ECLI:NL:RBMNE:2025:2014 - Rechtbank Midden-Nederland - 20 maart 2025
Uitspraak
Uitspraak inhoud
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/4537
[eiseres] , uit [plaats] (Duitsland), eiseres,
(gemachtigde: mr. Y.N. Teke-Bozkurt),
en
Dienst Toeslagen, verweerder,(gemachtigde: mr. [gemachtigde] ).
Inleiding
Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiseres heeft ingesteld, omdat verweerder volgens haar niet op tijd heeft beslist op haar bezwaar van 23 maart 2023 tegen de definitieve beschikking compensatie kinderopvangtoeslag. Op 16 juli 2024 en 7 maart 2025 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 18 maart 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van verweerder.
Overwegingen
1. Het beroep is ingediend bij de rechtbank Overijssel, die het vervolgens heeft doorgestuurd naar de rechtbank Midden-Nederland. Deze laatste rechtbank is namelijk de bevoegde rechtbank om op het beroep van eiseres te beslissen.
2. Tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan beroep worden ingesteld. Het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen.
3. Tussen partijen is niet in geschil dat de beslistermijn is overschreden. Bij brief van 12 januari 2024, ontvangen door verweerder op 16 januari 2024, is verweerder in gebreke gesteld. Eiseres heeft meer dan twee weken na de ingebrekestelling, te weten bij brief van 6 mei 2024, beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op haar bezwaar.
4. Het beroep is gegrond.
Wat vinden partijen?
5. De gemachtigde van eiseres heeft tijdens de zitting betoogd dat de rechtbank moet bepalen dat verweerder binnen twee weken na de uitspraak alsnog beslist op het bezwaar, met een dwangsom van € 100,- per dag voor iedere dag dat verweerder deze termijn overschrijdt en een maximum van € 15.000,-. Daarnaast heeft de gemachtigde van eiseres tijdens de zitting verzocht om toekenning van 1 punt aan proceskosten, waarbij zij heeft verwezen naar een uitspraak van de rechtbank Gelderland van 1 oktober 2024.
6. Verweerder heeft voor de nadere beslistermijn, de hoogte van de rechterlijke dwangsom en de proceskostenveroordeling verwezen naar de verweerschriften. Daarin staat dat verweerder vindt dat voor de beslistermijn primair moet worden aangesloten bij een uitspraak van de rechtbank Gelderland van 1 oktober 2024
7. Omdat verweerder nog geen (nieuw) besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen. Het bestuursorgaan moet dit in principe doen binnen twee weken na het verzenden van de uitspraak. In bijzondere gevallen kan de bestuursrechter een andere termijn bepalen. Het is vaste rechtspraak van de Afdeling dat die termijn niet onnodig lang, maar ook niet onrealistisch kort moet zijn.
8. De rechtbank stelt vast dat sprake is van een bijzonder geval waarin de wettelijke beslistermijn te kort is om een besluit te nemen. Over de vraag welke beslistermijn wel realistisch is, heeft de rechtbank op 25 oktober 2024
9. Het eerste verweerschrift dateert van 16 juli 2024 en de uiterlijke datum waarop verweerder een besluit op bezwaar bekend moet maken is dus 22 april 2025.
10. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb dat
verweerder een dwangsom verbeurt als hij de gestelde termijn overschrijdt. Hierover hebben de rechtbanken landelijk beleid vastgesteld. In de regel wordt de dwangsom bepaald op € 100,- per dag, met een maximum van € 15.000,-. Indien een sterke prikkel nodig is (hetzij vanwege gebleken weigerachtigheid van het bestuursorgaan, hetzij vanwege het grote belang), wordt de dwangsom bepaald op € 250,- per dag, met een maximum van € 37.500,-. In het landelijke beleid van de rechtbank is bepaald dat in concrete gevallen aanleiding kan bestaan van het beleid af te wijken.
11. Het doel van de dwangsom is het bestuursorgaan onder druk te zetten om verdere vertraging te voorkomen. De dwangsom is geen vorm van genoegdoening, of een compensatie voor lang wachten op een beslissing. Het staat de rechter vrij om de hoogte van de dwangsom te bepalen, zolang hij daarbij redelijke grenzen in acht neemt. De wetgever heeft de rechter deze ruimte geboden, zodat de rechter de hoogte van de dwangsom op de omstandigheden van het geval kan afstemmen en daarbij het bestuursorgaan een effectieve prikkel oplegt om het besluit alsnog binnen de nadere termijn bekend te maken.
12. De rechtbank stelt de hoogte van de dwangsom vast op € 50,- per dag dat de termijn overschreden worden, met een maximum van € 15.000,-. De rechtbank verwijst voor de onderbouwing hiervan naar de uitspraak van 25 oktober 2024.
Proceskosten en griffierecht
13. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiseres een vergoeding voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht en onder verwijzing naar de uitspraak van deze rechtbank van 4 september 2023
14. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoeden.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
**-**vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
-
draagt verweerder op uiterlijk 22 april 2025 een besluit op bezwaar bekend te maken;
-
bepaalt dat verweerder aan eiseres een dwangsom van € 50,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
-
veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 907,-;
-
draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 51,- aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I. Helmich, rechter, in aanwezigheid van E.J.H.C. Hui, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 21 maart 2025.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Artikel 8:7, tweede lid, van de Awb
ECLI:NL:RBGEL:2024:6647
ECLI:NL:RBGEL:2024:6647
ECLI:NL:RBMNE:2024:6003.
ECLI:NL:RBROT:2024:6560.
ECLI:NL:RVS:2013:BZ7513 en ECLI:NL:RBMNE:2023:4482.
ECLI:NL:RBMNE:2024:6003.
ECLI:NL:RBROT:2024:6560.
Zie de uitspraak van de Afdeling van 8 juli 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1560.
ECLI:NL:RBMNE:2024:6003.
ECLI:NL:RBMNE:2023:4482.