Terug naar bibliotheek
Rechtbank Midden-Nederland

ECLI:NL:RBMNE:2025:3851 - Rechtbank Midden-Nederland - 16 juli 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBMNE:2025:385116 juli 2025

Rechtsgebieden

Genoemde wetsartikelen

Uitspraak inhoud

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht

Bestuursrecht

zaaknummer: UTR 24/3640

[eiser] en [eiseres] , uit [woonplaats] , eisers,

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Soest, het college,

(gemachtigde: J. Franken).

Inleiding

  1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen het verkeersbesluit van het college om ter hoogte van [adres 1] in [woonplaats] twee parkeerplaatsen aan te wijzen voor het opladen van elektrische voertuigen en daarmee als parkeerplaats voor niet-elektrische auto’s te onttrekken.

1.1. Op 16 november 2023 heeft het college het ontwerpverkeersbesluit in het Gemeenteblad gepubliceerd. Eisers hebbenop 22 november 2023 een zienswijze ingediend. Op 19 januari 2024 heeft het college het verkeersbesluit in het Gemeenteblad gepubliceerd. Eisers hebben hiertegen op 23 februari 2024 bezwaar ingediend. Het college heeft dit bezwaar naar de rechtbank doorgestuurd, omdat het bezwaar moet worden aangemerkt als een beroep. Dit is bij de rechtbank binnengekomen op 1 maart 2024.

1.2. De rechtbank heeft het beroep van eisers tegen het verkeersbesluit op 2 juni 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers en de gemachtigde van het college.

Beoordeling door de rechtbank

  1. De rechtbank beoordeelt het verkeersbesluit van het college waarin twee parkeerplaatsen ter hoogte van [adres 1] in [woonplaats] zijn aangewezen voor het opladen van elektrische auto’s. Zij doet dat aan de hand van het toetsingskader en de beroepsgronden van eisers.

2.1. De rechtbank verklaart het beroep gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Toetsingskader

  1. Uit vaste jurisprudentie volgt dat een bestuursorgaan bij het nemen van een verkeersbesluit beoordelingsruimte heeft bij de uitleg van de in artikel 2, eerste en tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994 genoemde begrippen. De rechter toetst of het bestuursorgaan geen onredelijk gebruik heeft gemaakt van die beoordelingsruimte. Nadat het bestuursorgaan heeft vastgesteld welke verkeersbelangen in welke mate naar zijn oordeel bij het besluiten dienen te worden betrokken, moet het bestuursorgaan die belangen tegen elkaar afwegen. De bestuursrechter toetst of de voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van het verkeersbesluit niet onevenredig zijn in verhouding tot de met dat besluit te dienen doelen.

Het verkeersbesluit

  1. Het college heeft met het verkeersbesluit van 19 januari 2024 op 171 locaties in Soest en Soesterberg twee openbare parkeerplaatsen aangewezen voor het uitsluitend opladen van elektrische auto’s. Het college heeft aan het verkeersbesluit ten grondslag gelegd dat zij vervoer zonder emissie wil stimuleren, om hiermee een bijdrage te leveren aan het behalen van de doelstellingen om emissieloos te rijden. Volgens het college draagt het gebruik van elektrisch vervoer bij aan een verbetering van de luchtkwaliteit en vermindert dit de uitstoot van CO2. Het college verwacht ook dat de plaatsing van laadpalen het aanschaffen van elektrische voertuigen zal stimuleren.

Plaatsbepaling en parkeerdruk

  1. Eisers stellen dat sprake is van parkeerdruk. De bewoners van de nabijgelegen appartementsgebouwen en de [gebouw] parkeren ook in de straat van eisers. Ook is er al een parkeerplek ingenomen door een gehandicaptenparkeerplaats tegenover [adres 2] . Op de zitting hebben eisers toegelicht dat er al voldoende laadpalen binnen 500 meter beschikbaar zijn voor zes auto’s. De laadpalen die al staan op [straat 1] worden volgens eisers zeer zelden gebruikt. Ook de laadpalen bij de appartementencomplexen worden weinig gebruikt.

  2. Het college stelt zich op het standpunt dat parkeerdruk op basis van de geldende beleidsregel[1] geen gegrond bezwaar is. Er wordt wel gekeken naar de specifieke locatie. Verder stelt het college dat de elektrische auto’s in de plaats komen van normale auto’s en dat daarom de parkeerdruk niet significant toeneemt door de plaatsing van een laadpaal. Het college stelt verder dat de laadpalen pas worden geplaatst als er behoefte aan is, op aanvraag door een omwonende of omdat er wordt gezien dat de overige laadpalen veel in gebruik zijn. Op de zitting heeft de gemachtigde van het college toegelicht dat uit de beleidsregel volgt dat er wordt besloten om een laadpaal te plaatsen als de overige laadpalen in de buurt een bezettingsgraad van boven de 40% hebben.

  3. De rechtbank is van oordeel dat het verkeersbesluit in strijd is met het rechtszekerheidsbeginsel. Het verkeersbesluit houdt in dat op 171 locaties twee openbare parkeerplaatsen worden aangewezen voor het opladen van elektrische auto’s. Het daadwerkelijk plaatsen van laadpalen gebeurt pas als een inwoner een verzoek tot het plaatsen van een elektrische laadpaal indient of als de data uitwijzen dat er behoefte is aan een extra laadlocatie in de buurt. Dit betekent dus dat op het moment dat het verkeersbesluit werd genomen er op bepaalde locaties nog geen plannen zijn om een laadpunt te realiseren, omdat er (nog) geen verzoek tot plaatsing ligt of omdat de data niet uitwijzen dat er behoefte is aan een extra locatie. Hiermee wordt de feitelijke mogelijkheid van een willekeurige beslissing om in de toekomst een laadpaal te plaatsen opengelaten. De rechtbank is van oordeel dat dit onvoldoende rechtszekerheid biedt, omdat een omwonende hierdoor niet weet waar hij aan toe is en wanneer hij kan verwachten dat een laadpaal wordt geplaatst. Als er vervolgens een laadpaal wordt geplaatst is de termijn om beroep aan te tekenen bij de bestuursrechter tegen dit verkeersbesluit al verstreken. Daarom is het belangrijk dat uit het verkeersbesluit volgt welk objectief uitgangspunt het college hanteert voor de beoordeling van de behoefte aan een extra locatie. Dat is nu niet het geval.

7.1 De gemachtigde van het college heeft op de zitting toegelicht dat bij de beoordeling van de behoefte aan het plaatsen van een laadpaal voor elektrisch vervoer criteria worden gehanteerd van MRA-E (beheerder van de laadpalen). Als uit de data van MRA-E volgt dat de bezettingsgraad van andere laadpalen in de buurt 40% of hoger is zal in de buurt een extra laadpaal worden geplaatst op één van de eerder aangewezen locaties. Ook stelt de gemachtigde van het college dat deze norm volgt uit de beleidsregel. De rechtbank stelt vast dat deze norm niet volgt uit het verkeersbesluit. Ook is in het verkeersbesluit niet verwezen naar de beleidsregel, waar de norm overigens ook niet duidelijk in is opgenomen.

7.2 Omdat het verkeersbesluit geen kenbaar afwegingskader bevat, kan de rechtbank ook niet beoordelen of de gevolgen van het verkeersbesluit niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het verkeersbesluit te dienen doelen. Verder geeft de gemachtigde van het college als reactie op het standpunt van eisers dat sprake is van parkeerdruk, dat daar geen rekening mee wordt gehouden. Ook stelt de gemachtigde van het college dat parkeerdruk geen probleem is, omdat de elektrische auto’s in de plaats komen van normale auto’s en dat daarom de parkeerdruk niet significant toeneemt door plaatsing van een laadpaal. De rechtbank overweegt dat dit argument van de gemachtigde van het college enkel opgaat, wanneer het uitgangspunt is dat een aangewezen parkeerplek voldoende bezet gaat worden. Dit kan alleen zo worden gesteld, wanneer is vastgelegd bij welke bezettingsgraad een plek zal worden aangewezen voor het parkeren van elektrische auto’s.

7.3 De rechtbank is gelet op het bovenstaande van oordeel dat het verkeersbesluit in strijd is met het rechtszekerheidsbeginsel en ook onvoldoende is gemotiveerd. Het beroep is daarom gegrond.

Alternatieve locatie

  1. Eisers begrijpen niet waarom de locatie van de haakse vakken onder de bomen geen mogelijke alternatieve locatie is. Bij het tweede flatgebouw als je vanaf de [straat 2] komt, is op een vergelijkbare plaats wel een laadpaal geplaatst. Verder wijst eisers op de garageboxen naast [adres 3] . Hier zijn bestaande nauwelijks gebruikte parkeervakken, die in het zicht staan. Volgens eisers lijkt het college in de reactie op hun zienswijze uit te gaan van een andere locatie dan die zij bedoelen, namelijk het terrein bij de garageboxen achter het eerste flatgebouw, als je vanaf de [straat 2] komt.

  2. Het college stelt in de reactie op de zienswijzen dat de garageboxen geen optie zijn, omdat daar geen parkeervakken zijn. De laadpalen staan dan ook uit het zicht. De haakse vakken onder de bomen zijn volgens het college ook geen optie, omdat daar te weinig ruimte is om een laadpaal neer te zetten.

  3. Op de zitting is gebleken dat het college ervan uitging dat eisers als alternatieve locatie het terrein bij de garageboxen achter het eerste flatgebouw bedoelden. De gemachtigde van het college heeft aangegeven dat zij, nadat het verkeersbesluit was genomen, begreep dat het om de garageboxen bij [adres 3] ging. De rechtbank stelt vast dat uit het verkeersbesluit niet volgt dat naar de juiste alternatieve locatie is gekeken. Het college moet, als een nieuw besluit wordt genomen, ook de alternatieve locatie bij de garageboxen bij [adres 3] betrekken in haar motivering.

Conclusie en gevolgen

  1. Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit in strijd is met het rechtszekerheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel. Dit betekent dat eisers gelijk krijgen. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit voor zover dat betrekking heeft op de aangewezen locatie bij [adres 1] . De rechtbank ziet geen reden om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten of zelf een beslissing te nemen. Dit omdat het college zelf een nieuwe afweging moet maken.

11.1. Er ligt geen aanvraag ten grondslag aan het besluit. Het college heeft aangegeven in die omgeving wel een locatie te willen aanwijzen, vanwege de verdeling van laadpalen over de gemeente. Als het college dat wil doorzetten, zal het een nieuw verkeersbesluit moeten nemen. Het college zal dan ook de door eisers genoemde alternatieve locatie moeten betrekken in haar belangenafweging. Omdat er geen aanvraag ligt, is daar geen beslistermijn aan verbonden.

11.2. Omdat het beroep gegrond is moet het college het griffierecht aan eisers vergoeden. Eisers hebben geen proceskosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:

  • verklaart het beroep gegrond;

  • vernietigt het besluit van 19 januari 2024, voor zover dat betrekking heeft op de aangewezen locatie bij [adres 1] ;

  • bepaalt dat het college het griffierecht van € 187,- aan eisers moet vergoeden.

Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van der Knijff, rechter, in aanwezigheid van Z.P. de Wilde, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 16 juli 2025.

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Beleidsregel van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Soest houdende regels omtrent de laadinfrastructuur elektrische voertuigen, geldend van 16 januari 2020 tot en met heden.


Voetnoten

Beleidsregel van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Soest houdende regels omtrent de laadinfrastructuur elektrische voertuigen, geldend van 16 januari 2020 tot en met heden.