ECLI:NL:RBNHO:2025:10036 - Rechtbank Noord-Holland - 3 september 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 11591552 \ CV EXPL 25-1673 Uitspraakdatum: 3 september 2025
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
de stichtingStichting Regionaal Opleidingencentrum van Amsterdam en Flevoland tevens handelend onder de namen ROC van Amsterdam en ROC van Flevoland gevestigd te Amsterdam eiseres verder te noemen: ROC gemachtigde: LikiFin
tegen
[gedaagde] wonende te [plaats] gedaagde verder te noemen: [gedaagde] procederend in persoon
1 Het procesverloop
1.1. ROC heeft bij dagvaarding van 20 februari 2025 een vordering tegen [gedaagde] ingesteld. [gedaagde] heeft mondeling geantwoord en daarbij een schriftelijke toelichting overgelegd.
1.2. ROC heeft hierop schriftelijk gereageerd, waarna [gedaagde] een schriftelijke reactie heeft gegeven.
2 Feiten
2.1. [gedaagde] heeft zich via de website van ROC aangemeld voor de voltijd BBL-opleiding ‘Meewerkend horeca ondernemer’ (hierna: de opleiding).
2.2. Op 26 september 2023 heeft [gedaagde] een stuk met opschrift ‘Akkoord tot inschrijving’ ondertekend. Daarin staat onder meer: “(…) bevestigt door ondertekening van dit formulier ingeschreven te willen worden voor de volgende opleiding: (…)”
2.3. Op 8 november 2023 heeft [gedaagde] zich uitgeschreven voor de opleiding.
2.4. Bij factuur van 23 november 2023 heeft ROC € 599,50 aan ‘wettelijk cursusgeld 23/24 BBL 4’ aan [gedaagde] in rekening gebracht.
3 Het geschil
3.1. ROC vordert veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 599,50 aan wettelijk cursusgeld, te vermeerderen met de wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. Daarnaast vordert zij veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
3.2. [gedaagde] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vordering van ROC.
3.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
4 De beoordeling
4.1. De kantonrechter stelt vast dat met ingang van 1 augustus 2023 artikel 8.1.3 van de Wet educatie en beroepsonderwijs (hierna: WEB) is vervallen, waarmee de onderwijsovereenkomst in het mbo is afgeschaft
4.2. Het vorenstaande neemt echter niet weg dat, zoals ook in genoemd artikel C 4.7 van de Algemene bepalingen staat, in de wet is bepaald dat voor beroepsopleidingen in de beroepsbegeleidende leerweg (BBL) geldt dat een ROC niet tot inschrijving van een cursist overgaat dan nadat bewijs is overgelegd dat het verschuldigde cursusgeld is of zal worden voldaan.
4.3. Terecht wijst ROC erop dat de betalingsverplichting voor het volgen van een opleiding voortvloeit uit de wet. ROC beroept zich voor haar vordering op de lesgeldplicht uit artikel 3 van de Les- en cursusgeldwet (hierna: LCW). Dit artikel is in dit geval echter niet van toepassing. Een BBL-opleiding wordt in de LCW namelijk niet aangemerkt als onderwijs aan een dagschool waarvoor lesgeld verschuldigd is, maar als cursus waarvoor cursusgeld moet worden betaald.
4.4. Uit de stukken blijkt niet dat ROC voorafgaand aan de inschrijving (zekerheid tot) betaling van het cursusgeld van [gedaagde] heeft gevraagd. Die keuze van ROC maakt niet dat de inschrijving achteraf bezien niet rechtsgeldig was, maar leidt er wel toe dat ROC het cursusgeld niet (pas) op 23 november 2023 aan [gedaagde] in rekening kon brengen. Cursusgeld is verschuldigd wanneer een student voor een opleiding is ingeschreven. Op 23 november 2023 was er echter geen sprake (meer) van een inschrijving voor de opleiding. Dat ook na annulering van de cursus het volledige cursusgeld verschuldigd is, volgt niet uit de wettelijke bepalingen. ROC verwijst in dit verband naar artikel 3.21 van de Algemene bepalingen, waarin staat dat beëindiging van de onderwijsovereenkomst de betalingsverplichting onverlet laat. Zoals eerder overwogen, zijn deze Algemene bepalingen echter niet van toepassing op de inschrijving van [gedaagde] voor het schooljaar 2023/2024. De betalingsverplichting kan dan ook niet (alleen) op die Algemene bepalingen worden gegrond.
4.5. De vordering van ROC wordt afgewezen. De kantonrechter realiseert zich dat deze uitkomst mogelijk in de praktijk tot voor een onderwijsinstelling nadelige en wellicht ook in algemene zin ongewenste gevolgen kan leiden, maar ziet gelet op de toepasselijke regelgeving geen ruimte voor een andere beslising.
4.6. De proceskosten komen voor rekening van ROC, omdat zij ongelijk krijgt.
5 De beslissing
De kantonrechter:
5.1. wijst de vordering af;
5.2. veroordeelt ROC tot betaling van de proceskosten, die tot en met vandaag voor [gedaagde] worden vastgesteld op € 50,- aan verletkosten. Dit vonnis is gewezen door mr. E. Jochem en op bovengenoemde datum in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter
Wet van 23 februari 2022 tot wijziging van onder meer de Wet educatie en beroepsonderwijs met het oog op de verbetering van de rechtsbescherming van mbo-studenten, Staatsblad 2022, 134. Deze wet is (voor zover van belang) in werking getreden op 1 augustus 2023, Staatsblad 2022, 264.
Artikel 6 lid 2 van de Les- en cursusgeldwet 2000 (LCW) en artikel 9 lid 4 van het Uitvoeringsbesluit Les- en cursusgeldwet 2000 (Uitvoeringsbesluit)
In artikel 1 sub e van de LCW wordt als dagschool aangemerkt: een instelling als bedoeld in 1.1.1 van de Wet educatie en beroepsonderwijs (WEB), voor zover het betreft een opleiding als bedoeld in artikel 7.2.7, derde lid, van de WEB. De BBL-opleiding (genoemd in artikel 7.2.7, vierde lid, van de WEB) valt hier dus niet onder. De BBL-opleiding is op grond van artikel 1 sub f van de LCW een cursus, waarvoor op grond van artikel 2 van de LCW cursusgeld moet worden betaald met inachtneming van de artikelen 6 en verder van de LCW.
Artikel 5 lid 1 van de LCW