ECLI:NL:RBMNE:2025:4026 - Rechtbank Midden-Nederland - 24 juli 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Uitspraak inhoud
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/5293
[eiseres] , uit [plaats] , België, eiseres
(gemachtigde: mr. N. Köse-Albayrak),
en
Dienst Toeslagen, verweerder
(gemachtigde: [gemachtigde] ).
Inleiding
Bij besluit van 13 april 2023 heeft de minister het verzoek van eiseres om overname van schulden op grond van de Wet hersteloperatie Toeslagen afgewezen.
Eiseres heeft op 11 maart 2024 bezwaar gemaakt tegen het besluit van 13 april 2023. Bovenaan dit bezwaarschrift staat “voorlopig bezwaarschrift c.q. verzoek tot herziening”.
Bij besluit van 23 mei 2024 heeft de minister het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard omdat het te laat is ingediend zonder dat daarvoor een goede (verschoonbare) reden is. De minister heeft in dit besluit ook ambtshalve het bezwaar inhoudelijk beoordeeld en uitgelegd waarom de schulden niet worden overgenomen.
Op 26 juni 2024 heeft eiseres hiertegen bezwaar gemaakt, voor zover het besluit van 23 mei 2024 gaat over het eerdergenoemde “verzoek tot herziening”.
Bij brief van 3 juli 2024 heeft de minister hierop gereageerd. In die brief staat dat eiseres bezwaar heeft gemaakt tegen de ambtshalve inhoudelijke beoordeling van 23 mei 2024, maar dat daartegen geen rechtsmiddel openstaat en dat eiseres niet twee keer bezwaar kan maken tegen hetzelfde besluit. Verder heeft de minister geschreven dat het bezwaarschrift van 26 juni 2024 als beroepschrift moet worden doorgezonden naar de rechtbank, maar dat de minister daarvan afziet omdat eiseres expliciet heeft aangegeven dat zij zich niet verzet tegen het niet-ontvankelijk verklaren van haar bezwaar.
Eiseres heeft op 1 augustus 2024 beroep ingesteld tegen de brief van 3 juli 2024.
Beoordeling door de rechtbank
-
Het beroep is ingediend bij de rechtbank Rotterdam, die het vervolgens heeft doorgestuurd naar de rechtbank Midden-Nederland. Deze laatste rechtbank is namelijk bevoegd om op het beroep van eiseres te beslissen.
[1] -
De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dit in deze zaak niet nodig is. Artikel 8:54, eerste lid, van de Awb maakt dit mogelijk.
-
In deze zaak gaat het erom dat eiseres het niet eens is met de afwijzing van haar verzoek om overname van schulden. Daarom heeft zij bezwaar gemaakt. Bovenaan haar bezwaarschrift heeft zij niet alleen geschreven dat het gaat om een voorlopig bezwaarschrift, maar heeft zij ook vermeld “verzoek tot herziening”. Vervolgens heeft eiseres in het bezwaarschrift uitgelegd waarom zij het niet eens is met de afwijzing van haar verzoek om overname van schulden.
-
Eiseres betoogt dat zij met het bezwaarschrift ook een aanvraag tot herziening heeft gedaan, waarop de minister heeft beslist met het besluit van 23 mei 2024. Volgens eiseres heeft de minister niet onderkend dat zij tegen dat besluit bezwaar kan maken.
-
De rechtbank overweegt als volgt. Boven het voorlopig bezwaarschrift staat “verzoek tot herziening”. In het bezwaarschrift licht eiseres toe waarom zij het niet eens is met afwijzing van haar verzoek tot overname van haar schulden, maar zij gaat in het bezwaarschrift niet concreet in op het “verzoek tot herziening”. De rechtbank leidt hieruit af dat eiseres met het “verzoek tot herziening” in wezen beoogt dat de minister de afwijzing van haar verzoek tot overname van schulden heroverweegt. Dat is hetzelfde als wat zij met haar bezwaar vraagt van de minister. De enkele vermelding “verzoek tot herziening” boven het bezwaarschrift voegt dus niets toe aan het bezwaarschrift. Dat blijkt ook uit de omstandigheid dat eiseres aan het eind van het bezwaarschrift (in het petitum) wel verzoekt om haar bezwaren ontvankelijk te verklaren, maar niets verzoekt ten aanzien van haar “verzoek tot herziening”. Het “verzoek tot herziening” is dus beperkt tot deze drie woorden boven het bezwaarschrift en houdt verder niets in. Anders dan eiseres betoogt, hoefde de minister die woorden boven het bezwaarschrift niet op te vatten als een herhaalde aanvraag, als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb. Ook hoefde de minister die woorden niet op te vatten als een verzoek om het besluit van 13 april 2023 te herzien op grond van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir). Nog los van de vraag of de Awir in dit geval van toepassing is, zijn drie woorden boven een bezwaarschrift zonder nadere toelichting daarvoor evident onvoldoende.
-
De minister heeft op 23 mei 2024 een beslissing op bezwaar genomen. Eiseres heeft vervolgens bezwaar gemaakt tegen deze beslissing op bezwaar voor zover dat gaat over het “verzoek tot herziening”, maar uit het voorgaande volgt dat dit verzoek geen aanvullende betekenis heeft naast het bezwaarschrift. Dat betekent dat de minister zich in de brief van 3 juli 2024 terecht op het standpunt heeft gesteld dat tegen de beslissing op bezwaar van 30 mei 2024 geen bezwaar openstaat.
-
Het beroep is ongegrond.
-
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. Eiseres krijgt ook het griffierecht niet terug.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I. Helmich, rechter, in aanwezigheid van mr. M.L. Bressers, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 24 juli 2025.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over verzet
Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.
Artikel 8:7, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).