ECLI:NL:RBMNE:2025:5191 - Rechtbank Midden-Nederland - 1 oktober 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht Kantonrechter
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: 11860970 \ UV EXPL 25-212 MS/1270
Vonnis in kort geding van 1 oktober 2025
in de zaak van
STICHTING PORTAAL, gevestigd te Utrecht, eisende partij, hierna te noemen: Portaal, gemachtigde: mr. M. Jansen,
tegen
[gedaagde], wonende te [woonplaats] , gedaagde partij, hierna te noemen: [gedaagde] , gemachtigde: mr. R. van Veen.
1 De procedure
1.1. Portaal heeft een dagvaarding met producties ingediend. [gedaagde] heeft ook producties ingediend.
1.2. Op 17 september 2025 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden. Namens Portaal zijn verschenen mevrouw [A] en mevrouw [B] , sociaal beheerders bij Portaal, en mevrouw [C] , teamleider gebied West bij Portaal. Portaal is bijgestaan door mr. L. Bergervoet, die voor mr. M. Jansen als gemachtigde waarnam. [gedaagde] is verschenen met zijn gemachtigde mr. R. van Veen en met [D] , wijkteammedewerker bij TIM Stichtse Vecht. Partijen hebben hun standpunten toegelicht, waarbij mr. Van Veen gebruik heeft gemaakt van spreekaantekeningen. Partijen hebben op elkaar kunnen reageren en hebben vragen van de kantonrechter beantwoord. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat is besproken. Na afloop van de mondelinge behandeling heeft de kantonrechter bepaald dat vandaag uitspraak wordt gedaan.
2 De kern van de zaak
2.1. [gedaagde] woont na het overlijden van zijn moeder nog in de huurwoning die Portaal aan zijn moeder had verhuurd. Hij heeft geen recht op voortzetting van de huur en heeft de woning nog niet verlaten. Portaal vordert daarom ontruiming van de woning. De kantonrechter wijst deze vordering toe op een termijn van drie maanden om [gedaagde] de gelegenheid te geven andere woonruimte te vinden.
3 De beoordeling
Inleiding
3.1. [gedaagde] , geboren op [1974] , heeft ongeveer tien jaar samen met zijn moeder in een sociale huurwoning op het adres [adres] in [woonplaats] (hierna: de woning) gewoond. Zijn moeder huurde deze woning sinds 1984 van Portaal. Zij is op [2024] overleden. [gedaagde] is daarna in de woning blijven wonen.
3.2. Portaal heeft [gedaagde] in een huisbezoek op 19 augustus 2024 verteld dat de huurovereenkomst per 31 augustus 2024 zou eindigen en dat hij uiterlijk tot 5 december 2024 gebruik kan blijven maken van de woning. Portaal heeft dit in een brief van 20 augustus 2024 bevestigd (in deze brief staat dat de huurovereenkomst per 1 augustus 2024 is beëindigd maar de kantonrechter gaat ervan uit dat 31 augustus 2024 wordt bedoeld). Omdat [gedaagde] nog geen geschikte andere woonruimte had heeft Portaal de termijn twee keer verlengd, uiteindelijk tot 5 mei 2025. [gedaagde] heeft de woning ook toen niet verlaten.
De vordering van Portaal en de onderbouwing daarvan
3.3. Portaal vordert daarom - kort samengevat - [gedaagde] te veroordelen om de woning binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis te ontruimen, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
3.4. Portaal stelt ter onderbouwing van haar vordering dat de huurovereenkomst door het overlijden van de moeder van [gedaagde] op 31 augustus 2024 van rechtswege is geëindigd.
Het verweer van [gedaagde]
3.5. [gedaagde] stelt dat Portaal heeft toegezegd dat zij hem een andere passende woning zou aanbieden en dat Portaal deze toezegging moet nakomen. Er loopt bij Het Vierde Huis bovendien nog een bezwaarprocedure tegen de afwijzing van zijn verzoek om urgentie. Volgens [gedaagde] is het daarom naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar om hem nu op straat te zetten.
Toetsingskader
3.6. Het gaat hier om een in kort geding gevorderde voorlopige voorziening. Voor toewijzing van een vordering in kort geding moet aan twee voorwaarden worden voldaan. Er moet sprake zijn van een spoedeisend belang én het moet zeer waarschijnlijk zijn dat de vordering in een bodemprocedure zal worden toegewezen.
Portaal heeft een spoedeisend belang bij haar vordering
3.7. Portaal heeft onder meer gesteld dat [gedaagde] zonder recht of titel in de woning verblijft, ernstige overlast veroorzaakt en de woning en de tuin verwaarloost. Zij heeft daarmee voldoende aannemelijk gemaakt dat zij een spoedeisend belang heeft bij haar vordering en dat van haar niet verwacht kan worden dat zij de uitkomst van een normale, uitgebreide procedure (bodemprocedure) afwacht.
[gedaagde] heeft geen recht meer om in de woning te blijven
3.8. Partijen zijn het erover eens dat [gedaagde] geen medehuurder is geworden en ook geen vordering heeft ingediend tot voortzetting van de huur. Hij heeft daarom geen huurovereenkomst met Portaal en dus geen recht meer om in de woning te blijven.
Portaal heeft haar toezegging om een passende woning voor [gedaagde] te zoeken in redelijkheid kunnen intrekken
3.9. Portaal erkent dat zij heeft toegezegd dat zij een passende woning voor [gedaagde] zou zoeken, maar stelt dat zij deze toezegging heeft ingetrokken vanwege een ruzie die [gedaagde] op 23 en 24 maart 2025 met zijn buren heeft gehad. Volgens Portaal blijkt uit de aangifte van de buren dat [gedaagde] zich toen agressief heeft gedragen en bedreigingen heeft geuit. Hij heeft hiervoor vanaf 25 maart 2025 drie dagen in voorlopige hechtenis gezeten. Deze voorlopige hechtenis is op 28 maart 2025 geschorst onder de voorwaarde dat hij geen enkel contact mag zoeken met zijn buren en dat hij bij iedere oproep van zijn hulpverlening, reclassering en politie moet verschijnen.
3.10. De kantonrechter is van oordeel dat Portaal de toezegging om een andere woning voor [gedaagde] te zoeken na de burenruzie op 23 en 24 maart 2025 in redelijkheid heeft kunnen intrekken. Omdat [gedaagde] hiervoor drie dagen in voorlopige hechtenis heeft gezeten gaat de kantonrechter ervan uit dat er een redelijke verdenking is dat [gedaagde] tegenover zijn buren een strafbaar feit heeft begaan.
3.11. [gedaagde] heeft gesteld dat hij niet wist dat Portaal het aanbod om een andere woning voor hem te zoeken had ingetrokken. De kantonrechter vindt dit echter onvoldoende aannemelijk. Portaal heeft namelijk op haar beurt gesteld dat zij [gedaagde] in een huisbezoek op 31 maart 2025 heeft meegedeeld dat zij vanwege het geweldsdelict geen andere woonruimte meer zou aanbieden en dat [gedaagde] de woning vóór 6 mei 2025 moest verlaten. Zij heeft verder gesteld dat zij dit op 27 maart 2025 ook al in een gesprek met [D] , de begeleider van [gedaagde] , heeft meegedeeld en dit dezelfde dag in een e-mail aan [D] heeft bevestigd. [gedaagde] en [D] hebben dit tijdens de mondelinge behandeling onvoldoende weersproken. [gedaagde] moet daarom wel hebben geweten dat de toezegging was ingetrokken. De kantonrechter vindt het niet geloofwaardig dat [gedaagde] , zoals hij heeft gesteld, de inhoud van het gesprek op 31 maart 2025 niet heeft meegekregen omdat hij te moe was. [gedaagde] heeft bovendien op 17 april 2025 in een telefoongesprek met Portaal gezegd dat hij op 2 mei 2025 een verhuisbedrijf had geregeld. Hij wist toen dus goed dat hij weg moest en dat Portaal niet meer bezig was een andere woning te zoeken. [gedaagde] wordt behalve door [D] nog ondersteund door één strafrechtadvocaat en twee civiele advocaten. [gedaagde] heeft tijdens de mondelinge behandeling uitgelegd dat zijn strafrechtadvocaat hem later heeft gezegd dat hij de verhuizing moest afblazen. Het is echter niet gebleken dat de strafrechtadvocaat dit advies heeft gegeven op basis van nieuwe toezeggingen die door Portaal zijn gedaan.
De vordering tot ontruiming wordt toegewezen
3.12. Dit betekent dat [gedaagde] geen recht meer heeft om in de woning te blijven wonen en dat Portaal hem geen andere woonruimte hoeft aan te bieden. De vordering tot ontruiming wordt daarom toegewezen.
[gedaagde] moet de woning over drie maanden na betekening van dit vonnis verlaten
3.13. Voor het bepalen van de termijn waarbinnen de ontruiming moet plaatsvinden, weegt de kantonrechter mee dat Portaal haar toezegging eind maart 2025 heeft ingetrokken. [gedaagde] heeft dus al vanaf april 2025 de tijd gehad om zelf een andere woning te vinden en heeft hulp van [D] en twee civiele advocaten. [gedaagde] heeft belang om in de woning te kunnen blijven wonen, omdat bij hem sprake is van zware problematiek en er een gezondheidsrisico zou kunnen ontstaan als hij op straat komt te staan.
3.14. Portaal heeft er van haar kant echter belang bij om de woning toe te kunnen wijzen aan woningzoekenden die wel recht op de woning hebben omdat ze lang op de wachtlijst staan of een urgentie hebben. Portaal heeft ook voldoende aannemelijk gemaakt dat [gedaagde] de woning slecht bewoont en dat deze te groot is voor hem. [gedaagde] heeft tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat hij zelf ook graag weg wil uit de woning, omdat het een traumawoning voor hem is. Aan deze situatie moet daarom een einde komen.
3.15. De kantonrechter zal aan de ontruiming een termijn van drie maanden na betekening van dit vonnis verbinden om [gedaagde] in staat te stellen binnen die periode vervangende woonruimte te vinden en de beslissing op zijn bezwaar tegen de afwijzing van zijn verzoek om urgentie af te wachten. Daarbij wordt ook aangesloten bij de termijn van drie maanden die mr. N. de Bont, de advocaat die [gedaagde] in de bezwaarprocedure bijstaat, in een e-mail van 12 september 2025 heeft genoemd.
Het vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard
3.16. Portaal vordert dat het vonnis uitvoerbaar bij voorraad wordt verklaard. Uitvoerbaar bij voorraad betekent dat Portaal het vonnis direct kan (laten) uitvoeren als [gedaagde] niet aan het vonnis (waaronder de veroordeling tot ontruiming) voldoet. [gedaagde] kan dus niet wachten met voldoen aan het vonnis in de periode dat tegen het vonnis nog hoger beroep mogelijk is of als hij hoger beroep heeft ingesteld en nog niet op dat hoger beroep is beslist. Of het vonnis uitvoerbaar bij voorraad zal worden verklaard, moet worden beoordeeld door een afweging van de belangen van partijen. De belangen die hierbij worden meegewogen, zijn genoemd onder rechtsoverwegingen 3.13 tot en met 3.15. De kantonrechter is van oordeel dat de belangen van Portaal om over drie maanden na betekening van dit vonnis direct over te kunnen gaan tot uitvoering van het vonnis zwaarder wegen dan de belangen van [gedaagde] om de uitkomst van een eventueel hoger beroep af te wachten. Daarom zal het vonnis uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.
[gedaagde] moet de proceskosten betalen
3.17. [gedaagde] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van Portaal worden begroot op:
4 De beslissing
De kantonrechter
4.1. veroordeelt [gedaagde] om binnen drie maanden na betekening van dit vonnis de woning aan het adres [adres] in [woonplaats] geheel te ontruimen en te verlaten met alle daarin aanwezige personen en zaken, tenzij deze zaken van Portaal zijn, en de woning ter vrije beschikking van Portaal te stellen, onder afgifte van alle sleutels;
4.2. veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 1.230,14, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend;
4.3. verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
4.4. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.A.M. Pinckaers en in het openbaar uitgesproken op 1 oktober 2025.
Op grond van artikel 7:268 lid 6 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
Als bedoeld in artikel 7:268 lid 1 BW.
Op grond van artikel 7:268 lid 2 BW.