Terug naar bibliotheek
Rechtbank Midden-Nederland

ECLI:NL:RBMNE:2025:4313 - Rechtbank Midden-Nederland - 9 juli 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBMNE:2025:43139 juli 2025

Rechtsgebieden

Uitspraak inhoud

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht

Bestuursrecht

zaaknummer: UTR 25/3025

[verzoeker] , uit [plaats] , verzoeker

en

de Algemene Raad van de Nederlandse Orde van Advocaten, (Algemene Raad)

(gemachtigden: mr. E. Dirkse).

Inleiding

  1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker tegen het besluit van 17 april 2025 (bestreden besluit), waarin de orde heeft beslist om verzoeker met ingang van 18 juni 2025 als advocaat te schrappen van het tableau.

  2. Verzoeker is het hier niet mee eens. Hij heeft bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.

  3. De orde heeft de voorzieningenrechter meegedeeld dat de uitvoering van het besluit wordt opgeschort totdat de voorzieningenrechter op het verzoek om voorlopige voorziening heeft beslist.

  4. De orde heeft een verweerschrift ingediend.

  5. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 25 juni 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker en zijn kantoorgenoot mr. [persoon 1] , de gemachtigde van verweerder en mr. [persoon 2] , stafjurist en mr. [persoon 3] , jurist examen commissie.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

  1. De voorzieningenrechter wijst in deze uitspraak het verzoek af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.

Totstandkoming van het bestreden besluit

  1. Verzoeker is met ingang van 28 januari 2022 beëdigd als advocaat en stond sindsdien voorwaardelijk ingeschreven op het tableau van de Nederlandse orde van Advocaten. Verzoekers stageperiode eindigde op 27 januari 2025.

  2. Verzoeker heeft op 9 februari 2023 het toetsonderdeel ID1 afgelegd. De examencommissie heeft hem hiervoor een onvoldoende gegeven. Verzoeker is het niet eens met die onvoldoende en heeft een herbeoordelingsverzoek ingediend. De examencommissie heeft na herbeoordeling de onvoldoende gehandhaafd bij besluit van 30 juni 2023. Verzoeker is het hier niet mee eens. Volgens verzoeker heeft de examencommissie niet in redelijkheid tot haar besluit kunnen komen en is de procedure van de (her)beoordeling, en de examinering in het algemeen, met onvoldoende waarborgen omkleed. Verzoeker heeft de tweede en derde toetskans voor toetsonderdeel ID1 niet benut.

  3. De Algemene Raad heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat verzoeker op grond van artikel 8c van de Advocatenwet geschrapt moet worden van het tableau, omdat hij gedurende een tijdvak van drie jaar voorwaardelijk als advocaat ingeschreven heeft gestaan zonder dat het bewijs kan worden overgelegd dat met gunstig gevolg het in artikel 9c van de Advocatenwet bedoelde examen is afgelegd.[1]

Spoedeisend belang

  1. Voordat kan worden toegekomen aan een inhoudelijke beoordeling van het verzoek om voorlopige voorziening dient te worden beoordeeld of verzoeker een spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorlopige voorziening.

  2. De Algemene Raad heeft gesteld dat verzoeker geen spoedeisend belang heeft bij de door hem gevraagde voorziening, omdat hij zelf heeft verklaard dat hij binnen een termijn van twee maanden zijn zaken over kan dragen en dat verzoeker zich zelf in de huidige situatie heeft gebracht door geen gebruik te maken van de herkansingen. Op zitting heeft verweerder echter ook gesteld zich te refereren aan het oordeel van de voorzieningenrechter.

  3. De voorzieningenrechter neemt aan dat verzoeker een spoedeisend belang heeft bij de door hem gevraagde voorziening. Dat verzoeker zijn zaken binnen twee maanden kan overdragen is niet in geschil. Maar schrapping van het tableau betekent ook dat verzoeker niet langer als advocaat werkzaam mag zijn en de periode dat hij niet ingeschreven staat, is onomkeerbaar. Dat verzoeker deze situatie volgens de Algemene Raad zelf in de hand heeft gewerkt, maakt niet dat het spoedeisend belang aan zijn verzoek ontvalt, te meer omdat de beslissing op verzoekers bezwaar en de bodemprocedure pas na de schrapping van het tableau zullen plaatsvinden.

Toetsingskader

  1. Artikel 8c, aanhef en onder c, van de Advocatenwet bepaalt dat de secretaris van de Algemene Raad de advocaat die op het tableau is ingeschreven schrapt in geval hij, hetzij onafgebroken, hetzij met onderbrekingen, gedurende een tijdvak van drie jaar voorwaardelijk als advocaat ingeschreven heeft gestaan:

Het verzoek

  1. Verzoeker betwist niet dat hij drie jaar voorwaardelijk ingeschreven heeft gestaan op het tableau en geen bewijs heeft van het met gunstig gevolg afleggen van het examen bedoeld in artikel 9c van de Advocatenwet. Maar volgens verzoeker hangt het bestreden besluit samen met de volgens verzoeker onrechtmatige beoordelings- en herbeoordelingsprocedure binnen de Beroepsopleiding Advocaten. Daarmee is ook het herbeoordelingsbesluit van de Examencommissie van 30 juni 2023 onrechtmatig. En omdat het herbeoordelingsbesluit kan worden aangemerkt als onderliggend aan het besluit tot schrapping van het tableau werkt de onrechtmatigheid daarvan door in het schrappingsbesluit. Verzoeker verzoekt daarom om de werking van het bestreden besluit te schorsen.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

  1. Bij het nemen van een beslissing op een verzoek tot voorlopige voorziening speelt een voorlopig oordeel over de rechtmatigheid van het bestreden besluit een belangrijke rol. De voorzieningenrechter beoordeelt of het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft.

Heeft de Algemene Raad verzoeker terecht van het tableau geschrapt?

  1. De voorzieningenrechter stelt vast dat De Algemene Raad geen beleidsvrijheid heeft bij het nemen van een besluit tot schrapping van een advocaat van het tableau. Hij moet tot schrapping overgaan, indien de betreffende advocaat niet voldoet aan de voorwaarden die artikel 8c, aanhef en onder c, van de Advocatenwet stelt. Dit betekent dat de voorzieningenrechter moet toetsen of de Algemene Raad verzoeker terecht van het tableau heeft geschrapt of dat het bezwaar van verzoeker een redelijke kans van slagen heeft. Verzoeker stond sinds 28 januari 2022 (voorwaardelijk) ingeschreven op het tableau van de Nederlandse Orde van Advocaten. Op het moment dat de Algemene Raad het bestreden besluit nam, stond verzoeker gedurende een periode van ruim drie jaar voorwaardelijk ingeschreven op het tableau. Verzoeker kon op dat moment geen bewijs overleggen dat hij het examen van de beroepsopleiding met gunstig gevolgd heeft afgelegd. De voorzieningenrechter is daarom van oordeel dat de Algemene Raad zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het bepaalde in artikel 8c, eerste lid, aanhef en onder c, van de Advocatenwet op verzoeker van toepassing is. De Algemene Raad heeft verzoeker - in het verlengde daarvan - terecht van het tableau geschrapt.

  2. Voor zover verzoeker bedoeld heeft te verzoeken om artikel 8c van de Advocatenwet buiten toepassing te laten, volgt de voorzieningenrechter dat niet. De Afdeling heeft in haar uitspraak van de grote kamer van 1 maart 2023 namelijk overwogen dat het toetsingsverbod er bij de huidige stand van de rechtsontwikkeling aan in de weg staat dat een (bepaling uit een) wet in formele zin wordt getoetst aan algemene rechtsbeginselen en (ander) ongeschreven recht. Dit kan anders zijn als sprake is van bijzondere omstandigheden die niet of niet ten volle zijn verdisconteerd in de afweging van de wetgever. Dat is het geval indien die niet verdisconteerde bijzondere omstandigheden de toepassing van de wettelijke bepaling zozeer in strijd doen zijn met algemene rechtsbeginselen of (ander) ongeschreven recht dat die toepassing achterwege moet blijven.[2]Dergelijke bijzondere omstandigheden zijn niet aangevoerd of gebleken. Verzoeker immers richt zijn pijlen alleen op de procedure van (her)beoordeling en heeft verder niet toegelicht waarom (ook) artikel 8c van de Advocatenwet buiten toepassing zou moeten blijven.

  3. Verzoekers betoog dat er een zodanige samenhang is tussen het bestreden besluit en de inrichting van de (her)beoordelingsprocedure, dat hij op die grond niet van het tableau geschrapt kan worden, volgt de voorzieningenrechter ook niet en legt dat hieronder uit.

  4. In dit verband moet voorop worden gesteld dat er geen sprake is van een causaal verband tussen de negatieve herbeoordeling en het bestreden besluit. Zonder negatieve (her)beoordeling voldoet verzoeker namelijk ook nog niet aan artikel 8c van de Advocatenwet. Daarvoor heeft verzoeker een positieve beoordeling voor toetsonderdeel ID1 nodig. Wanneer geoordeeld zou moeten worden dat de (her)beoordeling in dit geval, of de herbeoordelingsprocedure in zijn algemeenheid, onrechtmatig is, betekent dat nog niet zondermeer dat dit leidt tot een positieve beoordeling van het genoemde toetsonderdeel. Het strekt te ver om in het kader van deze zaak in bezwaar of beroep die toets opnieuw te beoordelen, daarvoor was nu juist de herbeoordeling bedoeld.

  5. Daarnaast geldt het volgende. Op grond van artikel 8:4, derde lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan geen beroep worden ingesteld tegen een besluit inhoudende een beoordeling van het kennen of kunnen van een kandidaat of leerling die ter zake is geëxamineerd of op enigerlei andere wijze is getoetst, dan wel inhoudende de vaststelling van opgaven, beoordelingsnormen of nadere regels voor die examinering of toetsing. De beoordeling en herbeoordeling van toetsonderdeel ID1 vallen onder deze bepaling.

  6. Verzoekers bezwaren dat hij de (her)beoordelingsprocedures onrechtmatig vindt, komen er in de kern op neer dat hij het feitelijk niet eens is met de nadere regels voor de examinering en toetsing die hebben geleid tot de behaalde onvoldoende voor zijn examen ID1. Zoals hiervoor uiteengezet, staat op grond van artikel 8:4, derde lid, van de Awb tegen besluiten met een dergelijke beoordeling geen bezwaar of beroep open. De bestuursrechter is dan ook onbevoegd om van dit soort besluiten kennis te nemen. In het verlengde daarvan kan ook niet middels exceptieve toetsing beoordeeld worden of de regels die ten grondslag liggen aan zo’n besluit (on)rechtmatig zijn.

Dit is ook bevestigd in uitspraken van de Afdeling, waaronder de uitspraak van 24 oktober 2018.[3]Een besluit over schrapping van het tableau ligt aan de bestuursrechter voor. Maar verzoeker kan dus niet via een besluit over schrapping van het tableau op grond van artikel 8c van de Advocatenwet, bezwaar maken tegen de wijze van (her)beoordeling van zijn examen.

  1. Het voorgaande betekent dat de voorzieningenrechter niet toe komt aan de gronden die verzoeker heeft ingediend over de inrichting van de (her)beoordeling procedure.

Conclusie en gevolgen

  1. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het bestreden besluit in bezwaar stand zal kunnen houden. Het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening wordt daarom afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.

Deze uitspraak is gedaan door mr. G. Schnitzler, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. L.M. Janssens-Kleijn, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 9 juli 2025.

De rechter is niet in de gelegenheid om de uitspraak te ondertekenen.

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Artikel 8c, eerste lid, aanhef en onder c, sub 2 van de Advocatenwet

Zie de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 1 maart 2023, ECLI:NL:RVS:2023:772

ECLI:NL:RVS:2028:3428


Voetnoten

Artikel 8c, eerste lid, aanhef en onder c, sub 2 van de Advocatenwet

Zie de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 1 maart 2023, ECLI:NL:RVS:2023:772

ECLI:NL:RVS:2028:3428