Terug naar bibliotheek
Rechtbank Midden-Nederland

ECLI:NL:RBMNE:2025:4398 - Rechtbank Midden-Nederland - 13 augustus 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBMNE:2025:439813 augustus 2025

Rechtsgebieden

Uitspraak inhoud

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Almere

Bestuursrecht

zaaknummer: UTR 24/1611 rectificatie pagina 2

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 augustus 2025 in de zaak tussen

1. [eiser sub 1.1]en[eiser sub 1.2],

2.[eiser sub 2],

3.[eiser sub 3] B.V.,

4. [eiser sub 4] B.V.,

5. [eiser sub 5] B.V.,

6.[eiser sub 6] B.V.,

7. [eiser sub 7],

8.[eiser sub 8] VOF, en

9. [eiser sub 9] VOF,

wonende, gevestigd en/of kantoorhoudend te [plaats] , eisers (gemachtigde: mr. E.J.H. van Lith),

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere (het college), verweerder (gemachtigde: mr. J.C. Haan).

Als derde-partij neemt aan de zaak deel: Stichting Masjid é Awliya Noori Masjid

(gemachtigde: F. McComb).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers over de verleende omgevingsvergunning voor het transformeren van een kantoorpand naar een moskee op [adres] te Almere. De rechtbank beoordeelt de zaak aan de hand van de beroepsgronden van eisers.

Voorgeschiedenis en besluitvorming

1.1. Vergunninghouder heeft op 17 februari 2023 een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning voor het transformeren van een kantoorpand naar een moskee. Het college heeft op 4 juli 2023 (het primaire besluit) de aangevraagde omgevingsvergunning verleend voor de activiteiten ‘bouwen’ en ‘handelen in strijd met de regels ruimtelijke ordening’.

1.2. Eisers zijn direct omwonend/kantoorhoudend en hebben bezwaar gemaakt tegen de omgevingsvergunning. Met het besluit van 26 januari 2024 (het bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van eisers ongegrond verklaard en de omgevingsvergunning in stand gelaten.

1.3. Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.

1.4. De rechtbank heeft het beroep op 28 februari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [eiser sub 1.1] , [eiser sub 1.2] , [A] , [B] , [C] , de gemachtigde van eisers, de gemachtigde van het college en [D] , namens vergunninghouder.

1.5. Na afloop van de zitting heeft de rechtbank het onderzoek geschorst en partijen de gelegenheid geboden om samen tot een minnelijke oplossing te komen. Dat is niet gelukt. De rechtbank heeft vervolgens partijen in de gelegenheid gesteld om gebruik te maken van hun recht om op een nadere zitting te worden gehoord. Nadat geen van de partijen heeft aangegeven hiervan gebruik te willen maken, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat de zaak over

2.1. De aanvraag ziet op het transformeren van het kantoorpand aan [adres] naar een moskee, waarbij de indeling van het pand zal worden gewijzigd, de gevel wordt aangepast en minaretten en een koepel op het pand worden geplaatst. Op het perceel rust op grond van het bestemmingsplan ‘Literatuurwijk’ de bestemming ‘Gemengd-1’. Het vestigen van een moskee is volgens het bestemmingsplan op zichzelf toegestaan. Vanwege de overschrijding van de maximaal toelaatbare bouwhoogte – door de toevoeging van vier minaretten op de hoeken van het pand en het toevoegen van een koepel – heeft het college een omgevingsvergunning verleend voor ‘handelen in strijd met de regels ruimtelijke ordening’. Verder is de activiteit bouwen met deze omgevingsvergunning toegestaan.

2.2. De rechtbank beoordeelt of het college de omgevingsvergunning heeft kunnen verlenen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eisers. De rechtbank komt tot het oordeel dat het college de omgevingsvergunning heeft kunnen verlenen en dat het beroep van eisers ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Overgangsrecht en toetsingskader

3.1. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt. De aanvraag om omgevingsvergunning in deze zaak is ingediend vóór 1 januari 2024. Dat betekent dat in dit geval de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.

3.2. Het college komt bij de beslissing om al dan niet toepassing te geven aan de hem toegekende bevoegdheid om in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen, beleidsruimte toe en het moet de betrokken belangen afwegen. De rechtbank oordeelt niet zelf of verlening van de omgevingsvergunning in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De rechtbank beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met de verlening van de omgevingsvergunning te dienen doelen.

Beoordeling van de beroepsgronden

Parkeeroverlast

4.1. Naast het bestemmingsplan ‘Literatuurwijk’ geldt ter plaatse ook het bestemmingsplan ‘Parapluherziening parkeren’. Op grond van artikel 4.1 van de regels van dit plan is verandering van gebruik, waardoor de parkeerbehoefte voor auto's en/of fietsen toeneemt, uitsluitend toegestaan als wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid voor auto's en fietsen overeenkomstig de normen in Bijlage 2 Gebiedsindeling & auto- en fietsparkeernormen.

4.2. Eisers voeren aan dat het college de gehanteerde parkeernorm van 0,2 per bidplaats niet aannemelijk heeft gemaakt. Er is uitgegaan van 12 parkeerplaatsen bij een bezetting van 60 personen. In de praktijk blijkt echter dat sprake is van ernstige parkeeroverlast en een grote mate van tekort aan parkeercapaciteit. Hierover hebben eisers (mondeling) geklaagd bij vergunninghouder. Ter onderbouwing van hun standpunt hebben eisers foto’s overgelegd.

4.3. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college in het bestreden besluit deugdelijk gemotiveerd dat de aanvraag ten aanzien van het parkeren voldoet aan de parkeernorm uit het bestemmingsplan. Het college heeft toegelicht dat op grond van het bestemmingsplan voor een religiegebouw een parkeernorm van 0,2 parkeerplaats per bid/zitplaats geldt. Vergunninghouder heeft bij de aanvraag vermeld dat het gaat om een maximale bezetting van 60 personen. Dat betekent dat er 12 parkeerplaatsen zijn vereist en hier is aan voldaan. De rechtbank is van oordeel dat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat de omgevingsvergunning niet voldoet aan het bestemmingsplan.

4.4. Daarbij neemt de rechtbank in overweging dat het college de aanvraag moet beoordelen aan de hand van de bij de aanvraag gevoegde gegevens. Naar aanleiding van de aanvraag heeft het college de omgevingsvergunning verleend op basis van een maximale bezetting van 60 personen. De omgevingsvergunning staat dus geen groter aantal bezoekers toe. Omdat aan de parkeernorm wordt voldaan kon de omgevingsvergunning niet worden geweigerd. Dat na het verlenen van de vergunning sprake is van parkeeroverlast, kon het college naar het oordeel van de rechtbank niet betrekken bij de beoordeling. Mocht er geparkeerd worden in strijd met de daarvoor geldende regels, kunnen eisers zich daarvoor wenden tot het college met een verzoek om handhaving. De beroepsgrond slaagt niet.

De aanvraag

5.1. Eisers voeren aan dat er in strijd met de omgevingsvergunning vier minaretten zijn gebouwd, terwijl de omgevingsvergunning is verleend voor twee minaretten.

5.2. De rechtbank overweegt dat bij de beoordeling van de aanvraag om een omgevingsvergunning het college niet alleen dient te kijken naar het aanvraagformulier, maar ook naar de bij de aanvraag behorende stukken. De rechtbank stelt vast dat uit de aanvraag met onder meer de bijbehorende schetsen blijkt dat vergunninghouder vier minaretten heeft aangevraagd. Het college heeft op basis hiervan een omgevingsvergunning verleend voor vier minaretten. De beroepsgrond slaagt niet.

Windwokkel

6.1. Eiser 3 heeft aangevoerd dat de bouwhoogte van 13,2 meter (door de minaretten) van nadelige invloed is op de opbrengst van een nog te realiseren windwokkel. Het college heeft volgens eiser met de cirkeldiagrammen niet aangetoond dat dit verband houdt met de minaretten en de windwokkels.

6.2. Het college geeft hierop allereerst aan dat de windwokkel nog niet is geplaatst, zodat ook geen sprake kan zijn van een beperking in de windvang. Het college stelt ten tweede dat de nadelige invloed door de realisatie van de minaretten op de windwokkel niet aannemelijk is gemaakt. Daarbij heeft het college toegelicht dat het perceel [adres] ten noordwesten is gelegen van het perceel [adres] . Het college heeft weerdata overgelegd waaruit blijkt dat in minder dan 9% van de dagen de wind uit het noordwesten komt. Dat betekent volgens het college dat in het slechtste geval minder dan 9% van het rendement verloren gaat. Tot slot heeft het college gemotiveerd dat gelet op de afstand van de te plaatsen windwokkel tot de minaretten en het reeds bestaande hoogteverschil tussen het gebouw op [adres] en het gebouw op De [adres] niet aannemelijk is dat op dagen dat de wind uit het noordwesten komt het rendement tot nul gereduceerd is.

6.3. De rechtbank kan de toelichting van het college volgen. Mede gelet op de beperkte omvang van de minaretten en de koepel, en de afstand tot de beoogde windwokkel, kon het college zich op het standpunt stellen dat het bouwplan geen onaanvaardbare gevolgen met zich brengt voor de te plaatsen windwokkel. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat het college de omgevingsvergunning niet in redelijkheid heeft kunnen verlenen. Deze beroepsgrond slaagt ook niet.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de omgevingsvergunning in stand blijft. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. ing. A. Rademaker, rechter, in aanwezigheid van mr. M.C.G. van Dijk, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 13 augustus 2025.

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.