ECLI:NL:RBMNE:2025:4363 - Rechtbank Midden-Nederland - 23 juli 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Uitspraak inhoud
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/6209
(gemachtigde: mr. V.C.D. Klaassen),
en
(gemachtigde: C. Ligthart).
-
Deze uitspraak gaat over het wegslepen van de auto van eiseres op 26 april 2024 omstreeks 15.59 uur (bestuursdwang) en de kosten die daarvoor bij eiseres in rekening zijn gebracht (wegsleep- en opslagkosten). Daar is eiseres het niet mee eens. Zij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank het beroep.
-
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het college de auto van eiseres mocht wegslepen, maar dat de kosten niet op eiseres verhaald konden worden. Eiseres krijgt dus deels gelijk en het beroep is gegrond*.* Eiseres krijgt de wegsleep- en opslagkosten terug. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Procesverloop
-
Met het bestreden besluit van 5 september 2024 op het bezwaar van eiseres is het college bij het besluit van 26 april 2024 tot het toepassen van bestuursdwang gebleven.
-
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
-
De rechtbank heeft het beroep op 30 juni 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres, de gemachtigde van het college en [A] . De rechtbank heeft de zaak aangehouden.
-
Op 15 juli 2025 heeft de rechtbank het onderzoek per brief gesloten.
Beoordeling door de rechtbank
Inleiding
- De auto van eiseres stond op 26 april 2024 omstreeks 15.59 uur geparkeerd op de Oudegracht in Utrecht. Vanaf 26 april 2014 15.00 uur tot zaterdag 27 april 2014 24.00 uur gold een algemeen parkeerverbod met wegsleepregeling in verband met een gepland evenement, de vrijmarkt. Gelet daarop en in verband met het vrijhouden van de aangewezen weggedeelten en wegen, is de auto van eiseres weggesleept.
Het bestreden besluit
- Het college is van oordeel dat het noodzakelijk was om de auto van eiseres weg te slepen. Dat het niet mogelijk was om te parkeren aan de Oudegracht op 26 april 2024 omstreeks 15.59 uur, is bekendgemaakt in het Aanwijzingsbesluit. Dit besluit is gepubliceerd in de Staatscourant op 8 december 2023 en heeft op de website van de gemeente Utrecht gestaan. Het verbod om te parkeren binnen het vrijmarktgebied is hiermee duidelijk bekend gemaakt volgens het college en eiseres had hiervan op de hoogte moeten zijn. Er was geen sprake van bijzondere omstandigheden op grond waarvan het college van haar bevoegdheid had moeten afwijken.
Het standpunt van eiseres
- Eiseres voert aan dat de auto ten onrechte is weggesleept. Zij voert daartoe ten eerste aan dat het wegslepen van de auto in strijd is met het rechtzekerheidsbeginsel, omdat nergens stond aangegeven dat haar auto weggesleept zou worden na een bepaalde tijd en op een bepaalde dag. Van een automobilist kan volgens eiseres niet worden verlangd dat hij oude publicaties opzoekt in de Staatscourant of de website van de gemeente doorzoekt voordat hij parkeert. Ook is het wegslepen in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel en het proportionaliteitsbeginsel, omdat eiseres met een geldige en zichtbare gehandicaptenparkeerkaart op een gehandicaptenparkeerplaats geparkeerd stond. De impact van het wegslepen van de auto was aanzienlijk en in strijd met de menselijke maat. De toezichthouders hadden ervoor moeten kiezen eiseres eerst te waarschuwen, omdat zij een persoon is met een beperking. Ook is het wegslepen in strijd met het gelijkheidsbeginsel. Andere auto’s werden niet weggesleept.
Toepassen bestuursdwang
-
In geschil is of het college in redelijkheid over mocht gaan tot toepassing van bestuursdwang nu het voertuig van eiseres op een parkeerplaats geparkeerd stond waar een wegsleepregeling gold en of het de kosten van het toepassen van de bestuursdwang vervolgens mocht verhalen op eiseres.
-
Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling)
[1] volgt dat de situatie ter plaatse bepalend is voor het antwoord op de vraag of het parkeerverbod van kracht is. Als uitgangspunt geldt dat elke verkeersdeelnemer zich ervan dient te vergewissen wat de ter plaatse geldende verkeersregels zijn en dat, voor zover hem dat niet direct kenbaar is, hij nader dient te bezien wat op een ter plaatse bevindend verkeersbord is aangegeven. Verder dient een verkeersdeelnemer een verkeersbord dat als zodanig herkenbaar is, in het belang van de rechtszekerheid en de verkeersveiligheid op te volgen, ook al is het verkeersbord niet geplaatst met inachtneming van de daarover geldende (beleids)voorschriften. -
Het staat vast dat eiseres haar auto heeft geparkeerd in strijd met het geldende parkeerverbod op de Oudegracht in Utrecht. Dit brengt mee dat het college bevoegd was om op grond van artikel 170, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wegenverkeerswet 1994 tot bestuursdwang te besluiten en het voertuig weg te slepen.
-
Gelet op het algemeen belang dat met handhaving is gediend, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang op te treden, in beginsel van die bevoegdheid gebruik moeten maken. Het college kan daar alleen van afzien als sprake is van hele bijzondere omstandigheden. Dat is hier niet het geval. De gehandicaptenparkeerplaats is niet zo een bijzondere omstandigheid. Uit de foto’s in het dossier blijkt dat de controleurs hebben gesignaleerd dat eiseres in het bezit was van een gehandicaptenparkeerkaart De controleurs hebben het algemeen belang dat was gediend bij het vrijmaken van dat gedeelte van de stad voor de vrijmarkt, zwaarder kunnen wegen. Ook omdat de vrijmarkt om 18.00 uur begon, hebben de controleurs noodzakelijk kunnen vinden dat het wegslepen van de auto van eiseres op dat moment noodzakelijk was.
Kostenverhaal
-
Vervolgens moet de rechtbank de vraag beantwoorden of het college de kosten van bestuursdwang in redelijkheid bij eiseres in rekening heeft kunnen brengen. Volgens de Afdeling gaan uitoefening van bestuursdwang en kostenverhaal als regel samen.
[2] Voor het maken van een uitzondering hierop kan aanleiding bestaan als de betreffende persoon geen verwijt valt te maken over de ontstane situatie en als bij het ongedaan maken van de strijdige situatie het algemeen belang in die mate is betrokken, dat moet worden geoordeeld dat de kosten in redelijkheid niet of niet geheel voor rekening van die persoon moeten komen. Ook andere, bijzondere omstandigheden kunnen het bestuursorgaan nopen tot het geheel of gedeeltelijk afzien van het kostenverhaal. -
De rechtbank komt tot de conclusie dat het college de kosten van het wegslepen van de auto niet in redelijkheid op eiseres kon verhalen. Dat eiseres van het parkeerverbod met wegsleepregeling op de hoogte had moeten zijn, volgt de rechtbank niet. Eiseres woont in [woonplaats] en is op 26 april 2024 met de auto naar Utrecht gegaan. Eiseres heeft aangegeven dat zij geen waarschuwingsborden heeft zien staan waarop stond dat het niet toegestaan was om te parkeren op dat deel van de Oudegracht. Het college heeft gesteld dat er waarschuwingsborden hebben gestaan, maar heeft dit niet aangetoond. Ter zitting heeft het college aangegeven dat ze niet konden verifiëren dat er die dag waarschuwingsborden hebben gestaan, hoewel dat in de regel wel het geval is. De rechtbank kan bij die stand van zaken niet vaststellen dat het voor eiseres door middel van een bord kenbaar was dat er sprake was van een parkeerverbod. Eiseres is geen inwoonster van de stad Utrecht en had dus niet op de hoogte hoeven zijn van het feit dat een dag voor Koningsdag een parkeerverbod zou gelden in dat deel van de binnenstad. Daarnaast is bij het wegslepen van de auto het algemeen belang van de verkeersveiligheid tijdens de vrijmarkt in die mate betrokken dat het onevenredig is om de kosten voor rekening van eiseres te laten. Daarom had het college aanleiding moeten zien af te zien van kostenverhaal. De beroepsgrond slaagt.
-
Omdat het beroep op grond van het bovenstaande (gedeeltelijk) slaagt, hoeven de overige beroepsgronden niet meer te worden besproken.
Schadevergoeding
-
Ten aanzien van het verzoek om schadevergoeding overweegt de rechtbank dat op basis van artikel 8:88, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, de bestuursrechter bevoegd is op verzoek van een belanghebbende een bestuursorgaan te veroordelen tot vergoeding van schade die de belanghebbende lijdt of zal lijden als gevolg van, onder andere, een onrechtmatig besluit en een onrechtmatige handeling ter voorbereiding van een onrechtmatig besluit.
-
De rechtbank heeft vastgesteld dat het bestreden besluit niet onrechtmatig is. Het college kon namelijk de bestuursdwang toepassen en de auto van eiseres wegslepen. Omdat er geen sprake is van een onrechtmatig besluit, wijst de rechtbank het verzoek om schadevergoeding af.
Conclusie en gevolgen
-
Het beroep is gegrond. De rechtbank zal daarom het bestreden besluit vernietigen voor zover dat gaat om het kostenverhaal. De rechtbank zal zelf in de zaak voorzien door het primaire besluit te herroepen voor zover het college is overgegaan tot kostenverhaal. Ook zal de rechtbank bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde deel van het bestreden besluit.
-
Omdat het beroep gegrond is, moet het college het griffierecht aan eiseres vergoeden. Ook krijgt zij een vergoeding van haar proceskosten. De minister moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.814,- omdat de gemachtigde van eiseres een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.
Beslissing
De rechtbank:
-
verklaart het beroep deels gegrond;
-
vernietigt het bestreden besluit voor zover dat gaat over het kostenverhaal;
-
herroept het primaire besluit voor zover het college daarin is overgegaan tot kostenverhaal;
-
bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit;
-
bepaalt dat het college het griffierecht van € 187,- aan eiseres moet vergoeden;
-
veroordeelt het college tot betaling van € 1.814,- aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Venderbosch, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Wilpstra-Foppen, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 23 juli 2025.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 22 december 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2896.
Zie onder meer de uitspraak van 8 oktober 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3643.