Terug naar bibliotheek
Rechtbank Noord-Holland

ECLI:NL:RBNHO:2025:10882 - Wrakingsverzoek niet-ontvankelijk door overschrijding van de wettelijke termijn - 11 september 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBNHO:2025:1088211 september 2025

Essentie

Een wrakingsverzoek is niet ontvankelijk als het te laat is ingediend. De termijn hiervoor start zodra de feiten en omstandigheden die aan het verzoek ten grondslag liggen, bekend zijn geworden. De bekendheid wordt vastgesteld op het moment dat de rechtbank definitief reageert op een verzoek om opheldering.

Rechtsgebieden

BestuursrechtBestuursprocesrecht

Uitspraak inhoud

beslissing

Wrakingskamer

zaaknummer: C/15/368557/HA RK 25/120

Beslissing van 11 september 2025

Op het verzoek tot wraking ingediend door:

[verzoeker 1] . en [verzoeker 2] . gevestigd te Haarlem, hierna te noemen: verzoekers, gemachtigden: mr. M. van Weeren en mr. S.T. Blom, advocaten te Amsterdam.

Het verzoek is gericht tegen: mr. M. Jurgens, mr. L.M. de Vries en mr. D. de Vries, hierna te noemen: de rechters.

1 Procesverloop

1.1 Verzoekers hebben op 14 augustus 2025 schriftelijk de wraking verzocht van de rechters in de bij deze rechtbank, team Bestuur Algemeen, locatie Haarlem, aanhangige zaken met als zaaknummers HAA 24/181 en HAA 24/182, hierna te noemen: de hoofdzaak.

1.2 De rechters hebben niet in de wraking berust en hebben schriftelijk op het verzoek gereageerd.

1.3 Het verzoek is vervolgens behandeld ter openbare zitting van de wrakingskamer van 28 augustus 2025. Verzoekers, de rechters en de wederpartij in de hoofdzaak zijn in de gelegenheid gesteld te worden gehoord. [naam 1] is verschenen namens verzoekers, bijgestaan door mr. S.T. Blom en mr. A.A. Bloemberg. [naam 2] en [naam 3] zijn namens de wederpartij in de hoofdzaak verschenen. De rechters hebben van de geboden gelegenheid, met bericht, geen gebruik gemaakt.

2 Het standpunt van verzoekers

2.1 Verzoekers hebben ter onderbouwing van het verzoek – samengevat – het volgende aangevoerd. De rechtbank heeft verzoekers op 14 augustus 2025 om 10:37 uur gebeld met de boodschap dat diezelfde dag om 15:00 uur in het openbaar uitspraak zal worden gedaan in de hoofdzaak. Verzoekers zijn evenwel al sinds de zitting van 3 juli 2025 in afwachting van het proces­verbaal van de zitting, omdat ter zitting door de voorzitter is medegedeeld dat één van de rechters zich heeft moeten verschonen, althans zich noodgedwongen heeft laten vervangen, en dat daarover later ter zitting door de rechtbank toelichting zou worden gegeven. Zo hebben in ieder geval drie raadslieden dit verstaan. Echter, die toegezegde toelichting ter zitting is uitgebleven evenals de nadien schriftelijk verzochte toelichting. Om die reden hebben verzoekers vanwege het (grote) belang van helderheid op dit punt het proces-verbaal van de zitting opgevraagd. Het uitblijven van toezending van het proces-verbaal is gelegen, zo schrijft de rechtbank, in het feit dat er sprake is van een zomerperiode, waardoor de griffier nog niet toekomt aan het uitwerken van de zittingsaantekeningen. Des te meer bevreemdt het dat, ondanks de ruime tijd tussen het verzoek en heden, de rechtbank wél voornemens is uitspraak te doen, waarbij cliënten ervan mogen uitgaan dat bij het komen van een onbevooroordeelde uitgewerkte schriftelijke beslissing, deze zittingsaantekeningen eveneens meegenomen zijn bij de totstandkoming van de beslissing van de rechtbank. Voorgaande handelwijze van de zittingscombinatie en de daaropvolgende reactie op een redelijk verzoek van cliënten – waarmee een schijn gewekt wordt van geheimzinnigheid rondom de inhoud van het proces-verbaal van de zitting dan wel inhoud van de aantekeningen van de griffier – wekt in ieder geval de gerechtvaardigde schijn van objectieve partijdigheid. Het gegeven dat de rechtbank, in weerwil van het procesreglement bestuursrecht rechtbanken (hierna: “het procesreglement”) en hetgeen te doen gebruikelijk is bij de rechtbank Noord-Holland, op 14 augustus 2025 contact opneemt om aan te kondigen dat later die dag uitspraak zal worden gedaan, welke uitspraak eveneens – in weerwil van artikel 2.22 van het procesreglement – naar partijen zal worden gemaild, versterkte de reeds gewekte objectieve schijn van een afwijkende behandeling van het dossier en daarmee verzoekers. Hiermee wordt aldus de reeds gewekte schijn van partijdigheid verder versterkt en dit draagt daarmee bij aan het verzoek tot wraking.

3 De beoordeling

3.1 De wrakingskamer verklaart het wrakingsverzoek niet-ontvankelijk. Hierna legt de wrakingskamer uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

3.2 Op grond van de artikelen 8:15 en 8:16, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt het wrakingsverzoek gedaan zodra de feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden aan de verzoeker bekend zijn geworden.

3.3 Bij brief van 4 juli 2025 heeft de gemachtigde van verzoekers het volgende verzocht: “Gisteren, op 3 juli 2025, heeft in opgemelde procedures de mondeling behandeling van de door cliënten ingestelde beroepen plaatsgevonden.

Tijdens deze behandeling van de meervoudige kamer gaf de voorzitter aan dat een van de rechters zich op het laatste moment had verschoond, althans had laten vervangen. Daarbij werd medegedeeld dat de voorzitter nog zou terugkomen op de reden voor deze vervanging. Voorts is de voorzitter tijdens de verdere behandeling niet meer op deze kwestie teruggekomen.

Wij verzoeken u derhalve vriendelijk ons te informeren over de reden van de vervanging van de desbetreffende rechter.”

3.4 Bij brief van 8 juli 2025 heeft de voorzitter van de meervoudige kamer als volgt daarop gereageerd: “Ter zitting is, ter gelegenheid van het voorstellen van de leden van de rechtbank, door de voorzitter aangegeven dat één van de leden zich noodgedwongen heeft moet laten vervangen. Daarbij is overigens niet verteld dat de voorzitter daarop terug zou komen. De rechtbank heeft aan deze mededeling niets toe te voegen.”

3.5 Op dat moment was het standpunt van de voorzitter voor verzoekers bekend en had het voor verzoekers voldoende duidelijk moeten zijn dat het proces-verbaal van de zitting hierover geen andere inhoud zou hebben, terwijl dit de kern van het wrakingsverzoek betreft (verzoekers geven immers aan dat hiermee de schijn van partijdigheid is gewekt en dat de verdere gang van zaken rond het doen van uitspraak op 14 augustus 2025 deze vrees verder heeft versterkt). De wrakingskamer is daarom van oordeel dat de feiten en omstandigheden op 8 juli 2025 aan verzoekers bekend zijn geworden en dat het wrakingsverzoek van 14 augustus 2025 daarom te laat is gedaan. Dat betekent dat het wrakingsverzoek niet-ontvankelijk moet worden verklaard.

4 Beslissing

De rechtbank

4.1 verklaart het verzoek tot wraking van de rechters niet-ontvankelijk,

4.2 beveelt de griffier onverwijld aan verzoekers, de rechters en de wederpartij in de hoofdzaak een voor eensluidende gewaarmerkt afschrift van deze beslissing toe te zenden,

4.3 beveelt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek.

Deze beslissing is gegeven door mr. C.W.M. Giesen, voorzitter, mr. A.J. Wolfs en mr. A.K. Korteweg, leden van de wrakingskamer, in tegenwoordigheid van drs. A.F. Hermus-Zoetmulder, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 11 september 2025.[concipiënt_initialen]

griffier voorzitter

Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.