Uitspraak inhoud

Civiel recht

Zittingsplaats Lelystad

Zaaknummer / rekestnummer: C/16/591041 / HL RK 25-9

Beschikking van 24 september 2025

in de zaak van

[verzoeker], te [plaats 1] , verzoekende partij, hierna te noemen: [verzoeker] , advocaat: mr. S.T. van Berge Henegouwen,

tegen

[verweerster], te [plaats 2] , verwerende partij, hierna te noemen: [verweerster] , advocaat: mr. M.W.C. Schreurs en mr. A.J.C. van Gisteren.

1 De procedure

1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:

  • het verzoekschrift

  • het verweerschrift

  • de mondelinge behandeling van 20 augustus 2025, waar zijn verschenen:

  • [verzoeker] , bijgestaan door mr. Van Berge Henegouwen;

  • mr. Schreurs en mr. Van Gisteren;

  • mr. [A] , jurist bij [verweerster] ;

  • de pleitaantekeningen van mr. Schreurs en mr. Van Gisteren;

  • de zittingsaantekeningen van de griffier.

1.2. De beschikking is bepaald op vandaag.

2 De feiten

2.1. [verzoeker] verbleef in de periode van 18 december 2007 tot en met 11 maart 2017 bij [verweerster] .

2.2. Tijdens een onbegeleid verlof op 9 december 2016 heeft een incident plaatsgevonden.

2.3. [verzoeker] is overgeplaatst en verblijft op dit moment in [instelling] in [plaats 1] .

2.4. [verzoeker] is strafrechtelijk vervolgd en veroordeeld door de Rechtbank Limburg en het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch voor verkrachting en bedreiging van het slachtoffer. De Hoge Raad heeft het cassatieberoep van [verzoeker] verworpen.

2.5. [verweerster] heeft naar aanleiding van het incident een intern SIRE-onderzoek uitgevoerd. Het onderzoek heeft geresulteerd in een SIRE-rapport (hierna het Rapport). SIRE staat voor Systematische Incident Reconstructie en Evaluatie.

2.6. [verzoeker] heeft zich op 4 oktober 2024 tot de directeur van [verweerster] gewend met het verzoek om het Rapport te mogen inzien.

2.7. [verweerster] heeft dit verzoek tot inzage bij brief van 18 oktober 2024 afgewezen.

2.8. [verzoeker] heeft bij brief van 22 november 2024 aan de Autoriteit Persoonsgegevens verzocht om bemiddeling.

2.9. De Autoriteit Persoonsgegevens heeft [verweerster] verzocht om haar weigering te onderbouwen. [verweerster] heeft op 11 februari 2025 haar onderbouwing van de weigering aan de Autoriteit Persoonsgegevens toegezonden.

2.10. In de brief van 14 februari 2025 van de Autoriteit Persoonsgegevens aan [verzoeker] staat onder meer: “De AP kan zich vinden in de nadere motivering van de organisatie. De AP meent dat de verwerkingsverantwoordelijke het verzoek om begrijpelijke gronden zoals genoemd in de UAVG (Uitvoeringswet Algemene Verordening Gegevensbescherming) heeft afgewezen. De AP meent dat deze gronden van zwaarwegende aard zijn waarbij de AP het aannemelijk acht dat deze gronden zich opwegen tegen de belangen van uw cliënt.”

3 Het verzoek en het verweer

3.1. [verzoeker] verzoekt:

  • [verweerster] te bevelen om, binnen een maand na betekening van de beschikking op het verzoekschrift, tegen een vergoeding van de kosten, aan [verzoeker] in een gangbare vorm inzage te geven in het incidentenrapport en de gespreksverslagen naar aanleiding van de gebeurtenissen van 9 december 2016;

  • [verweerster] te veroordelen in de kosten van het geding;

  • de beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren;

  • een dag en uur te bepalen, waarop de behandeling van het verzoekschrift zal plaatsvinden.

3.2. Aan het verzoek heeft [verzoeker] het volgende ten grondslag gelegd. Het Rapport gaat over [verzoeker] en zal dan ook gegevens van hem bevatten. [verzoeker] wil de over hem verzamelde en opgeslagen informatie en/of gegevens op juistheid kunnen controleren, en indien nodig om rectificatie en/of vernietiging verzoeken. [verweerster] heeft geen zorgvuldige belangenafweging gemaakt. Er is geen noodzaak om gehele inzage in het rapport af te wijzen. [verzoeker] kan ook gedeeltelijke inzage worden verleend, dan wel stukken kunnen geanonimiseerd worden. De weigering tot inzage is in strijd met artikel 8 EVRM.

3.3. [verweerster] verzet zich tegen toewijzing van het verzoek. [verweerster] verzoekt om bij beschikking uitvoerbaar bij voorraad, [verzoeker] niet ontvankelijk te verklaren in zijn verzoeken dan wel deze af te wijzen met veroordeling van verzoeker in de proceskosten, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis (beschikking), en indien voldoening binnen die termijn uitblijft, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na betekening van de beschikking.

3.4. [verweerster] voert – kort samengevat – het volgende daartoe aan. Het Rapport ziet niet op [verzoeker] of het incident. Het rapport is geen onderdeel van het patiëntendossier van [verzoeker] . Het rapport ziet op de eigen organisatie van [verweerster] . Het doel van het Rapport is zelfreflectie binnen [verweerster] . Het Rapport is een analyse van de interne processen binnen [verweerster] en het handelen van de behandelaars, waarna er gereflecteerd wordt en er conclusies worden getrokken over wat er in de toekomst beter dan wel anders moet. Er is geen deel van het Rapport – al dan niet met zwart gemaakte stukken - dat aan [verzoeker] verstrekt kan worden. Ten aanzien van de analyse zelf bestaat geen inzagerecht. [verzoeker] heeft geen belang bij inzage, want het Rapport gaat niet over hem. [verweerster] heeft wel een groot belang bij weigering van inzage. [verweerster] wijst op de bescherming van haar werknemers en het slachtoffer en de bescherming van de interne procedures. De medewerkers van [verweerster] komen dagelijks in aanraking met kwetsbare personen, daarom moet veiligheid op de werkvloer een prioriteit zijn. Daarnaast heeft [verweerster] er belang bij dat haar interne procedures niet openbaar worden. Het Rapport bevat onder andere informatie over de procedures rondom veiligheid en verlofaanvragen. Inzage in het Rapport en mogelijk verspreiding van de inhoud daarvan kan ertoe leiden dat kennis over deze interne procedures terechtkomt bij andere patiënten. Patiënten zouden gebruik kunnen maken van deze kennis en bijvoorbeeld hun gedrag kunnen aanpassen in een poging de procedure en de uiteindelijk te nemen beslissing over een verlofaanvraag te beïnvloeden. Verder is niet uitgesloten dat inzage in het Rapport leidt tot openbaarmaking ervan buiten TBS-instellingen. Dat kan leiden tot verlies van vertrouwen in TBS-instellingen.

4 De beoordeling

Inleiding

4.1. Kern van de zaak is, kort gezegd, of en zo ja op welke wijze [verzoeker] aanspraak kan maken op inzage in het interne SIRE onderzoek uitgevoerd bij [verweerster] naar aanleiding van het incident van 9 december 2016.

4.2. [verzoeker] baseert zijn verzoek op het inzagerecht van artikel 15 AVG. Op grond van artikel 15 van de AVG heeft een betrokkene, voor zover hier van belang, het recht om van de verwerkingsverantwoordelijke uitsluitsel te verkrijgen over het al dan niet verwerken van hem betreffende persoonsgegevens en, wanneer dat het geval is, om inzage te verkrijgen van die persoonsgegevens. Verder wijst [verzoeker] op artikel 8 EVRM. Nu het inzagerecht beperkt is tot persoonsgegevens, is de eerste vraag die moet worden beantwoord of het verzoek tot inzage wel ziet op persoonsgegevens in de zin van de AVG.

Beoordelingskader

4.3. Artikel 4 lid 1 van de AVG bepaalt wat onder “persoonsgegevens ” moet worden verstaan: (…) 1) “persoonsgegevens”: alle informatie over een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon („de betrokkene”); als identificeerbaar wordt beschouwd een natuurlijke persoon die direct of indirect kan worden geïdentificeerd, met name aan de hand van een identificator zoals een naam, een identificatienummer, locatiegegevens, een online identificator of van een of meer elementen die kenmerkend zijn voor de fysieke, fysiologische, genetische, psychische, economische, culturele of sociale identiteit van die natuurlijke persoon. (…)

4.4. De uitleg van het begrip “ persoonsgegevens” is bepalend voor de reikwijdte van het inzagerecht. Door het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: HvJ EU) wordt een ruime uitleg aan het begrip “persoonsgegevens” gegeven. In zijn arrest van 20 december 20171 heeft het HvJ EU overwogen dat het begrip persoonsgegevens zich potentieel uitstrekt tot elke soort informatie, zowel objectieve als subjectieve informatie die de betrokkene betreft. Niet in geschil is (enkel ten aanzien van de mate waarin) dat het SIRE rapport persoonsgegevens van [verzoeker] bevat. Dit betekent dat [verzoeker] in beginsel recht heeft op inzage in het rapport. Daar doet niet aan af het standpunt van [verweerster] dat het rapport in zeer beperkte mate persoonsgegevens van [verzoeker] bevat. Het is immers voor de rechtbank niet mogelijk om vast te stellen in welke mate zich dat voordoet, omdat de rechtbank nu eenmaal de inhoud van het rapport niet kent.

4.5. De volgende vraag die zich voordoet is of [verweerster] een beroep toekomt op de wettelijke uitzondering(en) op het recht van [verzoeker] op inzage in zijn persoonsgegevens.

Beoordelingskader

4.6. Op grond van artikel 23 AVG kan er (door middel van nationale bepalingen) een uitzondering worden gemaakt op (onder andere) het recht op inzage zoals dat in artikel 15 AVG is geformuleerd. In artikel 41 Uitvoeringswet Algemene Verordening Gegevensbescherming (UAVG) wordt invulling gegeven aan de beperkingsmogelijkheden die artikel 23 AVG biedt, waarbij steeds geldt dat een beperking noodzakelijk en evenredig moet zijn. De voor deze zaak relevante beperkingen, waar [verweerster] zich op beroept, zijn onder meer opgenomen in artikel 41 UAVG lid 1 sub c: de openbare veiligheid en artikel 41 UAVG lid 1 sub i: de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.

4.7. De rechtbank stelt voorop dat het hier gaat om een intern onderzoek volgens de onderzoeksmethode SIRE. SIRE is een gestructureerde manier om een incident te reconstrueren (wat is er gebeurd?) en te evalueren (waarom is het gebeurd?). Het doel is het beantwoorden van de vraag: hoe kan een vergelijkbaar incident in de toekomst worden voorkomen. SIRE voorziet in de behoefte om van incidenten te leren en om concrete en haalbare acties te ondernemen waardoor de kans afneemt dat soortgelijke incidenten opnieuw kunnen plaatsvinden. Bedoeling is dat medewerkers de mogelijkheid moeten hebben en zich vrij moeten voelen om incidenten, onveilige situaties en fouten te melden. De methode is verder bedoeld om de kwaliteit te verbeteren door het vaststellen van knelpunten in de interne processen van de organisatie naar aanleiding van een opgetreden incident. Dat is begrijpelijk nu het incident van 9 december 2016 tijdens het onbegeleid verlof van [verzoeker] heeft plaatsgevonden en heeft geleid tot een ernstig strafbaar feit. Het rapport ziet dan ook met name op de eigen organisatie van [verweerster] en is dus niet bedoeld om het incident zelf en de betrokkenheid van [verzoeker] te onderzoeken, maar gericht op onder meer de eigen procedures rondom verlofaanvragen. Daarnaast wordt het rapport niet met derden of instanties gedeeld noch maakt het onderdeel uit van het patiëntendossier. In het licht van het voorstaande heeft [verweerster] terecht, zoals hier verder nog wordt overwogen, inzage in het rapport geweigerd.

Uitzondering artikel 41 sub c UAVG (openbare veiligheid)

4.8. Met [verweerster] is de rechtbank van oordeel dat in dit geval inzage kan worden geweigerd ter waarborging van de openbare veiligheid. Zoals gezegd ziet het rapport enkel op de interne processen bij [verweerster] . In het kader van de kwaliteitsverbetering heeft [verweerster] onderzocht of het incident voorkomen had kunnen worden en hoe een dergelijk incident in de toekomst kan worden voorkomen. Daarbij heeft [verweerster] gereflecteerd op de wijze waarop de verlofaanvragen van patiënten worden beoordeeld, hoe signalen juist worden geïnterpreteerd en welke factoren daarbij relevant zin. Gelet op de ernst van het incident en de kwetsbaarheid van TBS-klinieken in het publieke debat een begrijpelijke en noodzakelijke interventie. Bekendheid met de resultaten van het onderzoek stelt [verzoeker] , die momenteel nog steeds in een TBS-kliniek verblijft, mogelijk in staat de informatie uit het rapport te gebruiken ten aanzien van hoe en op welke wijze een verzoek tot onbegeleid verlof zal worden goedgekeurd. Daarnaast bestaat het risico dat de informatie over verlofaanvragen ook bij derden, waaronder andere TBS-patiënten, bekend raakt. Publieke bekendheid met mogelijke tekortkomingen in het proces kan leiden tot verlies aan vertrouwen in [verweerster] in het bijzonder en in TBS-klinieken in het algemeen. Tot slot kan het delen van dit intern rapport toekomstige incidentenonderzoeken belemmeren, omdat medewerkers zich dan minder vrij zullen voelen om openlijk te spreken als zij weten dat de informatie niet binnen de organisatie blijft.

Uitzondering artikel 41 sub i UAVG (rechten en vrijheden van anderen)

4.9. De rechtbank is van oordeel dat de weigering tot inzage ook in het belang is van het slachtoffer. Het rapport bevat immers een omschrijving van het incident en persoonlijke informatie over het slachtoffer. Aannemelijk is dat bekendheid van het rapport leidt tot schending van de privacy van het slachtoffer. Zoals hierboven reeds is geoordeeld bestaat er ook een reëel risico op de veiligheid en bescherming van interne procedures. Het verstrekken van informatie doet afbreuk aan het vertrouwen van medewerkers in de organisatie met als gevolg dat zij zich mogelijk niet meer vrij zullen uiten bij nieuwe incidenten. Ook dat behoeft bescherming. Het delen van meldingen en inbreng van medewerkers brengt een risico mee voor de veiligheid van die medewerkers, die ongewild kunnen worden geconfronteerd met [verzoeker] .

4.10. Het belang van [verweerster] bij weigering van inzage weegt dan ook zwaarder dan het belang van [verzoeker] tot inzage.

Artikel 8 EVRM

4.11. Het beroep van [verzoeker] op artikel 8 EVRM slaagt evenmin. Op grond van artikel 8 lid 2 EVRM is inmenging in het recht toegestaan als dat is voorzien bij de wet en in het belang is ter voorkoming van strafbare feiten en bescherming van de rechten en vrijheden van anderen. Van rechtmatige inmenging is hier sprake op grond van artikel 41 UAVG. De inmenging is, zoals hierboven overwogen, noodzakelijk en proportioneel.

Conclusie

4.12. Het verzoek van [verzoeker] zal worden afgewezen. [verzoeker] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld, welke tot op heden wordt begroot op: griffierecht € 714,00 salaris advocaat € 1.228,00 ( 2 punt x € 614,00) totaal € 1.942,00

5 De beslissing

De rechtbank

5.1. wijst het verzoek af.

5.2. veroordeelt [verzoeker] in de proceskosten tot op heden begoot op € 1.942,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na de datum van betekening van deze beschikking tot de dag van volledige betaling;

Deze beschikking is gegeven door mr. R.M. Berendsen en in het openbaar uitgesproken op 24 september 2024.