ECLI:NL:RBMNE:2025:3519 - Rechtbank Midden-Nederland - 2 juli 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 25/2930 en UTR 25/3717
[verzoekster] , uit [plaats] , verzoekster
(gemachtigde: mr. drs. H.S. Eisenberger),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(Uwv), verweerder (gemachtigde: mr. C.W.P. van den Berg).
Inleiding
- Verzoekster heeft twee verzoeken om voorlopige voorziening ingediend.
Het verzoek met zaaknummer UTR 25/2930
- Het eerste verzoek om voorlopige voorziening is geregistreerd onder zaaknummer UTR 25/2930 en is ingediend hangende beroep. Deze beroepszaak is geregistreerd onder zaaknummer UTR 24/3656. Het beroep van verzoekster in deze zaak is gericht tegen de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid van verzoekster voor haar loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). De rechtbank heeft het beroep op 26 maart 2025 op zitting behandeld, waarna de rechtbank het onderzoek heeft gesloten. De rechtbank heeft aanleiding gezien het onderzoek te heropenen en om de uitkomsten in zaken van andere eisers die bij de Centrale Raad van Beroep (hierna: CRvB) worden behandeld, af te wachten. De rechtbank heeft daarom de behandeling van het beroep aangehouden tot 1 augustus 2025. De gemachtigde van verzoekster heeft toegelicht dat de zaken zijn behandeld op de zitting van de CRvB van 28 mei 2025, maar dat hem nog niet bekend is wanneer de CRvB uitspraak zal doen.
Het verzoek met zaaknummer UTR 25/3717
-
Het tweede verzoek om voorlopige voorziening is geregistreerd onder zaaknummer UTR 25/3717. Dit verzoek is ingediend hangende bezwaar tegen het primaire besluit van 8 mei 2025. Met dat besluit heeft het Uwv aan verzoekster laten weten dat haar loongerelateerde WGA-uitkering op 4 juli 2025 zal veranderen in een vervolguitkering. De loongerelateerde WGA-uitkering heeft dan de maximale termijn bereikt. Het brutobedrag dat verzoekster per maand zal ontvangen is dan € 1.112,34, exclusief 8% vakantiegeld. Namens het Uwv is toegelicht dat het bezwaarschrift tegen het besluit van 8 mei 2025 op een hoorzitting van het Uwv is behandeld en dat een primaire verzekeringsarts de medische situatie van verzoekster zal beoordelen. Hiervoor wordt nog een primaire verzekeringsarts gezocht en een spreekuur is nog niet gepland. Het is daarom nog niet bekend wanneer een spreekuur zal plaatsvinden en wanneer een beslissing op het bezwaar zal volgen.
-
Verzoeksters heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank verzocht om voorlopige voorzieningen te treffen. De voorzieningenrechter heeft de verzoeken op 18 juni 2025 op zitting behandeld. Verzoekster is niet verschenen. Haar gemachtigde was wel aanwezig, samen met [A] van het WMO-loket in Haarlem. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Standpunten van verzoekster
- In beide verzoeken om voorlopige voorziening voert verzoekster aan dat zij na het bereiken van de maximale looptijd van de loongerelateerde WGA-uitkering geen loonaanvullingsuitkering, maar een vervolguitkering zal ontvangen, omdat zij ook niet gedeeltelijk kan werken. Dat zal een aanzienlijke inkomensachteruitgang betekenen omdat deze uitkering 50,75% van het minimumloon zal bedragen. Dit terwijl het standpunt in geding in de beroepsprocedure met zaaknummer UTR 24/3656 is dat verzoekster volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is en zij niet in staat is om de vastgestelde restverdiencapaciteit aan te wenden om inkomen te verdienen. De inkomensachteruitgang van circa € 1.000 zal er volgens verzoekster toe leiden dat zij en haar gezin niet langer in staat zullen zijn om in de vaste lasten te kunnen voorzien. Zij kunnen dan niet langer de woonlasten dragen hetgeen tot dakloosheid zal leiden, omdat vervangende goedkopere huisvesting niet voorhanden is. Verzoekster meent dat zij niet in een financiële noodsituatie terecht mag komen voordat er inhoudelijk is geoordeeld door deze rechtbank in de beroepsprocedure met zaaknummer UTR 24/3656.
Beoordeling door de voorzieningenrechter
Verzoek met zaaknummer UTR 25/2930
-
Uit artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vloeit voort dat een verzoek om een voorlopige voorziening moet voldoen aan de vereisten van formele en materiële connexiteit. Niet alleen is voor een ontvankelijk verzoek om een voorlopige voorziening nodig dat tegen een besluit bezwaar is gemaakt bij het bestuursorgaan of (hoger) beroep is ingesteld bij de bestuursrechter (formele connexiteit), maar wat een verzoeker met zijn verzoek wil bereiken moet ook betrekking hebben op de inhoud van dat bestreden besluit (materiële connexiteit).
-
De voorzieningenrechter is van oordeel dat ten aanzien van het verzoek om voorlopige voorziening, dat is geregistreerd onder UTR 25/2930, de materiële connexiteit ontbreekt. Op de zitting heeft de gemachtigde van verzoekster hierop een nadere toelichting gegeven en naar voren gebracht dat in het besluit dat in de beroepsprocedure met zaaknummer UTR 24/3656 ter beoordeling voorligt de mate van arbeidsongeschiktheid van verzoekster op 70,21% is bepaald. Volgens de gemachtigde zou dit direct doorwerken in het besluit van 8 mei 2025. De voorzieningenrechter volgt dit standpunt niet.
-
Alleen het besluit van 8 mei 2025 heeft als rechtsgevolg dat de WIA-uitkering van verzoekster (na afloop van de loongerelateerde WGA-uitkering) vanaf 4 juli 2025 zal veranderen in een vervolguitkering. Door dat besluit wordt de inkomensterugval van verzoekster veroorzaakt. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is het verzoek om voorlopige voorziening dat is geregistreerd onder zaaknummer UTR 25/2930 connex met het bezwaar tegen het besluit van 8 mei 2025. Het verzoek om voorlopige voorziening hangende het beroep dat is geregistreerd onder zaaknummer UTR 25/3717 is daarom niet-ontvankelijk vanwege het ontbreken van materiële connexiteit. De verzochte voorziening ziet namelijk niet op het besluit dat in de beroepsprocedure ter beoordeling aan de rechtbank voorligt.
Verzoek met zaaknummer UTR 25/3717 De rechtmatigheid van het besluit van 8 mei 2025
-
De voorlopige voorziening is verzocht tijdens de bezwaarfase bij het Uwv. Het Uwv zal naar aanleiding van de door verzoekster ingediende bezwaargronden moeten beslissen of verzoekster terecht in aanmerking wordt gebracht voor een vervolguitkering. Die beslissing heeft het Uwv nog niet genomen.
-
De voorzieningenrechter heeft daarom alleen beoordeeld of er, zonder diepgaand onderzoek naar de relevante feiten en of het recht te doen, zeer ernstig moet worden betwijfeld of het door het Uwv ingenomen standpunt juist is en of het besluit in stand zal blijven. Daarvan is geen sprake: het besluit is naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter niet evident onrechtmatig. Aan het besluit van 8 mei 2025 ligt geen actueel medisch oordeel ten grondslag, maar een actueel medisch oordeel ligt wel ten grondslag aan de einde wachttijd beoordeling van verzoekster.
Wegen van de belangen door de voorzieningenrechter
-
Verzoekster heeft belang bij het toekennen van een loonaanvullingsuitkering in plaats van een vervolguitkering per 4 juli 2025. Volgens verzoekster is de loonaanvullingsuitkering even hoog als de loongerelateerde WGA-uitkering die zij tot die tijd ontvangt. De loongerelateerde WGA-uitkering bedraagt bruto € 2.587,25 exclusief 8% vakantiegeld. Als haar loongerelateerde uitkering verandert in een vervolguitkering, ontvangt zij een brutobedrag van € 1.112,34 exclusief 8% vakantiegeld. Volgens verzoekster weegt mee dat in de zaken van andere eisers bij de CRvB een deskundigenrapport is uitgebracht dat in hun voordeel zou zijn en dat ook in het voordeel zou zijn van verzoekster. Verzoekster vindt daarom de kans zo groot dat zij in haar beroepszaak bij de rechtbank gelijk zal krijgen dat zij helemaal niet kan werken dat haar belangen zwaarder wegen. Het belang van het Uwv is gelegen in het algemeen belang door een rechtmatig en zorgvuldig besluit te nemen en de juiste uitkering toe te kennen.
-
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter weegt het belang van verzoekster bij het treffen van een voorlopige voorziening minder zwaar dan het belang van het Uwv. De voorzieningenrechter legt dit hierna uit.
-
De voorzieningenrechter treft alleen een voorlopige voorziening als "onverwijlde spoed" dat vereist.
[1] Bij een financieel geschil, zoals in deze zaak, is dat niet snel het geval. Als later blijkt dat het Uwv ten onrechte een vervolguitkering heeft toegekend in plaats van een loonaanullingsuitkering, kan dat namelijk alsnog worden betaald, zo nodig met vergoeding van de wettelijke rente. Als er geen onomkeerbare situatie dreigt, bijvoorbeeld faillissement of acute financiële nood, neemt de voorzieningenrechter geen spoedeisend belang aan, zodat zij alleen al daarom geen voorlopige voorziening treft. Uit de rechtspraak van de CRvB blijkt dat pas sprake is van een acute financiële noodsituatie bij dreigende acute uithuiszetting, afsluiting van levering van water en energie of het niet langer verzekerd zijn voor ziektekosten.[2] -
Volgens verzoekster zal zij met haar gezin met een vervolguitkering te weinig inkomen ontvangen om aan de lopende verplichtingen te kunnen blijven voldoen. Haar partner is arbeidsongeschikt, ontvangt eveneens een uitkering en is niet in staat om meer inkomen te genereren. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft verzoekster: - Een Excel-overzicht overgelegd met cijfers van de maandelijkse kosten. Dit overzicht is echter niet onderbouwd met stukken waaruit deze kosten blijken. - Een brief overgelegd van de verhuurder waaruit blijkt dat de huur met € 44,68,- zal stijgen per 1 juli 2025. Verder is er geen enkele onderbouwing overgelegd, terwijl de voorzieningenrechter verzoekster daartoe bij brieven van 15 mei 2025 en 6 juni 2025 in de gelegenheid heeft gesteld. Volgens de gemachtigde van verzoekster is het een feit van algemene bekendheid dat bij drie maanden huurachterstand een ontbinding van de huurovereenkomst zal volgen.
-
Op de zitting heeft de gemachtigde van verzoekster aangegeven dat er voor verzoekster geen (medische) noodzaak is voor een auto en de daarmee samenhangende maandelijkse kosten van € 611,46 en € 100,-. Ook heeft de gemachtigde van verzoekster op de zitting toegelicht dat de kinderen van verzoekster nog niet studeren en dat het bedrag van € 120,- dat maandelijks voor hun (toekomstige) studies opzij wordt gezet, geld is dat op dit moment wordt gespaard. De voorzieningenrechter constateert dat er blijkbaar spaargeld aanwezig is. Op de zitting heeft de gemachtigde van verzoekster dit niet verder kunnen duiden. De gemachtigde heeft op de zitting ook gesteld dat er geen sprake is van een huurachterstand, schulden of andere betalingsachterstanden. Gelet op deze omstandigheden en dat er verder ook geen overzichten van bankafschriften zijn overgelegd waaruit blijkt dat er geen geld beschikbaar is, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. Het enkele feit dat zoals de gemachtigde stelt dat bij drie maanden huurachterstand de huurovereenkomst wordt ontbonden, is een te algemene onderbouwing voor het aannemen van een acute financiële noodsituatie.
-
De andere hoger beroepszaken bij de CRvB, van andere personen met soortgelijke medische problematiek waar de gemachtigde van verzoekster op heeft gewezen, maakt de belangenafweging bij het nu treffen van een voorlopige voorziening niet anders. De hoger beroepszaken zijn andere zaken van een andere eisers en daar zijn nog geen uitspraken in gedaan door de CRvB. De voorzieningenrechter kan daar niet op vooruit lopen.
Conclusie en gevolgen
- De voorzieningenrechter zal het verzoek dat is geregistreerd onder zaaknummer UTR 25/3717 niet-ontvankelijk verklaren. De voorzieningenrechter zal het verzoek dat is geregistreerd onder zaaknummer UTR 25/2930 afwijzen. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter:
In de voorlopige voorziening procedure met zaaknummer UTR 25/3717
- verklaart het verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk;
In de voorlopige voorziening procedure met zaaknummer UTR 25/2930
- wijst het verzoek om voorlopige voorzieningen af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.C.A. van Kuijeren, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. G.M.C.P. Maarhuis, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 2 juli 2025.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Zie artikel 8:81, eerste lid van de Awb.
Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 23 december 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:3277, r.o. 4.4.1.