Uitspraak inhoud

Zittingsplaats Utrecht

Bestuursrecht

zaaknummer: UTR 25/123

(gemachtigde: mr. N. Köse-Albayrak),

en

(gemachtigde: [gemachtigde] ).

1. Deze uitspraak gaat over de hoogte van de tegemoetkoming die eiser heeft ontvangen in het kader van de Kindregeling van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht). Eiser vindt de tegemoetkoming te laag. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank of de tegemoetkoming terecht is vastgesteld op €10.000,-.

Procesverloop

2. Bij besluit van 1 maart 2023 is aan eiser ambtshalve een tegemoetkoming van €10.000,- toegekend op grond van de Kindregeling. Met het bestreden besluit van 13 december 2023 op het bezwaar van eiser is Dienst Toeslagen bij dat besluit gebleven.

2.1. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Dienst Toeslagen heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.

2.2. De rechtbank heeft het beroep op 11 juli 2025 op zitting behandeld. Partijen hebben zich afgemeld voor de zitting.

Totstandkoming van het besluit

3. Vanwege de toeslagenaffaire zijn er verschillende herstelregelingen in het leven geroepen om burgers te compenseren voor fouten die zijn gemaakt bij de uitvoering van de kinderopvangtoeslag. Het herstelproces wordt uitgevoerd door de Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen, namens de Dienst Toeslagen. Onderdeel van de hersteloperatie is dat voor kinderen van gedupeerde ouders een Kindregeling is opgezet. Deze regeling is opgenomen in de Wht en staat in de artikelen 2.10 tot en met 2.13 en 2.21 van de Wht. Met deze regeling kunnen kinderen van gedupeerde ouders ook en tegemoetkoming krijgen.

4. Eiser is een kind van gedupeerde ouders van de toeslagenaffaire. Daarom heeft hij een tegemoetkoming van € 10.000,- gekregen conform het bepaalde in artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wht (de Kindregeling).

Beoordeling door de rechtbank

5. In deze zaak is niet in geschil dat eiser voldoet aan de vereisten om voor een tegemoetkoming in aanmerking te komen, en dat de tegemoetkoming op grond van artikel 2.12 van de Wht voor hem € 10.000,- bedraagt omdat hij ten minste achttien jaar was op 1 juli 2023. In deze zaak is wel in geschil of Dienst Toeslagen het bedrag op goede gronden heeft vastgesteld op € 10.000,-.

6. Eiser voert aan dat de hardheidsclausule moet worden toegepast. De tegemoetkoming dekt namelijk niet de schade die hij heeft geleden als gevolg van de toeslagenaffaire. Daarnaast voert hij aan dat hij geen zelfstandige rechtsbescherming heeft en afhankelijk is van een ouder die bij de Commissie Werkelijke Schade een verzoek moet indienen om zijn schade vergoed te krijgen.

De rechtbank stelt voorop dat voorop dat artikel 9.1 van de Wht (de hardheidsclausule) bepaalt in welke gevallen kan worden afgeweken van de Wht. In de hardheidsclausule wordt artikel 2.12 van de Wht (dat gaat over de hoogte van de bedragen) niet genoemd. In de hardheidsclausule wordt artikel 2.10 van de Wht (over wie in aanmerking komt voor tegemoetkoming) wel genoemd en in artikel 2.10 van de Wht wordt verwezen naar artikel 2.12, maar dat betekent nog niet dat de hardheidsclausule ook de mogelijkheid biedt om ook af te wijken van artikel 2.12 van de Wht en een hoger bedrag toe te wijzen. De hardheidsclausule geeft dus wel de mogelijkheid om in bijzondere gevallen af te wijken van de regels over wie in aanmerking komt voor de tegemoetkoming, maar niet van de regels over de hoogte daarvan. De rechtbank is van oordeel, en volgt daarmee de Afdeling, dat de hardheidsclausule niet de mogelijkheid biedt om van de hoogte van de tegemoetkoming af te wijken. Deze beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat Dienst Toeslagen terecht een tegemoetkoming van €10.000,- aan eiser heeft toegekend. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. I. Helmich, rechter, in aanwezigheid van mr. E.S. Dorsman, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 25 juli 2025.

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.