Terug naar bibliotheek
Rechtbank Midden-Nederland

ECLI:NL:RBMNE:2025:4712 - Rechtbank Midden-Nederland - 13 augustus 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBMNE:2025:471213 augustus 2025

Rechtsgebieden

Uitspraak inhoud

Zittingsplaats Utrecht

Bestuursrecht

zaaknummer: UTR 23/5545

(gemachtigde: mr. J.W. Vugts)

en

(gemachtigde: I.K. Beek).

Procesverloop

1.1 In de beschikking van 22 februari 2023 heeft de heffingsambtenaar op grond van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak op het adres [adres] in [plaats] (de woning) voor het belastingjaar 2023 vastgesteld op € 440.000,- naar de waardepeildatum 1 januari 2022. Bij deze beschikking heeft de heffingsambtenaar aan eiser als eigenaar van deze woning ook een aanslag onroerendezaakbelasting opgelegd, waarbij deze waarde als heffingsmaatstaf is gehanteerd.

1.2 Eiser is tegen de beschikking in bezwaar gegaan. In de uitspraak op bezwaar van 29 september 2023 heeft de heffingsambtenaar het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en de WOZ-waarde van de woning gehandhaafd.

1.3 Eiser heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.

1.4 De zaak is behandeld op de zitting van 11 augustus 2025.De gemachtigde van de heffingsambtenaar heeft deelgenomen aan de zitting. De gemachtigde van eiser is niet verschenen.

Overwegingen

  1. Eiser heeft het standpunt ingenomen dat hij ten onrechte niet is gehoord door de heffingsambtenaar. Hij verzoekt de rechtbank de zaak naar de heffingsambtenaar terug te wijzen, zodat hij alsnog de gelegenheid krijgt om te worden gehoord.

  2. De heffingsambtenaar volgt eiser niet in zijn standpunt dat hij ten onrechte niet is gehoord. De heffingsambtenaar stelt zich op het standpunt dat eiser, ongeacht of de taxatieverslagen al dan niet zijn ontvangen, voldoende gelegenheid is geboden om te worden gehoord. Eiser heeft er volgens de heffingsambtenaar zelf voor gekozen om daar geen gebruik van te maken.

  3. Ingevolge artikel 7:2, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), stelt een bestuursorgaan belanghebbenden in de gelegenheid te worden gehoord voordat het op het bezwaar beslist. Ingevolge artikel 25, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) wordt een belanghebbende in afwijking van artikel 7:2 van de Awb op zijn verzoek gehoord.

  4. De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat eiser heeft verzocht om te worden gehoord, tenzij zijn bezwaar gegrond zou worden verklaard.

  5. Op 18 april 2023 is op verzoek van de gemachtigde van eiser en de heffingsambtenaar in alle zaken tussen deze gemachtigde en de heffingsambtenaar de afspraak gemaakt om in plaats van een (telefonische) hoorzitting een schriftelijke aanvulling te accepteren als hoorzitting. Hierbij is afgesproken dat de schriftelijke aanvulling vóór

1 juni 2023 moet worden ingediend. Desgevraagd heeft de heffingsambtenaar op zitting de inhoud van deze afspraak uitvoerig toegelicht. Deze afspraak houdt samengevat in dat binnengekomen bezwaren worden ingeboekt en dat vervolgens een schriftelijke aanvulling kan worden ingediend, nadat de op de zaak betrekking hebbende stukken, waaronder het taxatieverslag, naar gemachtigde zijn gestuurd door de heffingsambtenaar. Indien de schriftelijke aanvulling leidt tot een gegrond bezwaar, wordt, volgens deze afspraak, deze aanvulling als ‘schriftelijke hoorzitting’ aangemerkt, waarbij dan een punt proceskostenvergoeding voor deze zogenaamde ‘schriftelijke hoorzitting’ wordt vergoed.

  1. Op 19 april 2023 heeft de heffingsambtenaar met een brief de ontvangst van twaalf bezwaarschriften, waaronder het bezwaarschrift in onderhavige zaak, bevestigd en verstuurd per aangetekende post. Met dezelfde aangetekende post heeft hij ook een batch, de op deze twaalf bezwaarschriften betrekking hebbende taxatieverslagen gestuurd naar de gemachtigde van eiser. Uit de door de heffingsambtenaar overgelegde Track & Trace informatie is gebleken dat de aangetekende post is ontvangen op het adres van gemachtigde.

  2. Op grond van de gemaakte afspraak was de gemachtigde tot uiterlijk 1 juni 2023 in de gelegenheid gesteld om een schriftelijke aanvulling in te dienen. Dat is niet gebeurd. Op

2 juni 2023 heeft een medewerker van het bureau van gemachtigde een e-mail verstuurd naar de heffingsambtenaar waarin wordt verzocht om het taxatieverslag dat zou ontbreken, alsnog te versturen. Deze e-mail is over het hoofd gezien door de heffingsambtenaar.

  1. De heffingsambtenaar heeft vervolgens op 14 juli 2023 een brief gestuurd waarin hij meedeelt dat hij (onder meer) in de onderhavige zaak nog geen schriftelijke aanvulling/‘schriftelijke hoorzitting’ heeft ontvangen. De heffingsambtenaar stelt, in afwijking van de eerder gemaakte afspraak, gemachtigde in de gelegenheid om alsnog binnen twee weken een schriftelijke aanvulling toe te sturen. Een schriftelijke aanvulling dan wel een andere reactie van de gemachtigde van eiser is opnieuw uitgebleven. Op

29 september 2023 heeft de heffingsambtenaar de uitspraak op bezwaar genomen.

  1. De gemachtigde van eiser betwist in beroep dat hij de brief van 19 april 2023 met de taxatieverslagen heeft ontvangen. De ontvangstbevestiging van de aangetekende post is volgens hem ondertekend door een onbekend persoon. Hij heeft daarom geen schriftelijke aanvulling kunnen sturen. Hij is daarom ten onrechte niet gehoord door de heffingsambtenaar.

  2. De rechtbank stelt vast dat de heffingsambtenaar voldoende heeft aangetoond dat de aangetekende post van 19 april 2023 is verstuurd en is ontvangen op het adres van de gemachtigde. Dat de ontvangst van de aangetekende post is ondertekend met een moeilijk leesbare handtekening kan niet aan de heffingsambtenaar worden tegengeworpen. Gelet hierop kan dus worden vastgesteld dat de ontvangstbevestiging van 19 april 2023 en de batch met taxatieverslagen is ontvangen. Bovendien heeft de gemachtigde pas ná afloop van de afgesproken termijn, namelijk op 2 juni 2023, een e-mail verstuurd waarin hij schrijft dat hij allerlei taxatieverslagen niet heeft ontvangen. Ondanks het gegeven dat de termijn reeds was overschreden heeft de heffingsambtenaar met de brief van 14 juli 2023 de gemachtigde alsnog voldoende in de gelegenheid gesteld om een schriftelijke aanvulling toe te sturen. In die brief staat ook expliciet dat contact gezocht kan worden met de heffingsambtenaar.

  3. De rechtbank is van oordeel dat eiser voldoende in de gelegenheid is gesteld om in overeenstemming met de gemaakte afspraak de schriftelijke aanvulling/’schriftelijke hoorzitting’ te sturen. Gelet op alle omstandigheden en de ruime hoeveelheid tijd die er is verstreken tussen de laatste brief van de heffingsambtenaar van 14 juli 2023, het nemen van de uitspraak op bezwaar op 29 september 2023 en het ontbreken van enige reactie in de tussentijd aan de zijde van de gemachtigde moet het ervoor worden gehouden dat de heffingsambtenaar de uitspraak op bezwaar zonder nóg een keer te rappelleren bij de gemachtigde heeft mogen nemen. De heffingsambtenaar heeft niet de hoorplicht geschonden. De beroepsgrond slaagt niet.

Het verzoek om immateriële schadevergoeding

  1. Eiser heeft verzocht om een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. Een vergoeding van immateriële schade wordt op verzoek toegekend als een procedure over een belastingaanslag onredelijk lang heeft geduurd. Daarbij geldt als uitgangspunt dat een periode van twee jaar voor de bezwaar- en beroepsfase gezamenlijk als redelijk wordt beschouwd. De termijn hiervoor vangt aan op het moment waarop de heffingsambtenaar het bezwaarschrift ontvangt.

  2. De rechtbank moet eerst beoordelen of het arrest van de Hoge Raad van 14 juni 2025[1] van toepassing is op deze zaak. Uit overweging 3.5 van voornoemd arrest van de Hoge Raad volgt dat de weergegeven wijzigingen niet gelden voor zaken waarin (i) de belanghebbende voorafgaand aan de datum van dit arrest om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn heeft verzocht, en (ii) de redelijke termijn voor de desbetreffende fase van de procedure (bezwaar en beroep) op de datum van dit arrest is overschreden. (i) Eiser heeft in zijn brief van 11 juli 2024 voor het eerst verzocht om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. (ii) De redelijke termijn voor bezwaar en beroep is overschreden twee jaar na de ontvangst van het bezwaarschrift door de heffingsambtenaar, dus op 27 maart 2025. Het arrest van de Hoge Raad is van 14 juni 2024. Hieruit volgt dat op de datum van het arrest de redelijke termijn nog niet was overschreden en dat het arrest van toepassing is op deze zaak.

  3. Uit het arrest volgt verder dat de bagatelgrens niet meer op € 15,- wordt gesteld, maar op € 1.000,-. De rechtbank moet dan ook vervolgens beoordelen of deze bagatelgrens wordt gehaald.

  4. Uit overweging 3.3.3 volgt dat het financiële belang bij de procedure in beginsel bestaat uit het financiële voordeel dat belanghebbende met betrekking tot de fiscale beschikking(en) krijgt indien het door hem in die procedure ingenomen standpunt wordt gehonoreerd. Het financiële belang bij de procedure wordt dus niet bepaald door de hoogte van een of meer fiscale beschikkingen en ook niet door de omvang van het (uiteindelijk) door de belanghebbende in de procedure bereikte financiële resultaat. De Hoge Raad heeft ook overwogen dat het financiële effect van een of meer door de belanghebbende ingenomen standpunten buiten beschouwing wordt gelaten voor zover hij deze standpunten tegen beter inheeft ingenomen.

  5. De rechtbank is van oordeel dat de enige concrete gronden die zijn aangevoerd in deze beroepsprocedure zien op de WOZ-waarde van de woning en daarmee op de onroerendezaakbelasting. Er zijn geen concrete gronden aangevoerd ten aanzien van de (hoogte van de) overige op het aanslagbiljet genoemde heffingen. Ten aanzien van een eventueel financieel belang ten aanzien van indirecte heffingen waar de WOZ-waarde op van invloed is, had het op de weg van eiser gelegen de feiten te stellen en in geval van betwisting aannemelijk te maken, op grond waarvan de omvang van dit financiële kan worden vastgesteld. Dit heeft eiser niet gedaan. Aangezien het financiële belang alleen kan worden vastgesteld door te berekenen wat het verschil is in onroerendezaakbelasting tussen de vastgestelde WOZ-waarde en de bepleite waarde, en de onroerendezaakbelasting op de aanslag over de hele waarde € 202,40 bedraagt, wordt de bagatelgrens van € 1000,- niet gehaald.

  6. Om de gevolgen van het bovenstaande te kunnen bepalen moet eerst gekeken worden hoeveel de redelijke termijn is overschreden. Het bezwaarschrift is door de heffingsambtenaar ontvangen op 27 maart 2023. De redelijke termijn verliep dus op 3 april 2025. De redelijke termijn is dus met een kleine 5 maanden overschreden. Dit sluit aan bij overweging 3.4.3 waaruit volgt dat wanneer het financiële belang bij de procedure, minder dan € 1.000,- bedraagt, en de redelijke termijn met niet meer dan twaalf maanden is overschreden, de belastingrechter kan volstaan met de constatering dat de redelijke termijn is overschreden. De rechtbank zal dit dan ook toepassen. De rechtbank wijst het verzoek om vergoeding van de immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn af.

Beslissing

De rechtbank:

  • verklaart het beroep ongegrond;

  • wijst het verzoek om immateriële schadevergoeding af.

Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Wolbrink, rechter, in aanwezigheid van P.W. Hogenbirk, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 13 augustus 2025.

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Locatie Arnhem, Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.

Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

ECLI:NL:HR:2024:853.


Voetnoten

ECLI:NL:HR:2024:853.