Terug naar bibliotheek
Rechtbank Midden-Nederland
ECLI:NL:RBMNE:2025:5445 - Rechtbank Midden-Nederland - 8 oktober 2025
Uitspraak
ECLI:NL:RBMNE:2025:5445•8 oktober 2025
Rechtsgebieden
Uitspraak inhoud
Civiel recht
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: C/16/596031 / KG ZA 25-323
Vonnis in kort geding van 8 oktober 2025
in de zaak van
BBN BEVEILIGING B.V.,
te Maarssen,
eisende partij,
hierna te noemen: BBN,
advocaten: mrs. L.M. Engels en E. de Boer,
tegen
GEMEENTE NIEUWEGEIN,
te Nieuwegein,
gedaagde partij,
hierna te noemen: Gemeente,
advocaten: mrs. D.R. Versteeg en E.M.M. Vendrig
in welk kort geding is tussengekomen:
D.V. SERVICES B.V.,
te Nieuwegein,hierna te noemen: DV ,
advocaat: mr. A. Stellingwerff Beintema
1 De procedure
1.1. De volgende processtukken zijn ingediend: - de dagvaarding, - de producties 1 tot en met 34 van BBN, - de conclusie van antwoord van de Gemeente, - de producties 1 tot en met 6 van de Gemeente, - de incidentele conclusie tot tussenkomst (primair) en voeging (subsidiair) tevens conclusie van antwoord van DV , - de producties 1 tot en met 3 van DV .
1.2. Daarna heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden.
Mondeling vonnis: tussenkomst toegestaan
1.2.1. Eerst is het incident tot (primair) tussenkomst van DV besproken. De voorzieningenrechter heeft hierover mondeling vonnis gewezen en heeft deze tussenkomst toegestaan. Aan alle vereisten voor tussenkomst is voldaan, en partijen hadden overigens geen bezwaar tegen tussenkomst van DV . Over de proceskosten in het incident zal in dit vonnis nog een beslissing worden genomen.
Toegang van DV tot het digitaal procesdossier (DT) en vertrouwelijkheid stukken van BBN
1.2.2. De voorzieningenrechter heeft verder bepaald dat DV toegang tot het digitale procesdossier (DT) zal worden verleend, omdat zij door de tussenkomst procespartij is geworden. In dit verband is discussie ontstaan over het (bedrijfs)vertrouwelijke karakter van enkele door BBN ingebrachte producties. Uiteindelijk hebben partijen afgesproken dat BBN een aantal (ongecensureerde) producties, zoals het plan van aanpak van BBN (productie 10), zal intrekken en zal vervangen voor deels zwart gelakte producties. Voor de beoordeling van de vorderingen van BBN wordt uitgegaan van deze deels zwart gelakte producties. Het gaat om de producties 5, 10, 11 en 19 van BBN.
1.2.3. Mocht de voorzieningenrechter constateren dat DV zich niet heeft kunnen uitlaten over informatie uit de nog niet door haar ontvangen producties van BBN, zoals het plan van aanpak, en dat deze informatie van belang is voor de beoordeling van de vorderingen dan zal DV in de gelegenheid worden gesteld om dat alsnog schriftelijk te doen.
Bespreking van de zaak
1.2.4. Daarna hebben partijen ieder aan de hand van een pleitnota hun standpunten nader toegelicht. Partijen hebben vervolgens nog op elkaars standpunten kunnen reageren. Ook hebben partijen vragen van de voorzieningenrechter beantwoord. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat er is besproken.
Vonnis
1.2.5. Aan het einde van de mondelinge behandeling is aan partijen meegedeeld dat er op 8 oktober 2025 een vonnis komt.
2 Waarover gaat dit kort geding?
De Gemeente heeft een Europese openbare aanbestedingsprocedure georganiseerd voor de opdracht tot het leveren van beveiligingsdiensten. BBN en DV hebben aan deze aanbesteding meegedaan. De Gemeente heeft in een brief van 17 juni 2025 aan BBN laten weten dat BBN op de vierde plek is geëindigd en dat zij van plan is om de opdracht aan DV te gunnen. BBN komt in dit kort geding op tegen deze voorlopige gunningsbeslissing. BBN vordert in de kern genomen intrekking van deze voorlopige gunningsbeslissing en een herbeoordeling van alle inschrijvingen, met uitsluiting van die van DV, door een nieuwe beoordelingscommissie.
Aan de beoordeling van deze vorderingen wordt nog niet toegekomen, omdat er een reden is voor aanhouding van die beoordeling. Die reden heeft er mee te maken dat er op dit moment een hoger beroep procedure bij het hof aanhangig is. Hierna wordt deze reden verder toegelicht. Eerst wordt ingegaan op de achtergrond van dit kort geding.
3 De achtergrond van dit kort geding
3.1. De voorlopige gunningsbeslissing die in dit kort geding ter discussie staat is de tweede voorlopige gunningsbeslissing die de Gemeente in de door haar georganiseerde aanbestedingsprocedure heeft genomen.
Eerste voorlopige gunningsbeslissing van 20 november 2024
De eerste voorlopige gunningsbeslissing is van 20 november 2024. Ook toen is aan BBN meegedeeld dat zij als vierde is geëindigd en dat de Gemeente van plan is om de opdracht aan DV te gunnen.
Standpunt en vorderingen van BBN in het kort geding tegen eerste voorlopige gunningsbeslissing
3.2. BBN heeft omdat zij het niet eens was met deze eerste voorlopige gunningsbeslissing een kort geding procedure bij de rechtbank Midden-Nederland aanhangig gemaakt. In dit kort geding heeft BBN zich op het standpunt gesteld dat:
b. bij het onderdeel "Personeel" niet is ingegaan op de Wet Deregulering Beoordeling Arbeidsrelaties (hierna: Wet DBA).
3.3. In dit kort geding heeft BBN in de kern genomen gevorderd dat de Gemeente wordt geboden om:
Kort geding vonnis van 7 mei 2025
3.4. De kort geding rechter heeft in een vonnis van 7 mei 2025:
Intrekking voorlopige gunningsbeslissing, herbeoordeling en nieuwe voorlopige gunningsbeslissing
3.5. De Gemeente heeft uitvoering aan dit kort geding vonnis gegeven en heeft:
Hoger beroep tegen kort geding vonnis van 7 mei 2025
3.6. BBN heeft in de tussentijd hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de voorzieningenrechter van deze rechtbank van 7 mei 2025. BBN vordert in dit hoger beroep dat het hof het kort geding vonnis van 7 mei 2025 vernietigt en alle vorderingen in eerste aanleg alsnog toewijst.
3.7. Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (hierna: het hof) heeft DV toegestaan om in dit hoger beroep tussen te komen.
3.8. BBN heeft in dit hoger beroep een provisionele vordering zoals bedoeld in artikel 223 Wetboek Burgerlijke Rechtsvordering ingesteld. Het hof heeft in zijn arrest van 19 september 2025[1] deze provisionele vordering toegewezen. Deze beslissing luidt als volgt:
"verbiedt de gemeente, hangende het oordeel van het hof in deze hogerberoepprocedure, over te gaan tot definitieve gunning van de opdracht aan DV , dan wel het sluiten van de overeenkomst met DV".
3.9. De laatste stand van zaken op het moment dat de mondelinge behandeling plaats vond, was dat er nog niet op het hoger beroep is beslist. Door de Gemeente en DV moet nog een memorie van antwoord worden genomen.
Dit kort geding
3.10. Parallel aan dit hoger beroep loopt dit tweede kort geding. In dit kort geding gaat het om de laatst genomen voorlopige gunningsbeslissing van 17 juni 2025. Ook daarin kan BBN zich niet vinden.
3.11. BBN voert daarvoor gedeeltelijk dezelfde argumenten aan als in het eerste kort geding tegen de eerste (inmiddels ingetrokken) voorlopige gunningsbeslissing van 20 november 2024.
Het gaat daarbij om de argumenten dat:
De Gemeente en DV stellen zich in dit kort geding in de eerste plaats op het standpunt dat aan de inhoudelijke beoordeling van deze argumenten in dit kort geding niet wordt toegekomen, omdat voor deze argumenten geldt dat sprake is van een verkapt hoger beroep/misbruik van procesrecht. Voor zover zij niet in dit standpunt worden gevolgd, betwisten zij deze argumenten op inhoudelijke gronden. BBN is het daarmee niet eens, omdat volgens haar sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden.
3.12. BBN voert ook nieuwe argumenten aan tegen de voorlopige gunningsbeslissing van 17 juni 2025. BBN stelt zich op het standpunt dat een herbeoordeling van alle inschrijvingen (primair met uitsluiting van die van DV) door een nieuwe beoordelingscommissie moet plaatsvinden, omdat: a. de beoordelingscommissie het plan van aanpak van BBN niet objectief heeft beoordeeld. Er is sprake van doel redeneren. De beoordelingscommissie heeft de door haar initieel toegekende scores tot uitgangspunt genomen en in het kader van de herbeoordeling van het plan van aanpak van BBN is het ene negatieve punt vervangen door een nieuw negatief punt (namelijk het nalaten risico's en oplossingen in de implementatiefase uit te werken) waardoor de score van het plan van aanpak van BBN hetzelfde is gebleven,
b. het onder a genoemde nieuwe negatieve punt niet valt binnen de reikwijdte van het beoordelingskader,
c. de puntentoekenning onbegrijpelijk is.
De Gemeente en DV voeren daartegen inhoudelijk verweer.
3.13. BBN vordert in dit kort geding:a. intrekking van de voorlopige gunningsbeslissing van 17 juni 2025,
b. een gebod om DV uit te sluiten van deelname aan de aanbesteding/de inschrijving van DV aan de kant te leggen,c. een gebod om de inschrijvingen van alle inschrijvers (met uitzondering van die van DV) opnieuw door een nieuwe beoordelingscommissie te laten beoordelen.
4 Voorvraag: moet kort geding worden aangehouden?
4.1. De in dit kort geding te beantwoorden voorvraag is of de voorzieningenrechter haar beslissing moet aanhouden in afwachting van het eindarrest van het hof in het hoger beroep tegen het vonnis van 7 mei 2025.
4.2. Geoordeeld wordt dat dit het geval is. Reden daarvoor is dat parallel aan dit kort geding een hoger beroep loopt tegen het kort geding vonnis van 7 mei 2025 met betrekking tot de eerste voorlopige gunningsbeslissing en er een (reële) kans bestaat op tegenstrijdige uitspraken. Dit wordt als volgt toegelicht.
4.3. Allereerst is van belang dat het hof de Gemeente heeft verboden om hangende het hoger beroep de opdracht definitief te gunnen aan DV en/of een overeenkomst met DV te sluiten. Het hof heeft dit, zoals BBN onweersproken heeft aangevoerd, juist gedaan om doorkruising van de uitspraak van het hof met de in dit kort geding te wijzen uitspraak te voorkomen.
4.4. Het is niet uitgesloten dat van die ongewenste doorkruising sprake kan zijn als de voorzieningenrechter eerst een beslissing neemt en daarna pas het hof.
4.4.1. In het hoger beroep en dit kort geding zijn door BBN een aantal precies dezelfde argumenten naar voren gebracht, namelijk dat:
4.4.2. De mogelijkheid bestaat dat het hof en de voorzieningenrechter tot een ander oordeel hierover komen. Het kan zijn dat het hof tot het oordeel komt dat deze argumenten opgaan, en dat de voorzieningenrechter tot het oordeel komt dat deze argumenten niet opgaan of dat argumenten worden gepasseerd omdat, zoals de Gemeente en DV aanvoeren, sprake is van een verkapt hoger beroep/misbruik van procesrecht. Dan is dus sprake van een doorkruising van de uitspraken ofwel van tegenstrijdige uitspraken en dat is een ongewenste situatie.
4.4.3. De mogelijkheid bestaat dat het hof het kort geding vonnis van 7 mei 2025 vernietigt en opnieuw rechtdoende oordeelt dat:
4.5. De beoordeling van de vorderingen van BBN in dit kort geding wordt gelet op wat hiervoor is overwogen aangehouden totdat het hof eindarrest heeft gewezen in het hoger beroep tegen het tussen partijen gewezen vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Midden-Nederland van 7 mei 2025.BBN zal zodra dit eindarrest is gewezen een afschrift van dit eindarrest aan de voorzieningenrechter moeten verstrekken met daarbij gevoegd een (korte) akte waarin zij alleen gemotiveerd toelicht wat de betekenis is van dit eindarrest voor de vorderingen die zij in dit kort geding heeft ingesteld. De Gemeente en DV mogen daarna binnen een termijn van 2 weken een antwoordakte nemen.
Na deze aktewisseling wordt in beginsel vonnis gewezen, tenzij naar het oordeel van de voorzieningenrechter aanleiding is voor een aanvullende mondelinge behandeling.De voorzieningenrechter realiseert zich dat door de aanhouding wat vertraging ontstaat. De grootste vertraging ontstaat echter niet door de aanhouding van dit kort geding, maar door het op vordering van BBN door het hof opgelegde verbod. Zo lang dit verbod van kracht is, kan de opdracht niet definitief worden gegund.
4.6. BBN heeft de voorzieningenrechter tijdens de mondelinge behandeling nog verzocht om in geval van aanhouding van het kort geding een voorlopige voorziening te treffen. Dit verzoek wordt afgewezen. Niet valt in te zien welke voorlopige voorziening er nog zou moeten worden getroffen. Het hof heeft al een verbod opgelegd om de opdracht definitief aan DV te gunnen en een overeenkomst met DV te sluiten. Juist om doorkruising van uitspraken te voorkomen. Bovendien heeft BBN niet concreet gemaakt wat voor een voorlopige voorziening dan zou moeten worden getroffen.
5 Proceskosten in het incident tot tussenkomst
5.1. De proceskosten in het incident tot tussenkomst worden gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt. Reden hiervoor is dat niemand valt aan te merken als de in het ongelijk gestelde partij. Partijen waren het allemaal erover eens dat de tussenkomst kon worden toegewezen.
6 De beslissing
De voorzieningenrechter
in het incident
6.1. compenseert de proceskosten in het incident tot tussenkomst van DV in die zin dat iedere partij de eigen kosten in het incident draagt,
in de hoofdzaak
6.2. houdt de beslissing aan totdat het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden eindarrest heeft gewezen in het hoger beroep tegen het tussen partijen gewezen vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Midden-Nederland van 7 mei 2025,
6.3. bepaalt dat zodra dit eindarrest is gewezen BBN dit eindarrest aan de voorzieningenrechter moet verstrekken met daarbij gevoegd een akte waarin zij alleen gemotiveerd toelicht wat de betekenis is van dit eindarrest voor de vorderingen die zij in dit kort geding heeft ingesteld,
6.4. bepaalt dat de Gemeente en DV daarna binnen termijn van twee weken een antwoordakte mogen nemen,
6.5. bepaalt dat na aktewisseling vonnis wordt gewezen, tenzij de voorzieningenrechter van oordeel is dat aanleiding is voor een aanvullende mondelinge behandeling,
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J. Praamstra en in het openbaar uitgesproken op 8 oktober 2025.
4374
ECLI:NL:GHARL:2025:5744 - - - ## Voetnoten