ECLI:NL:RBMNE:2025:4843 - Rechtbank Midden-Nederland - 3 september 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Uitspraak inhoud
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Lelystad
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 25/143
[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres
(gemachtigde: mr. D.A.A.M. Mijland),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [plaats], het college (gemachtigde: P. Boogaard).
Inleiding
3.1. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
3.2. De rechtbank heeft het beroep op 3 juli 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van het college.
Beoordeling door de rechtbank
-
Het college heeft vermeld dat hij het bezwaar van eiseres in het bestreden besluit heeft opgevat als alleen gericht tegen de terugvordering van de bijstandsuitkering. Gelet op de feiten die eiseres aan haar bezwaar ten grondslag heeft gelegd, had het college naar het oordeel van de rechtbank het bezwaar ook moeten begrijpen als gericht tegen de intrekking van de bijstandsuitkering. Het college heeft echter in het bestreden besluit zowel de intrekking als de terugvordering betrokken, zodat het college daarin ook het volledige bezwaar van eiseres heeft betrokken. De rechtbank beoordeelt daarom of het college de bijstand van eiseres terecht heeft ingetrokken en teruggevorderd. Zij doet dit aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
-
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. De rechtbank is van oordeel dat het college de bijstand op goede gronden heeft ingetrokken en teruggevorderd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het bestreden besluit
-
Eiseres heeft erkend over de periode 1 januari 2023 tot en met 30 november 2023 structureel werkzaamheden te hebben verricht, zodat de intrekking en terugvordering hiervan niet in geschil is.
-
De intrekking en terugvordering van de bijstandsuitkering berusten op het standpunt van het college dat eiseres over de periode van 24 juni 2019 tot en met 31 december 2022 niet duidelijk heeft kunnen maken hoe zij in haar levensonderhoud heeft voorzien. Omdat zij dit niet heeft gedaan, heeft zij de inlichtingenplicht geschonden. Verder wijst het college erop dat op de bankrekening van eiseres meerdere contante stortingen en bijschrijvingen zijn geweest die eiseres niet bij het college heeft gemeld. Het college stelt zich op het standpunt dat deze stortingen en bijschrijvingen als inkomen moeten worden aangemerkt. Het college stelt hierdoor het recht op bijstand over de te beoordelen periode niet te kunnen vaststellen. Daarom heeft het college per 24 juni 2019 het recht op bijstand ingetrokken en teruggevorderd.
Het standpunt van eiseres
- Eiseres stelt dat de bijstand ten onrechte is ingetrokken en teruggevorderd. Zij heeft in de periode van 24 juni 2019 tot en met 31 december 2022 de inlichtingenplicht niet geschonden. Zij betwist dat zij in de te beoordelen periode werkzaamheden heeft verricht, met uitzondering van twee incidentele periodes van 19 oktober 2019 tot en met 20 november 2019 en van 5 oktober 2021 tot en met 20 november 2021. In de overige periodes was het vanwege verzorging voor haar moeder en broer, de coronaperiode en de slechte gezondheid van eiseres niet mogelijk om structureel werkzaamheden te verrichten. Verder stelt eiseres zelf weinig nodig te hebben om in haar levensonderhoud te voorzien.
Het recht op bijstand
-
Het besluit van het college om de bijstandsuitkering in te trekken en terug te vorderen is een voor eiseres belastend besluit. Hierdoor is het aan het college om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden is voldaan. Dit betekent dat het college hiervoor de nodige feiten en omstandigheden zal moeten verzamelen.
[1] -
Er bestaat recht op bijstand vanuit de overheid als een in Nederland wonende Nederlander of iemand met een geldige verblijfsvergunning niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien.
[2] Voor het recht op bijstand geldt een inlichtingenplicht, die het college, op verzoek of zonder uitstel uit eigen beweging melding moet maken van alle feiten en omstandigheden waarvan haar redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op bijstand.[3] -
Op 11 augustus 2023 heeft het college een anonieme fraudemelding ontvangen dat eiseres naast haar bijstandsuitkering inkomsten uit werk had en niet had geregistreerd dat haar zoon bij haar inwoonde. Naar aanleiding van de fraudemelding heeft het college een internetonderzoek gestart en bankafschriften over de periode 1 juni 2023 tot en met 22 augustus 2023 opgevraagd. Uit deze bankafschriften werd afgeleid dat eiseres geen pinbetalingen in winkels verrichtte, maar ook geen geldopnames deed. Vervolgens zijn de afschriften over de gehele uitkeringsperiode van eiseres opgevraagd. Op de bankafschriften zijn in sommige maanden geen en in andere maanden weinig uitgaven voor levensonderhoud te zien.
-
Dat geen of geringe uitgaven voor levensonderhoud op de bankafschriften zichtbaar zijn, levert op zichzelf geen schending op van de inlichtingenverplichting. Wel roept dit de vraag op hoe eiseres in haar levensonderhoud heeft voorzien. Er zou immers sprake kunnen zijn van een verzwegen inkomstenbron of een verzwegen andere mogelijkheid om in het levensonderhoud te voorzien.
[4] -
Het college heeft naar aanleiding van de uit de bankafschriften blijkende geringe uitgaven voor levensonderhoud nader onderzoek verricht door met heimelijke waarnemingen te starten. Uit vijftien waarnemingen in de periode van september 2023 tot en met november 2023 volgde dat eiseres bij een aantal adressen werkend is aangetroffen. Dat haar zoon op het adres van eiseres inwoonde, is niet gebleken en is daarna buiten het onderzoek gebleven.
-
Eiseres is naar aanleiding van de bevindingen bevraagd. Eiseres heeft tijdens het gesprek op 29 november 2023 verklaard dat zij vanaf januari 2023 zwart werkte als huishoudelijke hulp. Daarvoor stelt zij sporadisch werkzaamheden te hebben verricht in 2019 en 2021 en wel eens op honden te hebben gepast. Verder heeft zij over de manier waarop zij in haar levensonderhoud voorzag, verklaard dat zij nooit in winkels pinde, maar contant afrekende. Het contante geld ontving zij van haar dochter, omdat zij voor haar dochter verschillende verzekeringen voorschoot. Zij ontving ook boodschappen van haar moeder. Hierdoor zijn er geen bedragen voor het levensonderhoud van haar rekening afgehouden, aldus eiseres.
-
Op 5 juni 2024 heeft eiseres na daartoe meermaals in de gelegenheid te zijn gesteld een overzicht toegestuurd waarin haar werkzaamheden en data over het jaar 2023 staan vermeld. Eiseres heeft daarin verklaard dat zij vanaf 3 januari 2023 voor het eerst bij een bepaald adres werkzaamheden heeft verricht als huishoudelijke hulp. Daarna zijn er volgens eiseres pas latere adressen bijgekomen.
-
Op zitting heeft eiseres verklaard dat zij eerder heeft verklaard dat zij bij het eerste adres in 2019 voor huishoudelijke hulp “is blijven hangen”, maar dat zij daarmee heeft bedoeld het sporadisch werkzaamheden te verrichten. Zij heeft verklaard dat zij naar haar zoon en dochter geld overmaakte en dat zij dit contant terugkreeg.
-
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college aannemelijk gemaakt dat eiseres haar inlichtingenplicht over de te beoordelen periode heeft geschonden. Eiseres heeft namelijk niet weersproken dat zij in de te beoordelen periode sporadische werkzaamheden heeft verricht in de vorm van huishoudelijke hulp en als hondenoppas en dat zij die werkzaamheden niet bij het college heeft gemeld. Eiseres heeft hiervoor verschillende verklaringen afgegeven. Ten aanzien van de werkadressen komen de verklaring tijdens het verhoor en de zitting niet overeen. Bij de eerste verklaring heeft eiseres een ander eerste adres genoemd dan op zitting. Eiseres stelt dat zij pas vanaf 3 januari 2023 met huishoudelijke hulp is gestart, maar verklaart ook al eerder werkzaamheden te hebben verricht. Dat het om sporadisch verrichte activiteiten gaat, volgt uit de stelling van eiseres dus onvoldoende. Verder heeft eiseres niet weersproken dat zij geen melding heeft gedaan van de stortingen en bijschrijvingen op haar bankrekening. Zij heeft uitleg gegeven over de kleine bedragen, maar dit waren bijvoorbeeld “tikkies” die betaald werden door derden voor hondenoppas en daarom als inkomen zijn aan te merken. De grotere stortingen en bijschrijvingen heeft eiseres niet voldoende kunnen verklaren. Deze stortingen en bijschrijvingen worden ook als inkomen aangemerkt en daarom had eiseres hiervan bij het college melding moeten maken. Ook komt onvoldoende vast te staan hoe eiseres in haar levensonderhoud heeft voorzien. Ten aanzien van de manier waarop zij in het levensonderhoud heeft voorzien, heeft eiseres ook verschillend verklaard. Zo heeft zij verklaard dat zij abonnementen voor haar dochter betaalde en dat zij daarvoor contant geld terugkreeg, dat zij geld naar haar kinderen overmaakte en dat zij daarvoor contant geld terugkreeg en dat zij boodschappen van haar moeder ontving. Deze verklaringen sluiten niet een op een op elkaar aan , zijn ook niet uit haar bankafschriften te herleiden en zijn daarmee onvoldoende om vast te kunnen stellen hoe eiseres in het levensonderhoud heeft voorzien.
-
Eiseres heeft dus afwijkende verklaringen afgelegd, waardoor haar stellingen niet verifieerbaar zijn. Een onderbouwing van haar verklaringen ontbreekt. Eiseres heeft bijvoorbeeld geen stukken overgelegd die duidelijk maken op welke manier eiseres in haar levensonderhoud heeft voorzien. Dit had eiseres kunnen doen door stukken te overleggen waar haar contante uitgavenpatroon uit volgde. Haar niet sluitende verklaringen over haar inkomsten, vermogen en uitgaven worden dan ook niet met (voldoende) objectieve en verifieerbare gegevens onderbouwd. Het college heeft daardoor terecht geconcludeerd dat eiseres de inlichtingenplicht heeft geschonden door geen melding te maken van de werkzaamheden en niet duidelijk te maken hoe zij in haar levensonderhoud heeft voorzien.
-
Dat eiseres in de coronaperiode geen huishoudelijk werk kon verrichten, is bovendien niet gebleken. Het college heeft op zitting toegelicht dat de werkzaamheden die eiseres verrichtte werden gezien als werkzaamheden uitgevoerd door een vitaal beroep. Ook de gezondheidsklachten, die volgens eiseres een rol speelden, zijn in de loop van de jaren niet veranderd. Eiseres kon met die klachten in 2023 werkzaamheden verrichten, zodat niet is gebleken dat eiseres in de periode daarvoor om die reden geen werkzaamheden kon verrichten. Dat de verzorging voor haar familieleden dusdanig was dat eiseres geen andere werkzaamheden kon verrichten, heeft zij niet nader geconcretiseerd, zodat de rechtbank ook dat onvoldoende vindt om aan de uitvoering van de werkzaamheden te twijfelen.
-
Het bovenstaande betekent dat er onvoldoende informatie beschikbaar is waarmee het recht op bijstand in de te beoordelen periode door het college kan worden vastgesteld. Het college is in principe gehouden schattenderwijs vast te stellen tot welk bedrag eiseres in ieder geval wel recht op bijstand zou hebben op basis van de vaststaande feiten en omstandigheden, waarbij het eventuele nadeel van eiser door onzekerheden, voor zijn rekening mag worden gelaten.
[5] Eiseres is er, na daartoe meerdere keren in de gelegenheid te zijn gesteld, niet in geslaagd deugdelijk te onderbouwen dat er recht op (aanvullende) bijstand bestond.[6] Haar niet sluitende verklaringen over haar inkomsten, vermogen en uitgaven worden immers niet met (voldoende) objectieve en verifieerbare gegevens onderbouwd.
Dringende redenen om af te zien van terugvordering
-
Eiseres stelt dat zij onevenredig in haar belangen wordt geschaad als het college overgaat tot volledige terugvordering, terwijl zij betwist dat zij over een groot deel van de te beoordelen periode werkzaamheden heeft verricht.
-
De rechtbank vat het beroep van eiseres op het evenredigheidsbeginsel op als een beroep op zeer dringende redenen om van terugvordering af te zien. Het college is in principe gehouden om de kosten van bijstand terug te vorderen als deze ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen, vanwege het schenden van de inlichtingenplicht. Die schending is komen vast te staan. Het college kan geheel of gedeeltelijk van terugvordering afzien, als hiervoor dringende redenen aanwezig zijn.
[7] De hoogste rechter heeft bepaald dat het begrip dringende redenen ruimer moet worden uitgelegd, waarbij betekenis toekomt aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Dit betekent dat er niet alleen rekening moet worden gehouden met de gevolgen van de terugvordering, maar ook met de oorzaak daarvan. Bij de oorzaak van de terugvordering is bijvoorbeeld van belang of sprake is van fouten van het college zelf of trage besluitvorming waardoor de terugvordering onnodig is ontstaan of opgelopen. Van belang is ook het eigen aandeel van eiseres in de ontstane situatie. De financiële gevolgen van een terugvordering doen zich in het algemeen pas voor bij de invordering waarbij een afbetalingsregeling moet worden getroffen die recht doet aan de financiële omstandigheden en aflossingscapaciteit van eiseres op dat moment.[8] -
Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres zelf een aandeel in het ontstaan van de terugvordering door over de te beoordelen periode de bewuste keuze te maken werkzaamheden te verrichten en deze niet bij het college te melden. Er is dus geen sprake van onoplettendheid of een incidentele vergissing van eiseres. Daarbij is de terugvordering ook niet ontstaan door trage besluitvorming of fouten van het college. Er is dus geen sprake van dringende redenen. Het college is in het bestreden besluit ingegaan op de gevolgen die invordering voor eiseres heeft. Eiseres kan volgens het college een betalingsregeling treffen die voor haar passend is. De beroepsgrond slaagt dan ook niet.
Conclusie en gevolgen
- Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L. van 't Hof, rechter, in aanwezigheid van T. Rommes, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 3 september 2025.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 3 september 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:1772.
Dit volgt uit artikel 11, eerste lid, van de Pw.
Dit volgt uit artikel 17, eerste lid, van de Pw.
Zie de uitspraak van de CRvB van ECLI:NL:CRVB:2023:2283.
Zie de uitspraak van de CRvB van 27 september 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BT5852.
Zie de uitspraak van de CRvB van 9 oktober 2019, ECLI:NL:CRVB:2018:3131 en de uitspraak van de CRvB van 31 juli 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2384.
Dit volgt uit artikel 58, eerste lid, van de Pw jo. artikel 17, eerste lid, van de Pw.
Zie de uitspraak van de CRvB van 18 april 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:726.