ECLI:NL:RBMNE:2025:3586 - Rechtbank Midden-Nederland - 18 juli 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Uitspraak inhoud
Familierecht
Locatie Utrecht
Zaaknummer: C/16/593574 / FO RK 25-593
Provisionele voorziening
Beschikking van 18 juli 2025
in de zaak van: [de man], wonende in [woonplaats] , hierna te noemen: de man, advocaat mr. S.M. Oor,
tegen
[de vrouw], wonende in [woonplaats] , hierna te noemen: de moeder, advocaat mr. T.B. Goemans.
De rechtbank merkt als belanghebbende aan:
[belanghebbende], hierna te noemen: [belanghebbende] , wonende in [woonplaats] .
1. De procedure
1.1. De rechtbank heeft op 15 mei 2025 het verzoekschrift van de man ontvangen.
1.2. De verzoeken zijn besproken tijdens de mondelinge behandeling (zitting) van 4 juli 2025. Daarbij waren aanwezig:
De moeder en [belanghebbende] hebben wel een uitnodiging van de rechtbank gekregen maar zijn niet gekomen.
2. Waar de procedure over gaat
2.1. De man en de moeder hebben een relatie met elkaar gehad.
2.2. De moeder en de man zijn de biologische ouders van:
- [minderjarige 1], geboren in [geboorteplaats] op [2023] . [minderjarige 1 (voornaam)] woont bij de moeder.
2.3. [belanghebbende] heeft [minderjarige 1 (voornaam)] op [2023] erkend en oefent samen met de moeder het gezag uit over [minderjarige 1 (voornaam)] . Dat betekent dat zij samen de belangrijke beslissingen over [minderjarige 1 (voornaam)] nemen.
2.4. De moeder en [belanghebbende] zijn de ouders van:
- [minderjarige 2], geboren in [geboorteplaats] op [2017] .
2.5. De man heeft in de bodemprocedure (bekend onder nummer: 593569) de volgende verzoeken gedaan over:
2.6. De rechtbank heeft in de beschikking van 13 juni 2025 een bijzondere curator benoemd over [minderjarige 1 (voornaam)] . In de beschikking van 27 juni 2025 is deze bijzondere curator ontslagen en is er een nieuwe bijzondere curator benoemd.
2.7. De man verzoekt als provisionele voorziening:
- te bepalen dat [minderjarige 1 (voornaam)] conform onderstaand opbouwschema bij de man verblijft:
o 4x een contactmoment van een dagdeel per week in aanwezigheid van de moeder; o 4x een contactmoment van een dagdeel per week buiten de aanwezigheid van de moeder; o 4x een contactmoment van één gehele dag per week buiten de aanwezigheid van de moeder; o 4x één overnachting per week; o 4x twee aansluitende overnachtingen (bijvoorbeeld in het weekend) om de week; o 2x drie aansluitende overnachtingen om de week; o 2x vier aansluitende overnachtingen om de week; o 2x zes aansluitende overnachtingen om de week; o Week- op- week-af.
2.8. De moeder wil dat de verzoeken van de man worden afgewezen. [belanghebbende] heeft geen verweer gevoerd.
3. De beoordeling
3.1. De rechtbank zal het verzoek van de man tot het vaststellen van een voorlopige omgangsregeling en het verzoek tot het vaststellen van een consultatieregeling afwijzen. Het verzoek van de man tot het vaststellen van een informatieregeling wijst de rechtbank toe. Hierna zal de rechtbank uitleggen hoe zij tot deze beslissingen is gekomen.
3.2. De man heeft de rechtbank verzocht om een provisionele voorziening te treffen voor de duur van de procedure. Een provisionele voorziening is een noodmaatregel die geldt voor de duur van de procedure tussen partijen. De procedure waar het om gaat, wordt de bodemprocedure genoemd. De rechtbank kan alleen een provisionele voorziening treffen, als is voldaan aan een aantal wettelijke vereisten.
Omgangsregeling
3.3. Op grond van artikel 1:377a Burgerlijk Wetboek heeft een kind recht op omgang met zijn ouders en met degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot hem staat. De niet met het gezag belaste ouder heeft het recht op en de verplichting tot omgang met zijn kind. De rechtbank stelt op verzoek van de ouders of van een van hen, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast.
3.4. De man heeft [minderjarige 1 (voornaam)] niet erkend. Daarmee is hij niet de juridische ouder van [minderjarige 1 (voornaam)] . Dat betekent dat de rechtbank eerst moet vaststellen of er sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking tussen de man en [minderjarige 1 (voornaam)] .
3.5. Voor het bestaan van een nauwe persoonlijke betrekking is een familierechtelijke verwantschapsband tussen de man en [minderjarige 1 (voornaam)] op zich niet voldoende. Personen die in een familierechtelijke verwantschapsrelatie tot het kind staan, zullen aan de hand van bepaalde omstandigheden, zoals opvoeding en verzorging van het kind, moeten aantonen dat er tussen hen en het kind een nauwe persoonlijke betrekking bestaat.
3.6. Volgens de man hebben hij en [minderjarige 1 (voornaam)] elkaar voor een periode van ongeveer vijf maanden iedere week een keer gezien. De moeder heeft dat niet weersproken. De Raad heeft echter terecht aangegeven dat tijdens deze procedure de man niet wist dat [minderjarige 1 (voornaam)] zijn biologische kind is. Ook [minderjarige 1 (voornaam)] wist niet dat de man zijn biologische vader is. De man heeft [minderjarige 1 (voornaam)] sinds december 2024 niet meer gezien. Ook nadat bekend is geworden dat de man de biologische vader van [minderjarige 1 (voornaam)] is, is er geen contact meer geweest. Op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dat er géén sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking tussen de man en [minderjarige 1 (voornaam)] .
3.7. De rechtbank zal de man echter wel ontvankelijk verklaren in zijn verzoek tot omgang met [minderjarige 1 (voornaam)] . Uit jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: EHRM) volgt dat een niet-ontvankelijkverklaring van een verzoek tot omgang van een biologische vader met zijn kind zonder inhoudelijke toetsing door de rechter strijdig is met het recht op eerbiediging van het privéleven van de biologische vader. Het recht op omgang kan in ieder geval tot het privéleven van de biologische vader gerekend worden. Heel veel meer dan biologisch vaderschap en een serieuze en aantoonbare interesse voor en betrokkenheid bij het kind voor en na de geboorte is niet nodig om een verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling ontvankelijk te doen zijn. In dit geval staat niet ter discussie dat de man de biologische vader van [minderjarige 1 (voornaam)] is. Daarnaast is voor de rechtbank voldoende komen vast te staan dat de man een serieuze en aantoonbare interesse in [minderjarige 1 (voornaam)] heeft. Dit blijkt uit het feit dat de man een DNA-onderzoek wilde, een procedure is gestart en dat hij heeft toegelicht dat hij deel wil uitmaken van het leven van [minderjarige 1 (voornaam)] . De moeder is daarvan ook op de hoogte.
3.8. De rechtbank stelt daarom voorop dat de man en [minderjarige 1 (voornaam)] in beginsel recht hebben op omgang met elkaar en dat de rechtbank als uitgangspunt hanteert dat het in het belang is van een kind om zijn of haar biologische ouders te kennen en daar contact mee te hebben. Redenen om van dat uitgangspunt af te wijken zijn in deze procedure vooralsnog niet gebleken. Het voorgaande brengt echter niet met zich dat het verzoek van de man in deze provisionele voorziening kan worden toegewezen. [minderjarige 1 (voornaam)] weet niet beter dan dat [belanghebbende] zijn vader is. De rechtbank is het met de Raad eens dat het belangrijk is dat de moeder [minderjarige 1 (voornaam)] , eventueel bijgestaan door hulpverlening, eerst statusvoorlichting geeft. Daarna zal de opbouw van het contact tussen de man en [minderjarige 1 (voornaam)] voorzichtig en bijvoorbeeld begeleid door de moeder moeten plaatsvinden. Het is niet duidelijk of de moeder bereid is om die statusvoorlichting te geven en het contact tussen de man en [minderjarige 1 (voornaam)] vorm te gaan geven. Dit kan een complicerende factor zijn, omdat de moeder een belangrijke rol zal moeten vervullen in het ondersteunen van [minderjarige 1 (voornaam)] in dit proces. Dit betekent dat ook moet worden nagedacht over passende hulpverlening voor de moeder en de man, om de opbouw van het contact tussen de man en [minderjarige 1 (voornaam)] veilig te laten verlopen en hem in staat te stellen een goede band met de man op te bouwen. Deze procedure leent zich daar echter niet voor en de rechtbank vindt het dan ook van belang dat hier aandacht aan zal worden gegeven in de bodemprocedure. Om die reden zal de rechtbank het verzoek van de man tot het vaststellen van een omgangsregeling afwijzen.
Informatieregeling en consultatieregeling
3.9. Op grond van artikel 1:377b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek kan op verzoek van een ouder een informatieregeling en consultatieregeling worden vastgesteld. Het tweede lid bepaalt dat van het eerste lid kan worden afgeweken als het belang van het kind dat vereist.
3.10. De advocaat van de moeder heeft aangegeven dat de moeder niet onwelwillend staat tegenover het geven van informatie over [minderjarige 1 (voornaam)] aan de man. Gelet daarop en op wat de rechtbank hiervoor onder 3.7 en 3.8 heeft overwogen, vindt de rechtbank het van belang dat de moeder de man op de hoogte houdt van de ontwikkeling en het leven van [minderjarige 1 (voornaam)] . De rechtbank vindt het belangrijk dat de man weet wat er in het leven van [minderjarige 1 (voornaam)] speelt en hoe hij zich ontwikkelt, zodat de man de informatie heeft om bij hem te kunnen aansluiten op het moment dat er contact gaat plaatsvinden.
3.11. De rechtbank zal ook bepalen dat de moeder iedere maand een foto van [minderjarige 1 (voornaam)] meestuurt. De vader heeft op zitting toegezegd deze foto’s niet op sociale media te plaatsen. De rechtbank gaat daar dan ook van uit.
3.12. De rechtbank wijst de door de man verzochte consultatieregeling, inhoudende dat de man dient te worden geraadpleegd bij belangrijke aangelegenheden betreffende de persoon en het vermogen van [minderjarige 1 (voornaam)] , waaronder medische bezoeken en onderzoeken, af. De rechtbank vindt dit in de huidige situatie niet in het belang van [minderjarige 1 (voornaam)] , nu de man [minderjarige 1 (voornaam)] nog niet (goed) kent en daarom ook niet goed kan meedenken over welke beslissingen in het belang van [minderjarige 1 (voornaam)] zijn. In de bodemprocedure kan, ook in samenhang met de beslissing over de omgangsregeling, gekeken worden wanneer een consultatieregeling wel in het belang van [minderjarige 1 (voornaam)] zou kunnen zijn.
Uitvoerbaar bij voorraad
3.13. De rechtbank zal de beslissing ‘uitvoerbaar bij voorraad’ verklaren, zoals is verzocht. Dat betekent dat de beslissing moet worden gevolgd, ook als één van partijen hoger beroep instelt tegen deze beslissing. De beslissing van de rechtbank geldt in dat geval totdat het gerechtshof een andere beslissing neemt.
Hierna volgt de beslissing. De rechtbank gebruikt daar de begrippen uit de wet.
4. De beslissing
De rechtbank:
4.1. bepaalt dat de moeder de man iedere maand dient te informeren over belangrijke aangelegenheden over [minderjarige 1 (voornaam)] , zoals zijn ontwikkeling en zijn gezondheid, en dat zij iedere maand een recente foto van [minderjarige 1 (voornaam)] naar de man stuurt;
4.2. verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
4.3. wijst de verzoeken van de man voor het overige af.
Dit is de beslissing van de rechtbank, genomen door mr. D. Riani el Achhab, (kinder)rechter, in samenwerking met mr. I.C. van Schip, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 juli 2025.
Tegen deze beschikking kan door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.
Artikel 223 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv).