Uitspraak inhoud

Zittingsplaats Almere

Bestuursrecht

zaaknummer: UTR 24/58

(gemachtigde: mr. J.J. van Vegchel),

en

(gemachtigde: mr. P.M.L. van der Schot).

  1. Deze uitspraak gaat over de gedeeltelijke toewijzing van het verzoek van eiser om inzage in politiegegevens die over hem zijn verwerkt. Voor een ander deel is het verzoek afgewezen. Eiser is het niet eens met het besluit van de korpschef. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de afwijzing van de aanvraag.

  2. De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het beroep ongegrond is. Dit betekent dat de korpschef geen nieuwe zoekslag hoeft te verrichten.

  3. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit heeft.

Procesverloop

  1. Eiser heeft op basis van de Wet open overheid een verzoek gedaan om verstrekking van politiegegevens die over hem zijn verwerkt in de periode 1997 tot 2008 in onderzoeken naar [eiseres] B.V.. De korpschef heeft deze aanvraag na overleg met eiser aangemerkt als een inzageverzoek op grond van artikel 25 van de Wet politiegegevens (Wpg). Met het bestreden besluit van 13 december 2023 is de aanvraag deels toegewezen. Aan eiser is een overzicht verstrekt van de negen registraties en meldingen waarin informatie over eiser is verwerkt. Daarbij is het incident, de rol van eiser en de datum van het stuk genoemd. In het besluit is vermeld dat politiegegevens ouder dan vijf jaar op grond van artikel 8, zesde lid, van de Wpg zijn verwijderd. Ook is vermeld dat er van een drietal registraties (met volgnummers 139, 140 en 141) uit het onderzoek geen proces-verbalen zijn gevonden in de systemen. Eiser heeft inzage gehad in deze documenten.

  2. De inzage in registratie met nummer PL1300-2000201297-1 ter zake Overige Misdrijven Tegen de Persoonlijke Vrijheid - waarin eiser wordt genoemd als verdachte - is door de korpschef afgewezen op grond van artikel 27, eerste lid, onder d, van de Wpg.

  3. Ook wordt eiser genoemd als betrokkene/getuige in een cold case-zaak. Inzage in deze registratie wijst de korpschef ook volledig af en wel op grond van artikel 27, eerste lid, onder b, van de Wpg.

  4. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.

  5. De korpschef heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken aan de rechtbank toegezonden en ten aanzien van een deel daarvan - de stukken waarin inzage aan eiser is geweigerd - op grond van artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) medegedeeld dat uitsluitend de rechtbank daarvan kennis mag nemen.

  6. Op grond van artikel 2.8, zesde lid, van het Procesreglement bestuursrecht rechtbanken 2021 (het procesreglement) heeft de rechtbank gehandeld alsof de rechtbank heeft beslist dat de beperking van de kennisneming van de voor eiser geheimgehouden stukken gerechtvaardigd is.

  7. Eiser heeft de rechtbank toestemming verleend als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb om mede op de grondslag van die stukken uitspraak te doen en de rechtbank heeft daarna kennisgenomen van die stukken.

  8. De rechtbank heeft het beroep op 16 april 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de korpschef.

Beoordeling door de rechtbank

  1. Eiser voert aan dat hij op 30 januari 2024 inzage heeft gekregen in de politiegegevens die over hem zijn verwerkt en stelt dat hij op basis daarvan heeft geconstateerd dat de zoekslag die namens de korpschef is gedaan aantoonbaar onvolledig is geweest. Tijdens de inzage in het beschikbare dossier is hem namelijk gebleken dat de volgende, reeds bij hem in bezit zijnde, documenten ontbreken:
  • een proces-verbaal opgemaakt door de heer [A] op 5 september 2001,

  • een proces-verbaal opgemaakt door de heer [B] op 7 september 2001, en

  • een proces-verbaal opgemaakt door de heren [A] en [C] op 16 oktober 2001.

Eiser verzoekt de rechtbank om de korpschef op te dragen opnieuw een zoekslag te laten verrichten, opdat nu wel alle documenten die over hem bestaan gevonden worden en deze documenten opnieuw voor hem ter inzage beschikbaar te stellen.

Het oordeel van de rechtbank

  1. Volgens vaste rechtspraak[1] is het, wanneer een bestuursorgaan stelt dat na onderzoek is gebleken dat een document niet of niet meer onder hem berust en een dergelijke mededeling niet ongeloofwaardig voorkomt, in beginsel aan degene die om informatie verzoekt om aannemelijk te maken dat, in tegenstelling tot de uitkomsten van het onderzoek door het bestuursorgaan, een bepaald document toch onder dat bestuursorgaan berust.

  2. De korpschef heeft op de zitting aan de hand van een verweerschrift toegelicht welke zoekslagen er zijn verricht voorafgaand aan het bestreden besluit. De zoekslag is uitgevoerd via het beleid dat is vastgesteld in de “Handleiding Rechten van Betrokkene – Versie mei 2019” (de Handleiding), waarbij de volgende systemen zijn bevraagd: NV-IB, DIAS, BVH, BlueSpot Monitor, Amazone, Landelijke Service Module, Summ-iT en Blueview. Hierbij heeft de korpschef gebruik gemaakt van de zoektermen “ [naam] ” en “ “ [naam] ” en verder is specifiek gezocht op de persoonsgegevens van eiser door middel van zijn BSN-nummer en een unieke kenosleutel. Er is ook gezocht naar registraties waaraan eiser niet met een bepaalde rol gekoppeld is geweest. Verder is nog een aanvullende zoekslag uitgevoerd naar aanleiding van een gesprek met eiser naar op zijn aangeven ontbrekende documenten. Hierbij zijn 146 registraties in BVH die in het kader van de genoemde onderzoeken nog aanwezig waren doorgelezen om te bezien of er toch nog ergens (al dan niet in een mutatie) een aanknopingspunt te vinden was naar eventuele andere gegevens over eiser.. De registraties zijn onderzocht en daarbij zijn ofwel geen persoonsgegevens van eiser betrokken ofwel waren de onderliggende documenten (destijds formulieren) niet meer aanwezig. Tot slot is een aanvullende zoekslag verricht bij de afdelingen TCI en Coldcase. Er is bij de zoekslagen gebleken dat er geen verdere gegevens zijn van eiser en dat de door eiser genoemde ontbrekende documenten niet meer bestaan.

14.1 Wat betreft de verwijzing in het bestreden besluit naar artikel 8, zesde lid, van de Wpg is ter zitting door de korpschef toegelicht dat ten behoeve van de zoekslag in deze zaak ook in deze verwijderde, nog niet vernietigde stukken is gezocht. Uit het bestreden besluit volgt verder dat ten aanzien van drie volgnummers geen proces-verbalen zijn gevonden. De korpschef heeft op de zitting toegelicht dat dit kan komen doordat de stukken oud zijn en ze bij de overgang van een papieren dossier naar digitale opslag teloor zijn gegaan. Ook kan het komen door toepassing van verwijderings- dan wel de vernietigingsgronden van de Wpg.

  1. De rechtbank stelt vast dat in de inzageset die aan de rechtbank is overgelegd twee documenten met registratienummers aanwezig zijn die niet zijn opgesomd in de besluitvorming. Het betreft de documenten met registratienummers 20010397091-1-index en 2005085741-2. Er is derhalve sprake van een zorgvuldigheidsgebrek in het bestreden besluit. Partijen hebben op zitting aangegeven niet meer te weten of deze twee documenten bij de inzage beschikbaar waren. De rechtbank stelt voorts vast dat de korpschef de zoekslag in het bestreden besluit niet heeft vermeld of inzichtelijk heeft gemaakt. Er is onvoldoende duidelijk gemaakt welke zoektermen zijn gebruikt en in welke systemen is gezocht. Het besluit is daarom ook niet deugdelijk gemotiveerd.

  2. Wat betreft het zorgvuldigheidsgebrek overweegt de rechtbank dat eiser op de zitting inzage is verleend in de twee documenten die wel in de inzageset zitten maar niet in het bestreden besluit zijn genoemd. Daarnaast overweegt de rechtbank dat de op de zitting gegeven toelichting door de korpschef op de zoekslag als aanvullende motivering van het bestreden besluit kan worden beschouwd. Hierdoor is de rechtbank van oordeel dat eiser niet in zijn belangen is geschaad. De gevolgen hiervan worden bij de conclusie weergegeven.

  3. Eiser vindt tenslotte dat de korpschef toch, ook na de gegeven toelichting op zitting, een nieuwe zoekslag dient te verrichten.

  4. De rechtbank overweegt dat het standpunt van de korpschef dat er niet meer documenten zijn niet ongeloofwaardig is. Hierbij acht de rechtbank van belang dat de korpschef op de zitting een uitgebreide toelichting heeft gegeven op de manier waarop er is gezocht en daarbij heeft aangegeven dat alle belangrijke systemen zijn geraadpleegd en dat de naam van eiser daarin niet voorkomt. Ook heeft de korpschef toegelicht wat de reden kan zijn dat een registratie leeg is. Daar komt voor de rechtbank bij dat de drie proces-verbalen die eiser mist niet zijn voorzien van enige hedendaagse of digitale aanduiding en genummerd zijn met een zogenoemde numeroteur. Dat ze in de politiesystemen niet meer aanwezig zijn acht de rechtbank gelet op de gegeven verklaring niet onaannemelijk. De rechtbank overweegt dat het weliswaar bijzonder is dat in dit onderzoek getuigenverklaringen eerder in de tijd nog wel bestaan en registraties over eiser in september 2001 niet, maar daarvoor zijn – onder verwijzing naar de toelichting van de korpschef - diverse redenen te bedenken.

  5. De drie proces-verbalen die eiser heeft genoemd zijn proces-verbalen van en over zijn getuigenverhoor in het [naam] -onderzoek. Hiervan heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat deze nog bij de korpschef moeten berusten.

  6. Het betoog slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

  1. In het bestreden besluit is sprake van een zorgvuldigheids- en een motiveringsgebrek. Het is daarom in strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht. De gebreken kunnen worden gepasseerd want ze zijn hersteld met de aanvullende motivering en de inzage in de twee extra stukken op de zitting. Eiser is daarom niet benadeeld. De rechtbank bepaalt daarom op grond van artikel 6:22 van de Awb dat het besluit in stand wordt gelaten.

  2. Het beroep is ongegrond. De korpschef hoeft geen nieuwe zoekslag te verrichten.

  3. De rechtbank ziet door de toepassing van artikel 6:22 van de Awb wel aanleiding om tot een proceskostenveroordeling over te gaan. De rechtbank stelt de proceskosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.814,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op zitting, met een waarde per punt van € 907,- een wegingsfactor 1). Naast dit bedrag moet de korpschef ook het door eiser betaalde griffierecht vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:

  • verklaart het beroep ongegrond;

  • veroordeelt de korpschef in de proceskosten van eiser van € 1.814,-;

  • bepaalt dat de korpschef het door eiser betaalde griffierecht van € 187,- moet vergoeden.

Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Eversteijn, rechter, in aanwezigheid van mr. M.M. van Luijk-Salomons, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 9 juli 2025.

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Uitspraak van de Afdeling van 24 januari 2024, ECLI:RVS:2024:232.


Voetnoten

Uitspraak van de Afdeling van 24 januari 2024, ECLI:RVS:2024:232.