ECLI:NL:RBNHO:2025:11560 - Rechtbank Noord-Holland - 9 oktober 2025
Uitspraak
Uitspraak inhoud
Team Straf, zittingsplaats Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/221487-24 (P) Uitspraakdatum: 9 oktober 2025 Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 25 september 2025 in de zaak tegen:
[verdachte] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres: [adres].
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. J.J. van Bree en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman, mr. K. Dirlik, advocaat te Alkmaar, naar voren hebben gebracht.
1 Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
Primair hij op of omstreeks 5 september 2023 te Oterleek, gemeente Alkmaar, in elk geval in Nederland, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, (een bedrijfsauto/vrachtwagen, merk Scania , kenteken [kenteken]) daarmede rijdende over de weg, de Dorpsstraat, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend,
Subsidiair hij op of omstreeks 5 september 2023 te Oterleek, gemeente Alkmaar, in elk geval in Nederland, als bestuurder van een voertuig (een bedrijfsauto/vrachtwagen, merk Scania , kenteken [kenteken]), daarmee rijdende op de weg, de Dorpsstraat,
2 Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3 Beoordeling van het bewijs
3.1. Standpunt van de officier van justitie De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van het primair ten laste gelegde feit en tot bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde feit.
3.2. Standpunt van de verdediging De raadsman heeft bepleit dat de verdachte van het primair ten laste gelegde feit moet worden vrijgesproken, omdat geen sprake is van schuld in de zin van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW). De raadsman heeft daarnaast aangevoerd dat de verdachte ook moet worden vrijgesproken van het subsidiair ten laste gelegde feit, omdat geen sprake is geweest van gevaarzetting in de zin van artikel 5 WVW.
3.3. Oordeel van de rechtbank
3.3.1. Vrijspraak primair tenlastegelegde (artikel 6 WVW) Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte primair ten laste is gelegd, zodat hij daarvan moet worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Toedracht van het ongeval De verdachte reed op 5 september 2023 in een vrachtwagen over de Huygendijk te Oterleek. Ter hoogte van de Dorpsstraat wilde hij zijn vrachtwagen keren. Hij voerde daartoe een bijzondere manoeuvre uit door vanaf de Huygendijk achteruit de Dorpsstraat in te rijden. Na deze bijzondere manoeuvre heeft de verdachte het voertuig in de Dorpsstraat tot stilstand gebracht, heeft hij gewacht tot de Huygendijk vrij was van verkeer, om daarna rechtsaf de Huygendijk weer op te rijden. Op het moment dat de verdachte de vrachtwagen in beweging bracht en naar rechts stuurde, kwam hij daarbij in aanrijding met een fietser genaamd [slachtoffer] (hierna: slachtoffer) die rechts naast de cabine van de vrachtwagen was gaan staan en de Huygendijk rechtdoor wilde oversteken. Het slachtoffer is ter plekke overleden aan zijn verwondingen.
Primair: artikel 6 WVW In het algemeen geldt dat voor een bewezenverklaring van artikel 6 WVW dient te worden vastgesteld dat de verdachte zich zodanig heeft gedragen dat het aan zijn schuld is te wijten dat een verkeersongeval heeft plaatsgevonden met als gevolg dat een ander is overleden. Van schuld in de zin van artikel 6 WVW is sprake in geval van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. Handelen dat als ‘onvoorzichtig’ kan worden gekenmerkt, is onvoldoende om tot een bewezenverklaring van 'schuld' te kunnen komen. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad is niet in zijn algemeenheid aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor bewezenverklaring van schuld in de zin van artikel 6 WVW, maar komt het daarbij aan op het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Daar komt bij dat niet al uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer kan worden afgeleid dat sprake is van schuld zoals hiervoor genoemd.
Oordeel van de rechtbank De verdachte heeft verklaard dat hij het slachtoffer niet heeft gezien op het moment dat hij de Huygendijk op wilde rijden. Er is onderzoek gedaan naar het zicht vanaf de bestuurderszitplaats van de vrachtwagen. Daaruit is gebleken dat het slachtoffer, aanrijdend naar de ongevalslocatie, voor de bestuurder van de vrachtwagen op enig moment zichtbaar moet zijn geweest als de verdachte in de juiste spiegel of op het scherm van de dodehoekcamera had gekeken. De rechtbank leidt hieruit af dat de verdachte niet, dan wel onvoldoende, in zijn spiegels heeft gekeken en onvoldoende gebruik heeft gemaakt van de camera voordat hij optrok met de vrachtwagen, waardoor hij het slachtoffer niet heeft gezien bij het rechtsaf slaan. De rechtbank is van oordeel dat het niet voldoende in de spiegels kijken weliswaar verwijtbaar is, maar onder deze omstandigheden onvoldoende is voor de conclusie dat de verdachte met een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid of onoplettendheid in de zin van artikel 6 WVW heeft gehandeld. De verdachte heeft aldus een verkeersfout gemaakt met voor het slachtoffer fatale gevolgen maar deze fout is gelet op de omstandigheden van het geval, voor zover die objectief zijn komen vast te staan, niet zonder meer aan te merken als “schuld” aan het verkeersongeval in de zin van artikel 6 WVW. De rechtbank zal de verdachte daarom vrijspreken van het primair ten laste gelegde feit.
3.3.2. Bewezenverklaring subsidiair tenlastegelegde (artikel 5 WVW) Vervolgens is de vraag aan de orde of de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan overtreding van artikel 5 WVW. Om tot een veroordeling voor dit feit te kunnen komen, moet sprake zijn van zodanige gedragingen van de verdachte dat gevaar op de weg wordt of kan worden veroorzaakt of dat het verkeer wordt of kan worden gehinderd.
Naar het oordeel van de rechtbank kan het handelen van de verdachte wel als gevaarzettend gedrag worden gekwalificeerd. Door niet voldoende in de spiegels te kijken en onvoldoende gebruik te maken van de dodehoekcamera heeft de verdachte onvoldoende aandacht gehad voor de verkeerssituatie ter plaatse, waardoor hij het slachtoffer dat zich met zijn fiets naast de vrachtwagen bevond heeft aangereden. De verdachte heeft hierdoor gevaar op de weg veroorzaakt. Op grond van het voorgaande acht de rechtbank het subsidiair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.
3.4. Bewezenverklaring De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 5 september 2023 te Oterleek, gemeente Alkmaar, als bestuurder van een voertuig (een bedrijfsauto/vrachtwagen , merk Scania , kenteken [kenteken]), daarmee rijdende op de weg, de Dorpsstraat,
- vanuit stilstand rechtsaf is geslagen, de Huygendijk op, en- daarbij niet of in onvoldoende mate in zijn spiegels en/of zijn camera's heeft gekeken en/of zich ervan heeft vergewist dat de weg naast hem vrij was en- daarbij niet heeft opgemerkt dat een fietser zich naast het door hem bestuurde voertuig bevond waarna een aanrijding met deze fietser is gevolgd, door welke gedragingen van de verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt. De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
4 Kwalificatie en strafbaarheid van het feit
Het bewezenverklaarde levert op:
overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is dus strafbaar.
5 Strafbaarheid van de verdachte
De raadsman heeft om ontslag van alle rechtsvervolging verzocht vanwege afwezigheid van alle schuld. Hij heeft daartoe betoogd dat de verdachte het slachtoffer niet heeft kunnen zien, in het bijzonder omdat de vrachtwagen voorafgaand aan het oprijden van de Huygendijk op de handrem stond, en de dodehoekcamera pas na een paar seconden na het loslaten van de handrem aan gaat, zodat aan de verdachte geen strafrechtelijk verwijt kan worden gemaakt.
De rechtbank verwerpt dit verweer. Uit de bevindingen van de VOA-rapportage is gebleken dat de verdachte het slachtoffer op enig moment heeft moeten kunnen zien wanneer hij zijn spiegels en dodehoekcamera voldoende had gecontroleerd. Zoals hiervoor onder 3.3 besproken levert dit een verkeersfout op die de verdachte valt te verwijten. Uit het onderzoek is niet gebleken dat de dodehoekcamera niet operationeel was op het moment van het oprijden van de Huygendijk, waardoor het voor de verdachte onmogelijk zou zijn geweest deze dodehoekcamera te gebruiken. Ook als ervan zou worden uitgegaan dat de dodehoekcamera niet functioneerde op het moment dat de verdachte met zijn vrachtwagen optrok, maakt dit het oordeel van de rechtbank niet anders. De verdachte heeft ter terechtzitting immers verklaard dat hij zich bewust was van deze vertraging in de dodehoekcamera en dat hij na het ongeval zijn latere rijgedrag hierop heeft aangepast. Het feit dat de verdachte niet heeft gewacht met het oprijden van de Huygendijk tot hij volledig zicht had in alle hoeken, maakt naar het oordeel van de rechtbank dat hem kan worden verweten dat hij gevaar op de weg heeft veroorzaakt.
Het beroep op afwezigheid van alle schuld wordt verworpen. Nu ook overigens geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten, is de verdachte strafbaar.
6 Motivering van de sanctie
6.1. Standpunt van de officier van justitie De officier van justitie heeft gevorderd aan de verdachte een geldboete op te leggen van € 350,- subsidiair zeven dagen hechtenis en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van twee maanden met een proeftijd van twee jaren.
6.2. Standpunt van de verdediging De verdediging heeft verzocht om bij de strafbepaling rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de gevolgen die het ongeluk voor hem hebben gehad. De verdediging heeft verzocht een geheel voorwaardelijke geldboete op te leggen.
6.3. Oordeel van de rechtbank Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon de draagkracht van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van het feit De verdachte heeft gevaar op de weg veroorzaakt door niet in voldoende mate in zijn spiegels te kijken, waardoor een verkeersongeval met dodelijke afloop heeft plaatsgevonden. Deelnemers aan het wegverkeer moeten op elkaar kunnen vertrouwen als het gaat om het naleven van de verkeersregels die ten behoeve van de veiligheid zijn opgesteld. Dat vertrouwen heeft de verdachte door zijn gevaarlijke verkeersgedrag beschaamd.
Persoon van de verdachte Hoewel de verdachte niet kan begrijpen hoe het kan dat hij het slachtoffer over het hoofd heeft gezien, is hij daarin wel zeer schuldbewust. Tijdens het onderzoek ter zitting is gebleken dat het lot van het slachtoffer de verdachte zeer aangrijpt en dat hij erg begaan is met de nabestaanden en dat zij begaan zijn met hem. Uit het reclasseringsrapport van 16 januari 2025 en uit hetgeen de verdachte ter terechtzitting heeft verklaard is ook gebleken dat het ongeval ook grote gevolgen voor de verdachte zelf heeft gehad. Hij heeft last gehad van psychische klachten ten gevolge van het ongeval en ook heeft het invloed gehad op zijn werk als beroepschauffeur. De verdachte heeft verklaard dat hij op dit moment zelf ervoor heeft gekozen niet meer werkzaam te zijn als beroepschauffeur, omdat hij door de gebeurtenis te schichtig is geworden in het verkeer.
Op te leggen straf Voor de oplegging van een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid zoals gevorderd ziet de rechtbank, nu de verdachte zich nog meer bewust lijkt te zijn van zijn verantwoordelijkheid als beroepschauffeur, dan ook geen aanleiding. Wel ziet de rechtbank, gelet op de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS), en in het bijzonder op straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd, aanleiding om aan de verdachte een hogere geldboete op te leggen dan door de officier van justitie geëist.
7 Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing: artikel 23, 24c van het Wetboek van Strafrecht. artikel 5 en 177 van de Wegenverkeerswet 1994.
8 Beslissing
De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte primair is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot het betalen van een geldboete van € 750,-, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 15 dagen hechtenis.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum Dit vonnis is gewezen door mr. N.M.L. Rogmans, voorzitter, mr. J.C. van den Bos en mr. H. Bakker, rechters, in tegenwoordigheid van de griffier mr. C.B.A.F. Burggraaf, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 9 oktober 2025.
Bijlage
De bewijsmiddelen
(…)