ECLI:NL:RBMNE:2025:4223 - Rechtbank Midden-Nederland - 13 augustus 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Uitspraak inhoud
Civiel recht
Zittingsplaats Utrecht
Vonnis in hoofdzaak en vrijwaring van 13 augustus 2025
in de zaak met zaaknummer: C/16/554596 / HA ZA 23-260 van
[procesdeelneemster I], wonende te [woonplaats 1] , eiseres, advocaat: mr. S.H. Bloembergen-Nooter te Arnhem,
tegen
1 [procesdeelnemer II] ,
wonende te [woonplaats 2] , advocaat: mr. J. Witvoet te Langbroek,2. [procesdeelnemer III], wonende te [woonplaats 2] , advocaat: mr. F.P.W. Kralt te Utrecht, gedaagden,
En in de zaak met zaaknummer: C/16/560526 HA ZA 23-488 van
[procesdeelnemer II] wonende te [woonplaats 2] , eiser in conventie, verweerder in reconventie, advocaat: mr. J. Witvoet te Langbroek,
tegen
[procesdeelnemer III], wonende te [woonplaats 2] , gedaagde in conventie, eiser in reconventie, advocaat: mr. F.P.W. Kralt te Utrecht,
Partijen zullen hierna [procesdeelneemster I] , [procesdeelnemer II] en [procesdeelnemer III] genoemd worden.
1 De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
-
het tussenvonnis van 24 juli 2024,
-
het deskundigenbericht van 13 februari 2025,
-
de conclusie na deskundigenbericht en vermindering van eis van [procesdeelneemster I] ,
-
de conclusie na deskundigenbericht van [procesdeelnemer III] ,
-
de conclusie na deskundigenbericht van [procesdeelnemer II] .
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2 De verdere beoordeling
in de hoofdzaak
2.1. In het tussenvonnis van 24 juli 2024 is de heer H. Koster (hierna: Koster) van [onderneming 1] B.V. als deskundige benoemd om het spuitwerk van [procesdeelnemer III] te beoordelen. Koster heeft op 13 februari 2025 een rapport met zijn bevindingen opgesteld. [procesdeelnemer III] en [procesdeelnemer II] zijn het eens met de conclusies uit het rapport van de deskundige. [procesdeelneemster I] is het niet met het rapport van de deskundige eens. Naar aanleiding van één van de bezwaren van [procesdeelneemster I] zal de rechtbank aan Koster aanvullende vragen stellen. De andere bezwaren zullen in dit tussenvonnis worden afgewezen.
Uitkomst deskundigenrapport
2.2. Volgens de deskundige voldoet het spuit- en kitwerk van [procesdeelnemer III] niet overal aan de kwaliteitseisen van goed en deugdelijk werk en is er gevolgschade ontstaan door verfbesmetting of spuitnevel op andere bouwdelen. De deskundige heeft de volgende gebreken aan het door [procesdeelnemer III] geleverde spuitwerk vastgesteld:
2.3. Daarnaast heeft de deskundige de volgende gevolgschade vastgesteld:
2.4. De kosten voor herstel van het werk en de schade, begroot de deskundige op € 5.100,- inclusief BTW.
De rechtbank stelt aanvullende vragen aan de deskundige
2.5. Voordat de vraag of [procesdeelneemster I] recht heeft op een schadevergoeding zal worden beantwoord, heeft de rechtbank voor Koster nog aanvullende vragen. De eerder door de rechtbank gestelde vraag 3 luidt: “Zijn er gebreken aan het spuitwerk die het gevolg zijn van de werkzaamheden van de stukadoor? Zo ja, in hoeverre waren de gebreken voor [procesdeelnemer III] voorzienbaar en had [procesdeelnemer III] daarvoor moeten waarschuwen?”
2.6. In het antwoord van Koster op deze vraag staat onder andere dat de kwaliteit van het stuc- of reparatiewerk in de bijkeuken/garage slecht is, behalve rond het keukenblok en dat op het plafond en de muren met gipsplaten geen fatsoenlijk spuit-/schilderwerk kan worden uitgevoerd. In de raming van de herstelkosten (bijlage 1 bij het rapport) lijken de kosten hiervan niet te zijn opgenomen. De rechtbank vraagt zich af waarom deze kosten niet in de raming van de herstelkosten zijn opgenomen, want Koster geeft in zijn antwoord op vraag 3 aan dat de gebreken die zichtbaar zijn in het verfsysteem die verband houden met onregelmatigheden in de (oude) ondergrond of verflaag deels voor [procesdeelnemer III] voorzienbaar waren.
2.7. Daarnaast begrijpt de rechtbank niet wat Koster bedoelt met de constatering dat op het plafond en de muren met gipsplaten geen fatsoenlijk spuit-/schilderwerk kan worden uitgevoerd. Wat is van deze constatering de consequentie?
2.8. Kortom, de rechtbank heeft voor Koster de volgende aanvullende vragen:
Verdere bezwaren tegen deskundigenbericht afgewezen
De al door [procesdeelneemster I] herstelde gebreken komen voor haar risico
2.9. [procesdeelneemster I] heeft een deel van het werk door derden laten herstellen voordat de door de rechtbank benoemde deskundige Koster het werk van [procesdeelnemer III] is komen onderzoeken. Dit heeft tot gevolg dat een deel van het werk niet meer kan worden beoordeeld door Koster en er geen schade meer is. [procesdeelneemster I] heeft namelijk niet onderbouwd welke eventuele gebreken zij heeft laten herstellen en wat de kosten daarvan zijn. De rechtbank is van het herstellen van een deel van het werk, nog voordat Koster zijn onderzoek kwam uitvoeren, niet op de hoogte gesteld. Nu [procesdeelneemster I] zelf de oorzaak is van het deels niet kunnen beoordelen van het werk door Koster en op haar de bewijslast van de gebreken aan het werk rust, moeten de risico’s daarvan voor haar rekening komen. Oftewel, als het gebrek niet door Koster was vast te stellen, komen deze gebreken niet vast te staan.
Kitwerk
2.10. Koster stelt vast dat alleen het kitwerk bij de schuine dakvlakken en de aansluitende muren op de slaapkamers door hem als storend wordt ervaren en hersteld moet worden. [procesdeelneemster I] benoemt in haar akte dat [A] en [onderneming 2] beide hebben geconcludeerd dat rondom kozijnen het kitwerk niet mooi is uitgevoerd. Koster heeft dit niet in ieder geval niet als storend ervaren en dus ook niet als een gebrek waarvoor [procesdeelnemer II] / [procesdeelnemer III] aansprakelijk is. Koster heeft dit in ieder geval niet als storend ervaren en dus ook niet als een gebrek waarvoor [procesdeelnemer II] / [procesdeelnemer III] aansprakelijk is. Aangezien Koster de (door de rechtbank aangewezen) deskundige is, gaat de rechtbank uit van de door Koster geconstateerde gebreken in het kitwerk en de daarvoor door Koster begrote herstelkosten. Alleen deze gebreken komen dus vast te staan.
Spuitwerk
2.11. Koster heeft in de bijkeuken/garage en de inloopkast van de slaapkamer aan de achterzijde van de woning ondeugdelijk spuitwerk geconstateerd. Zo is er een spuitstructuur zichtbaar, vervuiling in de verflaag aanwezig en zijn beschadigingen niet hersteld of gladgeschuurd. Ook het spuitwerk in de woonkamer moet worden hersteld. Deze gebreken neemt hij mee bij de begroting van de schade/herstelkosten. De rechtbank oordeelt dan ook dat op deze plekken in de woning een het spuitwerk gebrekkig is.
2.12. Als [procesdeelneemster I] zich op het standpunt stelt dat er ook op andere plekken gebreken aan het spuitwerk zijn, geldt dat die gebreken niet vast staan. De rechtbank gaat uit van de bevindingen van de door haar benoemde deskundige. Bovendien is dit gebrek ook niet door [A] en [onderneming 2] waargenomen. [A] constateert verontreiniging van (niet-gespoten) oppervlakken en structuurafwijkingen. [onderneming 2] heeft structuurafwijkingen geconstateerd maar geeft aan dat zij daarvoor dichter bij de muren moet staan dan de beoordelingsrichtlijn schilderwerk voorschrijft, namelijk binnen één meter zonder strijklicht. Uit het rapport van [onderneming 2] kan dan ook niet worden geconcludeerd dat op andere plekken, dan door Koster geconstateerd, gebreken aan het spuitwerk zijn als de beoordelingsrichtlijn voor schilderwerk goed wordt toegepast. De rechtbank zal dan ook uitgaan van de gebreken in het spuitwerk die Koster heeft vastgesteld en de herstelkosten daarvan zoals door Koster begroot.
Verontreiniging
2.13. Volgens [procesdeelneemster I] kwalificeert Koster ten onrechte het afgeven van de muurverf (krijten) niet als een gebrek. Dit bezwaar wordt afgewezen. Koster heeft alleen op de overloop geconstateerd dat als je met een vochtige doek over de muurverf wrijft, de muurverf afgeeft. Dit is een muur die [procesdeelneemster I] heeft laten overschilderen. Het kan dus ook zo zijn dat het krijten door de nieuwe verf van [procesdeelneemster I] komt. Koster constateert ook op basis van het onderzoek van het [onderneming 3] dat de kans op krijten toeneemt, maar niet dat dit daadwerkelijk zo is. Er staat dan ook niet vast dat de door [procesdeelnemer III] gebruikte muurverf afgeeft (krijten).
2.14. Koster heeft verder vervuiling in de vorm van witte spetters, nevel of vegen geconstateerd. Een deel heeft hij kunnen verwijderen. Maar op de onderdelen van de keuken is deze verontreiniging niet te verwijderen. Daarom zullen deze onderdelen worden vervangen. Een deel van deze verontreiniging is afkomstig van verf, maar ook van een mortel zoals gips. Het is niet exact na te gaan welke gedeelten van de verontreiniging door de verf van [procesdeelnemer III] of door de stuc van derden afkomstig zijn. Daarom hanteert Koster een verdeling van de herstelkosten voor de keukenonderdelen van 50-50. Dit is redelijk gelet op het feit dat er ook mortel als verontreiniging is aangetroffen, en dus niet alleen verontreiniging van verf. Het bezwaar van [procesdeelneemster I] dat hierop ziet wordt ook afgewezen.
De raming van de deskundige is voldoende duidelijk
2.15. [procesdeelneemster I] vindt de raming van de herstelkosten onvoldoende onderbouwd en gedetailleerd. Deze stelling wordt door [procesdeelneemster I] verder niet onderbouwd. De rechtbank gaat dan ook uit van de juistheid van de begrote herstelkosten van Koster.
[procesdeelnemer III] kan wel aansprakelijk zijn voor de kosten van het herstel van het stucwerk
2.16. De deskundige heeft in zijn rapport vastgesteld dat de stucwerkzaamheden onjuist zijn uitgevoerd. Volgens [procesdeelnemer III] kan hij niet aansprakelijk worden gehouden voor de kosten die met herstel van het stucwerk verband houden. Maar [procesdeelnemer III] gaat daarbij ten onrechte voorbij aan de op hem rustende waarschuwingsplicht. In het deskundigenrapport van Koster staat dat [procesdeelnemer III] de zichtbare gebreken in het verfsysteem, die verband houden met onregelmatigheden in de (oude) ondergrond of verflaag of de nieuw aangebrachte stuclaag deels had moeten voorzien. Hij had daarvoor dan ook moeten waarschuwen. Door dit niet te doen, is [procesdeelnemer II] als zijn opdrachtgever op grond van de artikelen 7:751 BW en 6:76 BW aansprakelijk voor eventuele schade als gevolg van de door [procesdeelnemer III] verrichte werkzaamheden.
2.17. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
in de vrijwaringszaak
in conventie en in reconventie
2.18. Omdat de beoordeling van de vorderingen in conventie en in reconventie in de vrijwaringszaak afhankelijk zijn van de beoordeling van de vorderingen in de hoofdzaak, wordt de beslissing in de vrijwaringszaak aangehouden in afwachting van de uitkomst in de hoofdzaak.
3 De beslissing
De rechtbank
in de hoofdzaak
3.1. beveelt een aanvullend bericht door de deskundige, H. Koster, ter beantwoording van de volgende vragen:
3.2. draagt de deskundige op om binnen drie maanden een schriftelijk en ondertekend bericht in drievoud ter griffie van de rechtbank in te leveren, onder bijvoeging van een gespecificeerde declaratie,
3.3. draagt de deskundige op om uiterlijk vier maanden na heden een schriftelijk en ondertekend bericht in drievoud ter griffie van de rechtbank, onder bijvoeging van een gespecificeerde declaratie, in te leveren en bepaalt dat verder van toepassing is hetgeen is bepaald in de nummers. 3.7 tot en met 3.13 van het tussenvonnis van 24 juli 2024,
3.4. bepaalt dat de zaak op de parkeerrol zal komen van 19 november 2025,
3.5. draagt de griffier op de zaak op een eerdere rol te plaatsen:
- na ontvangst ter griffie van het deskundigenbericht: voor conclusie na deskundigenbericht zijdens beide partijen gelijktijdig op een termijn van vier weken,
3.6. houdt iedere verdere beslissing aan,
in de vrijwaringszaak
3.7. houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.A.T. van Rens en in het openbaar uitgesproken op 13 augustus 2025.
MvD5633