouwopleiding ontwikkelde database en hebben verklaard dat Mijnopleiding (nog) geen hybride opleidingen aanbiedt. Het had op de weg van [eisers] gelegen om in het licht van deze betwisting hun stellingen ten aanzien van de gestelde onrechtmatige concurrentie op dit punt nader met bewijsstukken te onderbouwen.. Dat hebben [eisers] niet gedaan, zodat onvoldoende aannemelijk is geworden dat [gedaagden] terzake een verwijt gemaakt kan worden.

5.11. Ook het verwijt dat [gedaagde 1] en [gedaagde 3] ervoor gezorgd hebben dat GPAL en Warmgarant zaken doen met Mijnopleiding terwijl een contract tussen Jouwopleiding en Warmgarant voor de pilot van de hybride opleiding al was uit onderhandeld, maar Jouwopleiding daar nu geen uitvoering aan kan geven omdat zij geen toegang heeft tot de database wordt niet steekhoudend geacht. Ter zitting is voldoende aannemelijk geworden dat GPAL een platform biedt waarop haar klanten content kunnen plaatsen, en dat zij diensten verleent aan bedrijven zoals Jouwopleiding en/of installatiebedrijven, maar zelf geen klant is van Jouwopleiding en ook niet behoort tot het klantenbestand waarvoor Jouwopleiding werkzaam is geweest. De omstandigheid dat met Warmgarant een overeenkomst was uit onderhandeld over het uitvoeren van een pilot met betrekking tot de hybride opleiding maakt niet dat het Warmgarant vervolgens niet vrij staat om haar werknemers voor bepaalde opleidingen naar andere bedrijven waaronder Mijnopleiding te sturen. Door [gedaagden] is aangevoerd dat het gebruikelijk is dat een bedrijf gebruik maakt van verschillende opleidingsinstellingen en dit is door [eisers] niet weersproken.

5.12. Het verwijt tenslotte dat [gedaagde 1] en [gedaagde 3] tijdens hun werkzaamheden voor Jouwopleiding buiten [eiser 1] en [eiser 2] om gmailadressen hebben aangemaakt om de hiervoor bedoelde videocontent te downloaden en over te zetten naar Mijnopleiding strandt eveneens. [gedaagden] hebben dit weersproken en hebben uitgelegd dat de gmailadressen waren aangemaakt op verzoek van GPAL om de door Jouwopleiding de gemaakte videocontent via een (tijdelijk) gmailadres te uploaden naar de server van GPAL, waarna de gebruikte gmailadressen weer zijn afgesloten, althans niet meer zijn gebruikt. Deze gang van zaken wordt ook ondersteund door de schriftelijke verklaring van de directeur van GPAL de heer [betrokkene 4] . Hij heeft onder meer het volgende verklaard:

Aangezien Warmgarant een klant van ons is en wij vaker contact hebben, kunnen wij verklaren dat sinds het conflict de diensten die Jouwopleiding zou leveren stil liggen. Deze diensten zijn ook niet overgenomen door Mijnopleiding. Ten tweede zijn er ook geen users/gebruikers van zowel Jouwopleiding als Mijnopleiding (of andere gedaagden) in de omgeving van Warmgarant. Ten derde wordt de stilstand van de afgesproken dienstverlening van Jouwopleiding ook aangegeven door Warmgarant in onze gesprekken met hun. Het door Jouwopleiding aangemaakte gmailadres werd (op verzoek van GPAL) speciaal aangemaakt om de geproduceerde e-learning video’s veilig te kunnen delen met GPAL c.q. te kunnen plaatsten op/toe te voegen aan het GPAL platform van Warmgarant. Het is ook niet voor andere doeleinden gebruikt. Het e-mailadres is nadat de geproduceerde video’s zijn ‘geupload’ naar de e-learning omgeving van Warmgarant weer buiten gebruik genomen. Google Nederland heeft bevestigd dat het e-mailaccount [e-mailadres] niet opnieuw geactiveerd kan worden.

5.13. De omstandigheid dat [eisers] vraagtekens zetten bij deze verklaring omdat GPAL nu zaken doet met Mijnopleiding en zij van GPAL geen toegang meer hebben gekregen tot de geüploade video’s en dat zij ervan overtuigd zijn dat deze gmailadressen alleen gebruikt zijn om Jouwopleiding ‘leeg te trekken’ en de onderneming over te hevelen naar Mijnopleiding, maakt het nog niet waar. Zeker in het licht van de gemotiveerde betwisting door [gedaagden] had het op de weg van [eisers] gelegen hun stelling over het onrechtmatig overzetten van de videobestanden naar Mijnopleiding nader te onderbouwen. Dat hebben zij niet gedaan. Zij hebben uitsluitend verklaard dat zij een zoekactie hebben laten uitvoeren door Hoffmann Bedrijfsrecherche naar het mailverkeer via deze gmailadressen. Desgevraagd hebben zij echter verklaard dat zij geen nader onderzoek hebben laten doen naar de informatie die bij die zoekactie is veiliggesteld, zodat onduidelijk is wat deze zoekactie heeft opgeleverd en/of daaruit onderbouwing volgt voor de stellingen van [eisers] hierover. [eisers] proberen nu via een vordering op grond van artikel 194 Rv meer bewijs te achterhalen. Deze vordering wordt later in dit vonnis besproken.

5.14. Uit hetgeen [eisers] hebben aangevoerd kan, al met al, uitsluitend worden afgeleid dat zij ervan overtuigd zijn dat [gedaagde 1] en [gedaagde 3] tijdens hun werkzaamheden voor Jouwopleiding heimelijk dingen hebben gedaan om hen schade toe te brengen, zoals het overzetten van de videobestanden, maar zij hebben de gestelde onrechtmatige concurrentie onvoldoende aannemelijk gemaakt, zodat aan hun stellingen terzake voorbij gegaan wordt.

5.15. Nu wordt geoordeeld dat [gedaagde 1] en [gedaagde 3] niet onrechtmatig hebben gehandeld jegens [eisers] , ontvalt de grondslag aan het verwijt dat InnQ/Mijnopleiding hebben geprofiteerd van onrechtmatig handelen van [gedaagde 1] en/of [gedaagde 3] .

Kan InnQ een zelfstandig verwijt gemaakt worden?

5.16. Het verwijt dat [eisers] InnQ hebben gemaakt is dat zij onrechtmatig hebben gehandeld door zich te bedienen van onrechtmatige concurrentie in samenspanning met [gedaagde 1] en [gedaagde 3] . Zoals hiervoor al is overwogen en beslist hebben [eisers] onvoldoende aannemelijk gemaakt dat [gedaagde 1] en [gedaagde 3] zich schuldig gemaakt hebben aan onrechtmatige concurrentie. Hieruit volgt al dat van samenspanning van InnQ met [gedaagde 1] en/of [gedaagde 3] geen sprake is geweest en volgt dus ook dat InnQ hiervan niet geprofiteerd kan hebben en haar dus geen zelfstandig verwijt gemaakt kan worden. Ook het opstarten van een eigen opleidingsinstituut door InnQ betekent niet dat zij hiermee Jouwopleiding onrechtmatig beconcurreert. Het is in Nederland niet verboden om een soortgelijk opleidingsinstituut op te starten. Die grens ligt bij onrechtmatige concurrentie, waarvan hier onvoldoende is gebleken. Voor zover [eisers] hun vordering tot schadevergoeding op het handelen van InnQ/Mijnopleiding hebben gebaseerd wordt deze eveneens afgewezen.

Conclusie

5.17. Het komt de voorzieningenrechter voor dat de essentie van deze casus is dat partijen het erover eens waren dat de opleidingspoot van de Jouwgroep potentie had maar binnen de groepsstructuur en (de bezetting daarvan) niet tot wasdom kon komen. De trekker van deze poot - [gedaagde 1] - heeft met instemming van eerst [eiser 1] , daarna ook [eiser 2] een (mogelijk) pad vooruit gevonden in een overname door dan wel samenwerking met InnQ en heeft zijn mede-aandeelhouders laten weten dat dat hij afscheid neemt van de groep nadat hij ze daarin niet mee heeft kunnen krijgen. In dat bericht wordt zelfs gezinspeeld op een faillissementsaanvraag. [eiser 1] en [eiser 2] zijn, dit wetende, in het voorstel van [gedaagde 1] niet meegegaan. Vervolgens wordt er nog een dikke maand onderhandeld over een ontvlechting. Dat leidt tot een beginselovereenstemming die erop neerkomt dat partijen met gesloten beurzen afscheid van elkaar nemen. Daar is vervolgens geen follow up aan gegeven. Dat [gedaagde 1] daarna in zee is gegaan met InnQ en Mijnopleiding kon men zien aankomen. Hij heeft daar van tevoren al nooit geheimzinnig over gedaan. Ook kan niet worden geoordeeld dat [gedaagde 3] in strijd met de bepalingen uit zijn arbeidsovereenkomst heeft gehandeld toen hij in opdracht van [gedaagde 1] informatie verschafte aan InnQ in het kader van de verkennende gesprekken. De schadeberekening waarop het voorschot is gebaseerd lijkt tegen die achtergrond afkomstig uit een droomwereld, mede in aanmerking genomen de inhoud van de beginselovereenstemming die partijen vervolgens met elkaar hebben uitonderhandeld.

5.18. Uit hetgeen hiervoor is overwogen en beslist volgt dat onvoldoende aannemelijk gemaakt is dat [gedaagden] onrechtmatig gehandeld hebben jegens [eisers] Daaruit volgt dat zij ook niet gehouden kunnen worden aan [eisers] schadevergoeding te betalen en a fortiori niet om daarop vooruitlopend op een bodemprocedure al een voorschot te betalen. Deze vordering wordt afgewezen.

De vordering tot betaling van € 20.000,-

5.19. [eisers] vorderen betaling van € 20.000,- door [gedaagde 2] . Een geldvordering is in kort geding alleen toewijsbaar als het bestaan en de omvang van de vordering voldoende aannemelijk geworden zijn en daarnaast sprake is van feiten of omstandigheden die meebrengen dat nu uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening vereist is, terwijl in de afweging van belangen van partijen mede betrokken moet worden het risico van onmogelijkheid tot terugbetaling.

5.20. [gedaagde 1] heeft erkend dat [gedaagde 2] een bedrag van € 20.000,- heeft geleend van Jouwgroep voor de aankoop van de aandelen. Deze lening is opgeëist door [eisers] nadat de feitelijke samenwerking tussen [gedaagde 1] en [eiser 1] en [eiser 2] (de overige indirect aandeelhouders) was geëindigd. [gedaagde 1] is gesommeerd het bedrag terug te betalen en tussen partijen is niet in geschil dat [gedaagde 2] dit bedrag nog niet heeft terugbetaald. Door de erkenning van [gedaagde 1] zijn het bestaan en de omvang van de vordering voldoende aannemelijk geworden, zodat de vordering ook in kort geding toewijsbaar is. Ditzelfde geldt voor het bedrag van € 975,- aan buitengerechtelijke incassokosten waarvan [eisers] vergoeding hebben gevorderd.

5.21. [gedaagde 1] heeft nog aangevoerd dat hij niet gehouden is om dit bedrag nu terug te betalen omdat er overeenstemming is bereikt over een overname van Jouwopleiding door InnQ/Mijnopleiding en dat onderdeel van die overeenstemming de verrekening over en weer was van openstaande posten, waaronder deze lening. Dit verweer faalt. Voor zover tussen [eiser 1] en [eiser 2] enerzijds en [gedaagde 2] anderzijds geen afspraken zijn gemaakt over de terugbetaling van dit bedrag betekent dit dat terstond nakoming van de vordering kan worden gevorderd (art. 6:38 BW). Uit de sommatiebrief van 10 maart 2025 van de advocaat van [eisers] blijkt dat [eiser 1] en [eiser 2] het bedrag hebben teruggevorderd in een e-mail van 21 februari 2025 en [gedaagde 1] gesommeerd hebben over te gaan tot terugbetaling. Aan die sommatie heeft hij niet voldaan, waarna hij in verzuim verkeerde. Hij is dan ook gehouden om dit bedrag terug te betalen.

5.22. Ook de omstandigheid dat het bedrag onderdeel zou zijn van de verrekeningsafspraken die tussen [eiser 1] en [eiser 2] enerzijds en [gedaagde 1] anderzijds overeengekomen waren op 31 december 2024 dan wel 2 januari 2025 staat niet in de weg aan een vordering tot terugbetaling. Vast staat dat de beginselovereenstemming waar de verrekening onderdeel van vormde niet is geformaliseerd en dat [gedaagde 1] zich heeft neergelegd bij de weigering van [eiser 1] en [eiser 2] om daartoe over te gaan. De voorzieningenrechter neemt op die grond aan dat er met instemming van de betrokkenen uiteindelijk geen overeenkomst in de geest van de beginselovereenstemming is gesloten.

5.23. Tenslotte hebben [gedaagden] nog gewezen op het bestaan van een restitutierisico bij [eisers] maar ook hieraan wordt voorbij gegaan. Hoewel voldoende aannemelijk is dat geworden dat de financiële positie van [eisers] penibel is, moet bij het beoordelen van de vraag of een restitutierisico zich kan voordoen ook worden meegewogen wat de aard is van de rechtsverhouding op grond waarvan betaling wordt gevorderd en hoe waarschijnlijk het is dat de rechter in een eventuele bodemprocedure anders over de verplichting tot terugbetaling zal oordelen, waarna het ontvangen bedrag door [eisers] weer terugbetaald zou moeten worden In dit geval gaat het om een geldlening die door [gedaagde 2] is erkend en waarvan door Jouwgroep terugbetaling is gevorderd. Het wordt bij die stand van zaken uitgesloten geacht dat een bodemrechter over de terugbetaling anders zal oordelen, zodat aan het bestaan van een restitutierisico voorbij gegaan kan worden.

5.24. Uit het vorenstaande volgt dat de gevorderde terugbetaling van € 20.000,- alsmede de in samenhang daarmee gevorderde buitengerechtelijke incassokosten van € 975,- worden toegewezen.

De vordering ex 194 Rv

5.25. [eisers] hebben verder gevorderd te bepalen dat zij recht hebben op afschrift van of inzage in verschillende bescheiden en te bepalen dat [gedaagden] die bescheiden moeten afgeven binnen 7 dagen na betekening van het vonnis, op straffe van een dwangsom.

Het beoordelingskader

5.26. In artikel 194 Rv is – kort gezegd – bepaald dat een partij bij een rechtsbetrekking tegenover degene die beschikt over bepaalde gegevens over die rechtsbetrekking, recht heeft op inzage in of afschrift van die gegevens, als zij daarbij voldoende belang heeft. Een verschoningsrecht of gewichtige redenen kunnen zich verzetten tegen verstrekking van inzage of afschrift. Voor toewijzing van een vordering die op grond van artikel 194 Rv in kort geding wordt ingesteld is daarnaast vereist dat de eisende partij hierbij een spoedeisend belang heeft.

5.27. Het moet gaan om bepaalde gegevens. Het is niet nodig de verzochte gegevens zo precies aan te duiden dat elk stuk afzonderlijk is aangeduid, maar het informatieverzoek moet wel voldoende nauwkeurig worden afgebakend onder aanduiding van het geschil of het feitencomplex met het oog waarop de informatie wordt opgevraagd. Volgens de Memorie van Toelichting bij artikel 194 Rv wordt met het bepaalbaarheidsvereiste beoogd een passend evenwicht te vinden tussen de belangen van de informatieverzoeker en die van de informatiebezitter. De vordering sub a)

5.28. Deze vordering van [eisers] heeft betrekking op alle correspondentie waarbij het mailadres [e-mailadres] betrokken is.

5.29. [eisers] hebben gesteld dat zij recht en belang hebben bij het inzien van de mailbox van [e-mailadres], omdat dit mailadres bewust buiten de systemen van [eisers] is aangemaakt met het oogmerk om belangrijke informatie over dat handelen van [gedaagden] voor [eisers] verborgen te houden, maar ook om inloggegevens (van het GPAL platform) en data, zoals de videobestanden en presentaties, buiten bereik van [eisers] te brengen. Daarentegen hebben de gebruikers van de mailbox zich wel naar buiten toe kenbaar gemaakt vanuit de identiteit van Jouwopleiding, maar weigeren zij vooralsnog de inloggegevens van de mailbox te verstrekken.

5.30. [gedaagden] hebben, onderbouwd met een verklaring van Google waarin staat dat het adres [e-mailadres] niet te vinden is, verklaard dat dit e-mailadres niet meer in gebruik is en ook niet meer kan worden geactiveerd. Daarnaast hebben zij aangevoerd dat niet is aangegeven waar de correspondentie betrekking op zou moeten hebben en ook niet tussen wie de correspondentie zou hebben plaatsgevonden, zodat de bescheiden onvoldoende bepaalbaar zijn.

5.31. In reactie op het betoog van [gedaagden] dat het e-mailadres niet meer in gebruik is, hebben [eisers] hun vordering onder a) aangepast in die zin dat zij afgifte/ inzage vorderen van/in door [gedaagde 1] en [gedaagde 3] zelf via dit gmailadres verstuurde berichten, omdat [gedaagde 1] en/of [gedaagde 3] daarover volgens hen nog wel moeten (kunnen) beschikken.

5.32. De aangepaste vordering van [eisers] is niet toewijsbaar. Zij hebben het betoog van [gedaagden] dat het e-mailadres niet meer in gebruik is en niet opnieuw kan worden geactiveerd niet weersproken. De vordering beperkt tot alle berichten die [gedaagde 1] en/of [gedaagde 3] zelf via dit mailadres hebben verzonden is te algemeen gesteld en komt neer op een fishing expedition. Dat is niet toegestaan. Bovendien baseren [eisers] hun belang op een rechtsverhouding uit onrechtmatige daad waarover eerder in dit vonnis is geoordeeld dat het gestelde onrechtmatig handelen onvoldoende aannemelijk is geworden.

De vordering sub b)

5.33. Deze vordering van [eisers] heeft betrekking op alle correspondentie tussen GPAL en lnnQ, Mijnopleiding, [gedaagde 3] , [gedaagde 1] en/of [gedaagde 2] over de periode 1 oktober 2024 t/m 11 augustus 2025.

5.34. [eisers] hebben gesteld dat zij een gerechtvaardigd belang hebben om deze correspondentie in te zien omdat deze gevorderde bescheiden openheid van zaken kunnen geven omtrent hetgeen heimelijk is overgedragen vanuit Jouwopleiding naar Mijnopleiding/lnnQ. De zakenpartner die voor de voornaamste inkomstenbron zou zorgen, GPAL, reageert niet meer op verzoeken van Jouwopleiding en werkt nu samen met Mijnopleiding/lnnQ. Door de correspondentie tussen deze partijen in te zien, kan nader worden achterhaald op welke wijze deze rechtsbetrekking is overgeheveld. De bescheiden dienen voorts ter (nadere) onderbouwing van vorderingen tegen [gedaagden] In ieder geval kunnen de bescheiden relevant zijn voor het bepalen door [eisers] van hun rechtsposities jegens [gedaagden] en ter onderbouwing van de omvang van de schadeposten.

5.35. [gedaagden] hebben aangevoerd dat [eisers] van de bescheiden waarvan afgifte wordt gevorderd niet duidelijk hebben gesteld waar de ‘correspondentie’ betrekking op moet hebben. [eisers] hebben deze vordering te algemeen ingesteld. Daardoor zou toewijzing van deze vordering ertoe kunnen leiden dat [eisers] de beschikking krijgen over concurrentiegevoelige informatie van InnQ/Mijnopleiding.

5.36. Ook voor dit deel van hun vordering baseren [eisers] zich op de rechtsbetrekking uit het door hen gestelde onrechtmatig handelen van [gedaagden] waarover eerder in dit vonnis door de voorzieningenrechter is geoordeeld dat onrechtmatig handelen volstrekt onvoldoende aannemelijk geworden is. Uit de onderbouwing van dit deel van hun vordering blijkt dat [eisers] met deze vordering beogen nader bewijs te vinden om hun vermoedens over het onrechtmatig handelen te onderbouwen. Mede in aanmerking genomen de zeer algemene omschrijving van de gevraagde gegevens betreft het een fishing expedition en dat is niet toegestaan. Ook deze vordering wordt afgewezen.

De vordering sub c)

5.37. Deze vordering van [eisers] heeft betrekking op alle schriftelijke en/of digitale stukken waaruit afspraken blijken met betrekking tot te leveren opleidingsdiensten, waaronder doch niet uitsluitend contracten, met GPAL en Warmgarant en/of Mijnopleiding. [eisers] hebben daarbij verklaard dat onder 'Correspondentie' wordt verstaan: brieven, faxberichten, e-mails, sms-berichten, WhatsApp-berichten, Telegramberichten, Signal-berichten, Facebook Messenger-berichten, Slack-berichten, Linkedln-berichten, Teams-berichten, iCloud-berichten, Google Hangoutsberichten, voice-berichten, agenda-uitnodigingen, Teams-uitnodigingen, Zoomuitnodigingen, Google Hangouts-uitnodigingen en voicemails.

5.38. [eisers] hebben gesteld dat zij belang hebben bij deze vordering, in het verlengde van hun vordering sub b) omdat zij meer specifiek recht hebben op en belang hebben bij de stukken waaruit de afspraken blijken met betrekking tot de te leveren opleidingsdiensten aan Warmgarant vanuit Mijnopleiding en GPAL.

5.39. [gedaagden] hebben aangevoerd dat ook deze vordering te algemeen is nu niet duidelijk is wat de aard van de gevorderde bescheiden is en tussen wie precies omdat [eisers] alleen maar niet uitputtend contracten met GPAL, Warmgarant en Mijnopleiding noemen.

5.40. Met [gedaagden] is de voorzieningenrechter van oordeel dat ook deze vordering van [eisers] te ruim en te algemeen is omschreven en dus niet aan het bepaalbaarheidsvereiste voldoet. Ook met deze vordering zijn [eisers] duidelijk op zoek naar onderbouwing voor hun aannames en vermoedens. Daarvoor is deze vordering niet bedoeld. Dat komt neer op een fishing expedition en dat is niet toegestaan. Ook deze vordering wordt afgewezen.

Proceskosten

5.41. [eisers] worden als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van dit geding tot op heden aan de zijde van [gedaagden] begroot op:

griffierecht € 6.861,00 salaris advocaat € 1.107,00 nakosten € 178,00 Totaal € 8.146,00

5.42. De gevorderde wettelijke rente over deze proceskosten kan worden toegewezen op de wijze als hierna onder de beslissing wordt vermeld.

Tekst

6 De beslissing

De voorzieningenrechter

6.1. veroordeelt [gedaagde 2] tot betaling van € 20.000,00 (twintigduizend euro) aan Jouwgroep, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 3 maart 2025 tot de dag van algehele betaling,

6.2. veroordeelt [gedaagde 2] tot betaling van € 975,00 ter zake van buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 11 augustus 2025 tot de dag van algehele betaling,

6.3. veroordeelt [eisers] hoofdelijk in die zin dat als een van partijen een bedrag betaalt de andere partijen voor dat bedrag zijn bevrijd, in de proceskosten van [gedaagden] van € 8.146,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [eisers] niet tijdig aan de veroordelingen voldoen en het vonnis daarna wordt betekend, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over deze kosten met ingang van de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,

6.4. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,

6.5. wijst af het meer of anders gevorderde.

Dit vonnis is gewezen door mr. A.H. Schotman en in het openbaar uitgesproken op 10 oktober 2025.

1155