ECLI:NL:RBMNE:2024:6003 - Rechtbank Midden-Nederland - 24 oktober 2024
Uitspraak
Uitspraak inhoud
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 24/4917, UTR 24/5249 en UTR 24/5306
uitspraak van de meervoudige kamer van 25 oktober 2024 in de zaken tussen
[eiseres 1] uit [woonplaats] , België, eiseres 1
(gemachtigde: mr. I.M. van den Heuvel)
[eiseres 2] , uit [woonplaats] , België, eiseres 2
(gemachtigde: mr. L.A.E. Timmer)
[eiseres 3] , uit [woonplaats] , eiseres 3
(gemachtigde: mr. A.T. Tilburg)
en
Dienst Toeslagen,
(gemachtigden: mr. D. van der Wal en mr. G. Schaap ).
Samenvatting
Deze uitspraak gaat over de vraag of en hoe de bestuursrechter ervoor kan zorgen dat betrokkenen bij de kinderopvangtoeslagaffaire sneller duidelijkheid krijgen over hun aanvragen om een integrale herbeoordeling kinderopvangtoeslag of bezwaren gericht tegen besluiten in dat kader van de Dienst Toeslagen.
Inleiding
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eiseressen gericht tegen het niet tijdig beslissen op hun bezwaren en op hun aanvraag om de herbeoordeling (compensatie) kinderopvangtoeslag.
1.1. Dienst Toeslagen heeft op de beroepen gereageerd met verweerschriften.
1.2. De rechtbank heeft de zaken samen met de zaak met nummer UTR 24/5008 op 18 september 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres 1, haar gemachtigde, de gemachtigde van eiseres 2 en de gemachtigden van Dienst Toeslagen.
1.3. Het beroep in de zaak met nummer UTR 24/5008 is na afloop van de zitting ingetrokken.
Hersteloperatie toeslagen
2. De drie zaken gaan over beroepen niet tijdig beslissen in het kader van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht). Deze wet bevat regelingen over compensatie en tegemoetkoming aan gedupeerdere ouders van de toeslagenaffaire. Het herstelproces wordt uitgevoerd door de Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (UHT), namens Dienst Toeslagen.
3. De Wht bevat regelingen om gedupeerde ouders financieel te compenseren. Deze compensatieregelingen zijn er voor ouders bij wie sprake was van een behandeling op basis van institutionele vooringenomenheid of bij wie de hardheid van het wettelijke systeem tot onbillijkheden van overwegende aard leidde. Deze regelingen voor institutionele vooringenomenheid en hardheid bieden compensatie voor de onterecht misgelopen kinderopvangtoeslag, voor materiële en immateriële schade en voor bijkomende kosten. In aanvulling daarop kwam in december 2020 de Catshuisregeling. Op grond van deze regeling konden gedupeerde ouders snel een forfaitair bedrag van € 30.000,- ontvangen, vooruitlopend op een verdere beoordeling. Er zijn daarnaast nog andere regelingen waarop de rechtbank in deze uitspraak niet ingaat.
4. Na de aanvraag om herbeoordeling verricht de UHT een eerste lichte toets. In deze toets wordt beoordeeld of iemand recht heeft op de € 30.000,- van de Catshuisregeling. Daarbij wordt bekeken of iemand aan de voorwaarden voor kinderopvangtoeslag voldoet en of diegene ooit onterecht kinderopvangtoeslag moest terugbetalen. Na deze eerste toets kan in de integrale beoordeling worden bekeken of iemand recht heeft op een vergoeding op basis van de compensatieregeling. Een eenmaal toegekende vergoeding op basis van de Catshuisregeling hoeft nooit te worden terugbetaald. Als ouders vinden dat hun schade met de uitkomst van de integrale beoordeling niet volledig is vergoed, dan kunnen zij een verzoek om aanvullende compensatie indienen bij de Commissie Werkelijke Schade. Daarnaast zijn er nog aanvullende schaderegelingen voor ouders die na de integrale beoordeling in aanmerking komen voor vergoeding van aanvullende schade, zoals de pilot Stichting Gelijkwaardig Herstel. Daar gaat deze uitspraak verder niet over.
5. Eiseressen hebben zich gemeld bij de UHT als gedupeerde ouders van de kinderopvangtoeslagenaffaire voor een herbeoordeling. Zij hebben verzocht om compensatie omdat zij zijn geconfronteerd met een stopzetting en een terugvordering van kinderopvangtoeslag. Zij hebben beroep bij de rechtbank ingesteld, omdat Dienst Toeslagen niet tijdig heeft beslist op hun bezwaar of op hun aanvraag.
6. De hersteloperatie is in de praktijk steeds omvangrijker en ingewikkelder gebleken dan vooraf gedacht. Het aantal herstel- en compensatieregelingen is in de loop van de tijd aanzienlijk uitgebreid, met onder meer regelingen voor ex-partners van gedupeerde aanvragers van kinderopvangtoeslag, kinderen van gedupeerde aanvragers en van expartners, nabestaanden van overleden gedupeerde aanvragers en nabestaanden van overleden kinderen van gedupeerde aanvragers. Ook de groep potentieel gedupeerde aanvragers is fors gegroeid, van 9.200 aanvragers eind 2020 naar 68.376 eind 2023. Dit is een veel hoger aantal dan op voorhand werd ingeschat. De uitvoering van de hersteloperatie staat dan ook steeds onder grote druk. Het lukt de UHT niet meer om tijdig te beslissen op de bezwaren tegen de uitkomst van de eerste toets, de integrale beoordeling of aanvullende compensatie werkelijke schade. Daardoor voelen mensen zich gedwongen naar de rechter te gaan om zaken over dit niet tijdig beslissen aan te spannen. Mensen die dat niet doen moeten daardoor nog langer wachten. Dienst Toeslagen is daardoor veel tijd kwijt aan andere werkzaamheden dan het bieden van herstelmaatregelen aan gedupeerde ouders.
7. Ook de rechtbank wordt voortdurend geconfronteerd met het feit dat de beslistermijnen door de UHT structureel niet worden gehaald en dat die beslistermijnen op dit moment ook niet realistisch zijn. Hierdoor raakt ook de rechtbank overspoeld met zaken die daarvan het gevolg zijn.
8. Door recente ontwikkelingen binnen de rechtspraak heeft deze rechtbank ervoor gekozen om een viertal zaken over het niet tijdig beslissen door de UHT door een meervoudige kamer te laten beoordelen. De rechtbank heeft uit de drie grootste zaakstromen binnen dit kader een zaak uitgekozen, zodat zij zich over alle nu nog veel voorkomende stadia van beslissen door de UHT kan uitlaten. De zaak met nummer UTR 24/5008 betreft een eerste beroep niet tijdig beslissen op bezwaar na de integrale beoordeling. De zaken met nummers UTR 24/4917 en UTR 24/5249 betreffen tweede beroepen niet tijdig beslissen op bezwaar na de integrale beoordeling. De zaak met nummer UTR 23/5306 betreft een eerste beroep niet tijdig beslissen op een aanvraag om integrale beoordeling. Zoals onder punt 1.3 vermeld, is het beroep in de eerste zaak na de zitting ingetrokken.
9. De rechtbank geeft hierna een overzicht van de voor haar relevante ontwikkelingen met betrekking tot de beslistermijnen van de UHT tot nu toe. Eerst worden de ontwikkelingen vanuit de rechtspraak tot augustus 2023 kort toegelicht. Daarna wordt weergeven hoe de politiek is omgegaan met de signalen vanuit de rechtspraak. Vervolgens komt de huidige stand van zaken van de hersteloperatie aan bod, en de beweging die vanuit de rechtspraak gaande is. Daarna wordt weergegeven waar de actuele knelpunten zitten en welke oplossingen daarvoor bedacht en in gang gezet zijn. Ook geeft de rechtbank haar oordeel over de te hanteren beslistermijnen, met daarbij weergegeven de gevolgen daarvan voor de redelijke termijn en de rechterlijke dwangsommen. Tot slot zal de rechtbank een op de zaken toegespitst oordeel geven.
De rechtspraak
10. Op 14 april 2023 heeft deze rechtbank een uitspraak gedaan om de grote stroom aan zaken die gaan over het niet tijdig beslissen door de UHT te reguleren.
11. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft in haar uitspraak van 23 augustus 2023 in hoger beroep deze lijn van de rechtbank niet gevolgd.
Het wetgevingsproces
12. De wetgever heeft vervolgens een wetsvoorstel
13. De Afdeling advisering van de Raad van State (Afdeling advisering) heeft op 1 mei 2024 een advies uitgebracht over dit wetsvoorstel.
14. In verband met dit advies heeft de wetgever in een nader rapport
Het is uitdrukkelijk niet de bedoeling om een nieuwe vicieuze cirkel te creëren, waarin veel (potentieel) gedupeerden rechtsmiddelen instellen tegen de wettelijke verlenging van de beslistermijnen op bezwaar, waardoor de UHT in (bodem)procedures tegenover potentieel gedupeerden komt te staan. Dat zou leiden tot een ongewenste juridisering van de hersteloperatie, inzet van mogelijk nog meer capaciteit en inzet van gekwalificeerd personeel. Omdat de voorgenomen verlenging van de beslistermijnen op bezwaren niet leidt tot versnelling van de hersteloperatie toeslagen, terwijl dat wel juridische risico’s met zich brengt, ziet het kabinet af van de voorgenomen verlenging van de termijnen voor het beslissen op bezwaar.
15. In het nader rapport is gewezen op de maatregelen die het kabinet heeft genomen om behandeltijden van bezwaarzaken te verkorten. Over de gehele linie is ingezet op forse opschaling van de uitvoeringscapaciteit. Ook krijgt een groep vermoedelijk niet-gedupeerde ouders een versnelde integrale beoordeling, waardoor de wachtrij voor andere ouders kleiner wordt.
16. Ook is ingezet op het verlagen van de instroom van nieuwe bezwaarzaken. Ouders krijgen bijvoorbeeld betere uitleg over hun beschikking en ook ruimte om voorafgaand aan de definitieve beschikking hun zienswijze te geven. Daarnaast is ingezet op diverse alternatieve afhandelingswijzen van deze zaken, zoals mediation. Hier komt bij dat de Bezwaaradviescommissie (BAC) gerichter wordt ingezet, waardoor ouders een snellere behandeling van hun bezwaar krijgen en de BAC een verlichting krijgt van de bijbehorende werklast.
17. Momenteel wordt een aanvullend pakket aan maatregelen voorbereid, dat eraan moet bijdragen dat ouders die bezwaar aantekenen sneller duidelijkheid hebben. Als voorbeeldmaatregel wordt genoemd een schikkingsvoorstel of het inhuren van complete teams voor de afhandeling van bezwaren.
18. De wetgever heeft vervolgens besloten om in een gewijzigd wetsvoorstel over (onder andere) de aanpassing van termijnen in de Wht de verlenging van de beslistermijn voor besluiten op bezwaar te laten vervallen.
17e Voortgangsrapportage hersteloperatie toeslagen
19. Uit de 17e voortgangsoperatie hersteloperatie toeslagen (VGR) die ziet op de periode januari tot april 2024
20. Voor het versnellen van het afhandelen van de bezwaren wordt in de VGR ook nog genoemd het strikter hanteren en handhaven van termijnen voor het indienen van bezwaarschrift, het completeren van onvolledige bezwaarschriften en het plannen van een hoorzitting.
21. De eerste vier maanden over 2024 ontving UHT maandelijks gemiddeld 595 beroepen niet tijdig beslissen. Dat was in 61% van de gevallen wegens het niet tijdig beslissen op bezwaar. Dat aandeel stijgt. De UHT neemt in de meerderheid van de gevallen binnen de rechterlijke beslistermijn een besluit. UHT moet vrijwel de gehele productiecapaciteit bezwaar inzetten voor het opvolgen van rechterlijke beslistermijnen. Omdat de instroom de capaciteit overstijgt, kunnen ook rechterlijke beslistermijnen in de meerderheid van de gevallen niet meer worden opgevolgd, waardoor ook het bedrag aan dwangsommen dat UHT betaalt toeneemt. Er is tot nu toe op beroepen niet tijdig beslissen in bezwaar voor ruim € 15,5 miljoen aan dwangsommen uitgekeerd.
Rotterdamse uitspraak over de beslistermijnen
22. De rechtbank Rotterdam in heeft in haar uitspraak van 15 juli 2024
De problematiek in Midden-Nederland met betrekking tot beroepen niet tijdig beslissen door de UHT
23. Ook de rechtbank Midden-Nederland merkt dat bij het herstel van de toeslagenaffaire nog steeds veel wordt geprocedeerd over het niet tijdig nemen van besluiten en met name ook over het niet tijdig nemen van besluiten in bezwaar. In 2022 werden bij deze rechtbank 445 van dergelijke beroepen ingesteld en in 2023 zelfs 824 beroepen. In 2024 zijn er, gerekend tot oktober 2024, al 829 beroepen wegens het niet-tijdig beslissen ingesteld. Het lukt de rechtbank veelal niet om in deze zaken tijdig, binnen acht weken, uitspraak te doen. Dit betekent dat mensen niet alleen lang wachten op een beslissing van de UHT, maar ook op een uitspraak van de rechtbank.
24. Naar verwachting zal de rechtbank in 2024 in totaal 1190 van deze zaken behandelen. Dienst Toeslagen heeft de rechtbank tijdens de zitting verzocht om in alle beroepen wegens het niet tijdig beslissen op bezwaar dezelfde beslistermijnen te gaan hanteren als de rechtbank Rotterdam heeft bepaald, omdat de termijnen die de Afdeling heeft gegeven onhaalbaar zijn, de te betalen dwangsommen tot in de miljoenen lopen en het ondoenlijk is om gestructureerd te beslissen als diverse rechtbanken van elkaar verschillende beslistermijnen gaan opleggen. De integrale beoordeling daarentegen, wordt inmiddels meestal afgerond binnen de door de Afdeling gestelde termijn.
25. Het is de rechtbank duidelijk dat de behandeling van de bezwaren binnen de wettelijke termijn een blijvend probleem is voor Dienst Toeslagen. De wettelijke beslistermijn voor beslissingen op bezwaar van twaalf of achttien weken wordt nog steeds in geen enkel geval gehaald. Op 3 september 2024 bedroeg de gemiddelde doorlooptijd van de bezwaarprocedure volgens de gemachtigde van Dienst Toeslagen 549 dagen (78,4 weken). Dit betekent dat de wettelijke beslistermijn van 18 weken met ruim 60 weken wordt overschreden.
26. In de zeventiende VGR staat vermeld dat het niet haalbaar blijkt om voor 2025 binnen de wettelijke termijn op alle bezwaren te beslissen. Verwacht wordt dat deze achterstanden nog verder oplopen tot medio 2026. Volgens de gemachtigde van Dienst Toelagen geeft de achttiende voortgangsrapportage, waaraan op het moment van het sluiten van het onderzoek op zitting de laatste hand wordt gelegd, eenzelfde beeld over de achterstanden in het bezwaarproces.
Recente informatie over de afhandeling van bezwaarzaken
27. Tijdens de zitting heeft de gemachtigde van Dienst Toeslagen een zogenoemde BBI Rapportage
28. De rechtbank heeft op zitting de voorgenomen maatregelen om de afhandeling van bezwaarzaken te versnellen met partijen besproken teneinde te beoordelen of daarvan een versnelling valt te verwachten. Dienst Toeslagen heeft in dat kader de volgende informatie aanvullend naar voren gebracht. Het plan om complete teams in te huren voor het afhandelen van bezwaren, is (nog) niet gerealiseerd. Wel is men bezig om nieuwe kantoren te openen om meer regionaal zaken te kunnen afdoen. Het regiokantoor in Zwolle is al open, maar de regiokantoren in Leeuwarden en Rotterdam nog niet. Reden daarvoor is dat Dienst Toeslagen moeite heeft om personeel te vinden voor het bemensen van deze kantoren. Dienst Toeslagen verwacht ook niet dat dit proces heel snel zal gaan. Ook het inkorten van het verweerschrift ziet Dienst Toeslagen als een verbeterslag in het proces. De rechtbank merkt hierbij op dat deze maatregel al een tijd geleden is ingevoerd. Daarnaast worden besluiten van de BAC openbaar gemaakt en biedt Dienst Toeslagen gedupeerde ouders aan om ambtelijk te worden gehoord, maar hiervan wordt geen gebruik gemaakt omdat mensen langs de BAC willen. Als alternatieve afdoening van bezwaren integrale herbeoordeling biedt Dienst Toeslagen per 1 september 2024 een schikkingsvoorstel aan: per bezwaar biedt Dienst Toeslagen € 5.000,- voor de ouder en € 3.500,- voor advocaatkosten. De gemachtigde van eiseressen hebben op zitting op dit schikkingsvoorstel kritiek geleverd en het voorstel afgedaan als ‘een lachertje’. Dit standpunt wordt mede ingegeven omdat het advies van de BAC niet met het schikkingsvoorstel wordt meegestuurd. Het enige positieve aan de inhoud van het schikkingsvoorstel is volgens hen dat het bedrag aan volgelopen dagen van de rechterlijke dwangsom daarin wel wordt meegenomen. Over het oplossen van zaken door middel van mediation heeft Dienst Toeslagen op zitting gezegd dat dit soms wel gebeurt, maar dat dit wordt gezien als een druppel op de gloeiende plaat.
29. De gemachtigden hebben tijdens de zitting over de voorgenomen versnellingsmaatregelen ook verklaard dat het in veel zaken lang duurt voordat Dienst Toeslagen het dossier verstrekt. Volgens hen zou het merendeel van de bezwaarprocedures kunnen worden voorkomen als mensen voorafgaand aan het besluit hun dossier zouden ontvangen. Ook zou Dienst Toeslagen volgens de gemachtigden moeten heroverwegen of het lakken van gegevens nodig is, omdat het lakken volgens hen leidt tot onnodige vertraging.
Welke conclusies trekt de rechtbank?
30. Gelet op de informatie onder punten 27 en 28 concludeert de rechtbank dat met de voorgestelde versnellings- en verbetermaatregelen voor het afdoen van bezwaarzaken geen spoedige verbetering is te verwachten. Ook bij Dienst Toeslagen zelf bestaat die verwachting niet. Op dit moment worden de bezwaren gemiddeld binnen 549 dagen afgerond. Van de 22.763 nog te beoordelen aanvragen worden per twee weken ongeveer 935 integrale beoordelingen afgerond. Dienst Toeslagen verwacht dat over 48 weken alle aanvragen zijn beoordeeld. Omdat ouders zestien weken de tijd hebben om bezwaar te maken, is pas over 64 weken (na 3 september 2024) een afname van het aantal bezwaarprocedures te verwachten.
31. De rechtbank is verder gebleken dat een beslistermijn in bezwaar van twaalf weken voor Dienst Toeslagen nog steeds niet haalbaar is en dat beslistermijnen van veertig weken voor een eerste beroep niet tijdig en twintig weken voor tweede en volgende beroepen, meer realistisch zijn. Daarbij ziet de rechtbank dat de wetgever bij de wijziging van de Wht niet zijn gedachten heeft laten gaan over het opschorten van bestuurlijke dwangsommen als de beslistermijn niet wordt gehaald, zoals bijvoorbeeld met de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND is gedaan. De rechtbank verwacht niet dat de schikkingsvoorstellen door gedupeerde ouders en/of hun gemachtigden zullen worden geaccepteerd en het is daarmee geen maatregel die het aantal bezwaarzaken en beroepen niet tijdig zal verminderen. De rechtbank merkt verder op dat de bezwaardossiers door UHT niet of zeer traag worden verstrekt, terwijl gemachtigden van eiseressen op zitting hebben verklaard dat juist met het tijdig beschikken over die bezwaardossiers veel (bezwaar)procedures voorkomen zouden kunnen worden. De rechtbank vindt ook van belang dat er in heel veel gevallen € 15.000 aan rechterlijke dwangsommen, die worden betaald met gemeenschapsgeld, wordt verbeurd, zonder dat dit daadwerkelijk een effectieve prikkel oplevert om het besluit alsnog binnen de nadere door de rechtbank opgelegde termijn bekend te maken. Daarbij geldt dat de beroepen niet tijdig beslissen ook worden ingesteld in gevallen waarin voorlopig is vastgesteld dat de betrokkene geen gedupeerde van de toeslagaffaire is. De rechtbank weegt tot slot mee dat het hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van rechtbank Rotterdam op de zitting van 26 november 2024 bij de Afdeling wordt behandeld, zodat eerst in januari 2025 daarover meer duidelijkheid wordt verwacht, en dat het kan helpen als de Afdeling van diverse rechtbanken weet hoe er tegen de termijnen aangekeken wordt.
Nieuwe lijn in UHT-zaken over niet tijdig beslissen in bezwaar
32. Bij een gegrond beroep niet-tijdig beslissen moet de rechtbank bepalen binnen welke termijn Dienst Toeslagen alsnog een besluit bekend moet maken. Het wettelijke uitgangspunt is een termijn van twee weken. In bijzondere gevallen kan de rechtbank een andere termijn bepalen of een andere voorziening treffen. Het is vaste rechtspraak van de Afdeling dat die termijn niet onnodig lang, maar ook niet onrealistisch kort moet zijn.
33. De rechtbank is, net als de Afdeling in haar uitspraak van 23 augustus 2023, van oordeel dat er – nog steeds – bijzondere omstandigheden zijn om af te wijken van het wettelijk uitgangspunt van een nadere beslistermijn van twee weken. Anders dan de gemachtigden tijdens de zitting hebben betoogd, kan naar het oordeel van de rechtbank niet gesproken worden van een periodieke piekbelasting, gelet op de tijd die is verstreken sinds de aanvang van de hersteloperatie en de ontwikkelingen sindsdien.
34. In beroepen niet tijdig beslissen op aanvragen integrale beoordelingen blijft de rechtbank aansluiten bij de termijnen die de Afdeling in de uitspraak van 23 augustus 2023 daarvoor heeft gesteld. Die termijnen voldoen nog steeds aan het criterium dat de termijn niet onnodig lang en niet onrealistisch kort mogen zijn.
35. Alles afwegende ziet de rechtbank echter wel aanleiding om voor de afdoening van de beroepen niet tijdig in bezwaarzaken van de UHT vanaf heden niet langer uit te gaan van de door de Afdeling in de uitspraak van 23 augustus 2023 uitgezette lijn, die tot op heden door de rechtbank werd gevolgd. De rechtbank zal in plaats daarvan aansluiten bij de beslistermijnen die de rechtbank Rotterdam in haar uitspraak van 15 juli 2024 heeft bepaald.
36. Dat betekent dat de rechtbank voortaan bij eerste beroepen wegens niet tijdig beslissen in bezwaar een nadere beslistermijn zal bepalen van veertig weken na het indienen van het verweerschrift en bij tweede en volgende beroepen een nadere beslistermijn van twintig weken na de datum waarop de uitspraak naar partijen is verzonden. Dit omdat die termijnen (opgeteld) beter aansluiten bij de onder punt 25 genoemde gemiddelde doorlooptijd van 549 dagen. Die doorlooptijd is weliswaar langer dan de termijnen die volgen uit de uitspraak van de Afdeling, maar de rechtbank houdt hiermee rekening met het verzoek van Dienst Toeslagen om dezelfde termijnen aan te houden als de rechtbank Rotterdam omdat anders voor Dienst Toeslagen een onwerkbare situatie zou ontstaan. Daarnaast acht de rechtbank het denkbaar dat de bezwaarprocedure kan worden versneld, gelet op de genomen en nog te nemen versnellingsmaatregelen en de suggesties die de gemachtigden in dit kader hebben gedaan.
37. Naar het oordeel van de rechtbank zijn deze beslistermijnen onder de huidige omstandigheden ‘niet onnodig lang, maar ook niet onrealistisch kort’. De rechtbank verwacht namelijk dat bij het handhaven van de momenteel gebruikte beslistermijnen ouders tegen dezelfde problemen over de afdoening van hun bezwaarzaken blijven aanlopen en dat veelvuldig rechterlijke dwangsommen worden verbeurd, zonder dat daarvan voor het UHT een effectieve prikkel uitgaat om binnen de door de rechtbank gestelde termijn een besluit op bezwaar te nemen.
38. De rechtbank hecht er aan Dienst Toeslagen nadrukkelijk mee te geven om werk te maken van het verbetervoorstel om per direct het (bezwaar)dossier te verstrekken. Daarbij zal Dienst Toeslagen ook kritisch kunnen kijken of het lakken van de dossiers nog nodig is of dat daar anders naar kan worden gekeken. De meeste namen van de ambtenaren zijn namelijk bij de ouders bekend. De rechtbank vindt het van belang dit te noemen omdat tijdens de zitting namens Dienst Toeslagen is gezegd dat men niet weet hoe er is opgeschaald wat betreft de aantallen personeel voor de teams die de dossiers verstrekken, maar dat het signaal dat dit proces sneller en beter moet al sinds 2021 bij Dienst Toeslagen bekend is. De rechtbank geeft Dienst Toeslagen tot slot in overweging om, voordat een schikkingsvoorstel wordt gedaan, eerst het advies van de BAC te verstrekken en op basis daarvan in overleg met partijen een passend schikkingsvoorstel aan te bieden in plaats van in elke zaak standaard een vast bedrag aan te bieden.
Redelijke termijn artikel 6 EVRM
39. De wetgever heeft overwogen dat een bij wet vastgestelde verlenging van de beslistermijn op bezwaar van 30 maanden niet leidt tot versnelling van de hersteloperatie toeslagen. Ook brengt het juridische risico’s met zich, namelijk strijd met de verplichting om binnen een redelijke termijn te besluiten.
40. De rechtbank ziet geen aanleiding om bij een eerste beroep niet tijdig beslissen op bezwaar een langere termijn te stellen dan 40 weken. Hoewel de rechtbank niet uitsluit dat partijen in sommige gevallen een beroep zullen doen op overschrijding van de redelijke termijn, wil zij een termijn stellen die niet onredelijk lang en niet onrealistisch kort is. Dit omwille van de rechtszekerheid en om willekeur te voorkomen.
De rechterlijke dwangsom
41. Bij een gegrond beroep niet-tijdig beslissen moet de rechtbank een dwangsom aan de uitspraak verbinden voor iedere dag dat, in dit geval, Dienst Toeslagen in gebreke blijft de uitspraak na te leven. Hierover hebben de rechtbanken landelijk beleid vastgesteld. In de regel wordt de dwangsom bepaald op € 100,- per dag, met een maximum van € 15.000,-. Indien een sterke prikkel nodig is (hetzij vanwege gebleken weigerachtigheid van het bestuursorgaan, hetzij vanwege het grote belang), wordt de dwangsom bepaald op € 250,- per dag, met een maximum van € 37.500,-. In het landelijke beleid van de rechtbank is bepaald dat in concrete gevallen aanleiding kan bestaan van het beleid af te wijken.
42. Voorop staat dat het doel van de dwangsom is het bestuursorgaan onder druk te zetten teneinde verdere vertraging te voorkomen. De dwangsom is geen vorm van genoegdoening of een compensatie voor lang wachten op een beslissing. Het staat de rechter vrij om de hoogte van de dwangsom te bepalen, zolang hij daarbij redelijke grenzen in acht neemt. De wetgever heeft de rechter deze ruimte geboden, zodat de rechter de hoogte van de dwangsom op de omstandigheden van het geval kan afstemmen en daarbij het bestuursorgaan een effectieve prikkel oplegt om het besluit alsnog binnen de nadere termijn bekend te maken.
43. De rechtbank overweegt dat ten aanzien van eerste beroepen niet tijdig beslissen op bezwaar het opleggen van een dwangsom aan Dienst Toeslagen op dit moment met de gehanteerde beslistermijnen zoals die door de Afdeling zijn ingegeven niet meer zinvol is. In die gevallen is het opleggen van een dwangsom namelijk geen effectieve prikkel meer, omdat de opgelegde termijnen nooit worden gehaald. Bij een tweede en volgende beroepen niet tijdig op bezwaar kan het opleggen van een dwangsom nog wel zin hebben, omdat Dienst Toeslagen aan die zaken naar eigen zeggen nog wel voorrang geeft.
44. Net als bij de rechtbank Rotterdam lopen ook bij deze rechtbank soms meerdere zaken van dezelfde aanvrager met als gevolg dat Dienst Toeslagen meerdere bedragen aan rechterlijke dwangsommen verbeurt ten aanzien van dezelfde persoon. De gemachtigde van Dienst Toeslagen heeft tijdens de zitting toegelicht dat per 6 september 2024 die dwangsommen in totaal € 45,5 miljoen bedroegen. Het aantal opgelegde rechterlijke dwangsommen die betrekking hebben op bezwaarzaken zijn volgens hem tussen het eerste en tweede kwartaal van 2024 exponentieel, namelijk met meer dan € 11 miljoen gestegen.
45. De rechtbank overweegt verder dat de rechterlijke dwangsom door het veelvuldig instellen van beroepen niet tijdig beslissen, onbedoeld een extra compensatie vormt voor slachtoffers van de toeslagaffaire. Opvolgende beroepen niet tijdig worden vaak al ingesteld voordat eerdere dwangsommen zijn volgelopen. Daarbij worden deze rechterlijke dwangsommen ook toegekend in gevallen waarin nog niet definitief is vastgesteld dat de aanvrager daadwerkelijk gedupeerde is van de toeslagaffaire. Hoewel het onwenselijk is dat aanvragers lang moeten wachten op beslissingen, acht ook deze rechtbank het disproportioneel dat Dienst Toeslagen meermaals € 15.000,- aan dwangsommen ten aanzien van dezelfde aanvrager kan verbeuren. Bij een (eerste of volgende) beroep niet tijdig beslissen op een aanvraag, zal de rechtbank steeds een dwangsom opleggen omdat in die gevallen de dwangsom nog steeds werkt als prikkel om te beslissen. In dat soort zaken is de integrale beoordeling immers meestal afgerond voordat de dwangsom is verbeurd.
46. De rechtbank ziet echter, gelet op alles wat zij heeft overwogen, aanleiding om in eerste beroepen niet tijdig beslissen op bezwaar over besluiten op grond van de Wht een dwangsom op te leggen De dwangsom is namelijk bedoeld als effectieve prikkel voor de Dienst Toeslagen om sneller te beslissen en met het bepalen van een langere beslistermijn kan een (verlaagde) dwangsom nog steeds een effectieve prikkel geven dit te doen.
In tweede en volgende beroepen niet tijdig beslissen op bezwaar zal de rechtbank ook een dwangsom opleggen, omdat de dwangsom ook in die zaken nog steeds werkt als prikkel om te beslissen.
47. De rechtbank zal de hoogte van deze dwangsom voor de onder 45 en 46 genoemde gevallen steeds bepalen op € 50,- per dag met een maximum van € 15.000,-. Daarvan gaat naar het oordeel van de rechtbank voldoende prikkel uit om te beslissen, gelet op het feit dat Dienst Toeslagen momenteel per kwartaal 11 miljoen euro aan dwangsommen verbeurt. Daarbij komt dat deze dwangsom tot gevolg heeft dat het maximum niet al na 150 dagen maar pas na 300 dagen wordt bereikt, waarmee de noodzaak tot het instellen van een herhaald beroep niettijdig beslissen over hetzelfde uitblijvende besluit wordt verminderd. Met deze langere termijn zal UHT zijn capaciteit kunnen inzetten daar waar het nodig is. In het geval de procedure te lang duurt, kan de ouder in een voorkomend geval een beroep doen op overschrijding van de redelijke termijn.
De beoordeling van het beroep van [eiseres 1] , eiseres 1 (UTR 24/4917)
48. Eiseres 1 wacht op een beslissing op bezwaar tegen de definitieve beschikking over de afwijzing van compensatie. Het verloop van haar procedure is als volgt:
€ 1.442,-;
- op 4 januari 2024 heeft de rechtbank uitspraak gedaan en bepaald dat Dienst Toeslagen binnen zes weken na verzending de uitspraak een besluit op bezwaar neemt. Daarbij is een rechterlijke dwangsom opgelegd van € 100 per dag dat de beslistermijn wordt overschreden tot een maximum van € 15.000,-.
49. Dienst Toeslagen had tot 16 februari 2024 de tijd om een besluit op bezwaar te nemen. Dat is niet gebeurd. Eiseres 1 heeft vervolgens op 19 juli 2024 een tweede beroep ingesteld wegens het niet tijdig beslissen op haar bezwaar. De 150 dagen zijn volgelopen, waarmee de rechterlijke dwangsom volledig is verbeurd.
50. Eiseres 1 heeft tijdens de behandeling van haar tweede beroep niet tijdig beslissen primair verzocht de behandeling van de zaak aan te houden totdat de Afdeling zich – naar verwachting in januari 2025 – heeft uitgelaten over de beslistermijnen. De rechtbank ziet geen aanleiding om dit verzoek te honoreren omdat het zich niet verhoudt tot de aard van de onderhavige procedure.
51. Eiseres 1 heeft subsidiair verzocht om de termijnen van de eerdergenoemde uitspraak van de Afdeling van 23 augustus 2023 aan te houden (te weten 12 weken na de datum van het verweerschrift), met een dwangsom van € 250,- per dag dat die termijn wordt overschreden tot een maximum van € 37.500,-. Ook heeft zij verzocht om een proceskostenvergoeding met een wegingsfactor 1.
52. De rechtbank oordeelt dat het beroep tegen het niet tijdig beslissen gegrond is. De rechtbank bepaalt dat Dienst Toeslagen binnen 20 weken na de datum waarop een afschrift van de uitspraak aan partijen is verzonden een besluit op bezwaar moet nemen.
53. De rechtbank zal bepalen dat Dienst Toeslagen een dwangsom van € 50,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde beslistermijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-.
54. Omdat het beroep gegrond is, moet Dienst Toeslagen het door eiseres 1 betaalde griffierecht vergoeden en krijgt zij een vergoeding voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. Dienst Toeslagen moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert twee punten op (één punt voor het indienen van het beroepschrift en één punt voor de aanwezigheid op de zitting, met een waarde per punt van € 875,-). Omdat deze zaak door de rechtbank is geselecteerd voor verwijzing naar de meervoudige kamer, om daar uitgebreid met partijen de beslistermijnen in zaken van de UHT te bespreken, hanteert zij wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 1.750,- aan proceskostenvergoeding.
55. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiseres 1 het door haar betaalde griffierecht vergoeden.
Beoordeling van het beroep van [eiseres 2] , eiseres 2 (UTR 24/5249)
56. Eiseres 2 wacht op een beslissing op bezwaar tegen de definitieve beschikking over de afwijzing van compensatie. Het verloop van haar procedure is als volgt:
57. De Dienst Toeslagen had tot 6 maart 2024 de tijd om een besluit op bezwaar te nemen. Dat is niet gebeurd. Eiseres 2 heeft vervolgens op 5 augustus 2024 een tweede beroep ingesteld wegens het niet tijdig beslissen op haar bezwaar. Ook zijn de 150 dagen volgelopen, waarmee de rechterlijke dwangsom volledig is verbeurd.
58. Eiseres 2 heeft in dit tweede beroep niet tijdig beslissen verzocht om een beslistermijn van zes weken, met een dwangsom van € 250,- per dag dat die termijn wordt overschreden tot een maximum van € 37.500,-. Ook heeft zij verzocht om een proceskostenvergoeding met een wegingsfactor 1.
59. De rechtbank oordeelt dat het beroep tegen het niet tijdig beslissen gegrond is. De rechtbank zal bepalen dat Dienst Toeslagen binnen 20 weken na de datum waarop een afschrift van de uitspraak aan partijen is verzonden een besluit op bezwaar moet nemen.
60. De rechtbank zal bepalen dat de Dienst Toeslagen een dwangsom van € 50,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde beslistermijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-.
61. Omdat het beroep gegrond is, moet de Dienst Toeslagen het door eiseres 2 betaalde griffierecht vergoeden en krijgt zij een vergoeding voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. De Dienst Toeslagen moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert twee punten op (één punt voor het indienen van het beroepschrift en één punt voor de aanwezigheid op de zitting, met een waarde per punt van € 875,-). Omdat deze zaak door de rechtbank is geselecteerd voor verwijzing naar de meervoudige kamer, hanteert zij wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 1.750,- aan proceskostenvergoeding.
62. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiseres 2 het door haar betaalde griffierecht vergoeden.
Beoordeling van het beroep van [eiseres 3] , eiseres 3 (UTR 24/5306)
63. Eiseres 3 wacht op een beslissing op haar aanvraag integrale herbeoordeling kinderopvangtoeslag van 2 juni 2023. Het verloop van haar procedure is als volgt:
64. Eiseres 3 heeft in beroep verzocht om een beslistermijn van twee weken, met dwangsom van € 100,- per dag en maximum van € 15.000,- per dag. Ook heeft zij verzocht om een bestuurlijke dwangsom toe te kennen van € 1.442,-.
65. De Dienst Toeslagen heeft tijdens de zitting verzocht om een beslistermijn van zes weken na verzending van de uitspraak met een rechterlijke dwangsom van € 50,- per dag met een maximum van € 15.000. Omdat de bestuurlijke dwangsom al is toegewezen, heeft Dienst Toeslagen de rechtbank verzocht zich hier niet meer over uit te laten. Voor de proceskostenvergoeding heeft de Dienst Toeslagen verzocht om de wegingsfactor 0,25 (zeer licht) toe te passen, omdat eiseres en haar gemachtigde de zitting niet hebben bijgewoond.
66. Het beroep tegen het niet tijdig beslissen is gegrond. De rechtbank zal bepalen dat de Dienst Toeslagen binnen zes weken na de datum van verzending van de uitspraak een beslissing neemt op de aanvraag van eiseres 3. Dit omdat het verweerschrift dateert van 16 augustus 2024 en er met een termijn van twaalf weken nadien geen zes weken resteren tussen uitspraak en beslissing.
67. De Dienst Toeslagen heeft bij besluit van 1 augustus 2024 aan eiseres 3 de maximale dwangsom van € 1.442,- toegekend. De rechtbank zal zich hier dan ook verder niet over uitlaten.
68. Aangezien het hier gaat om een aanvraag die, anders dan in bezwaar, wel sneller wordt opgepakt, ziet de rechtbank aanleiding om te bepalen dat Dienst Toeslagen een dwangsom van € 50,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde beslistermijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-.
69. Omdat het beroep gegrond is, moet Dienst Toeslagen het door eiseres 3 betaalde griffierecht vergoeden en krijgt zij een vergoeding voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. Dienst Toeslagen moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert een punt op (één punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 875,-). Hoewel de rechtbank deze zaak heeft geselecteerd voor verwijzing naar de meervoudige kamer, zijn eiseres en haar gemachtigde niet op zitting verschenen. Ook heeft gemachtigde geen schriftelijke reactie gegeven. Gelet hierop hanteert de rechtbank in deze zaak niet de wegingsfactor 1, maar 0,5.
70. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiseres 3 het door haar betaalde griffierecht vergoeden.
Beslissing
De rechtbank:
Ten aanzien van het beroep UTR 24/4917 van eiseres 1:
-
verklaart het beroep wegens het niet tijdig beslissen gegrond;
-
vernietigt het met het besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
-
draagt Dienst Toeslagen op binnen twintig weken na het verweerschrift alsnog een
-
besluit bekend te maken op de aanvraag van eiseres 1;
-
bepaalt dat Dienst Toeslagen aan eiseres 1 een dwangsom van €50,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt met een maximum van € 15.000,-;
-
veroordeelt Dienst Toeslagen in de proceskosten van eiseres 1 tot een bedrag van
€ 1.750,-;
- bepaalt dat Dienst Toeslagen het griffierecht van € 51,- aan eiseres 1 vergoedt.
Ten aanzien van het beroep UTR 24/5249 van eiseres 2:
-
verklaart het beroep wegens het niet tijdig beslissen gegrond;
-
vernietigt het met het besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
-
draagt Dienst Toeslagen op binnen twintig weken na het verweerschrift alsnog een besluit bekend te maken op het bezwaar van eiseres 2;
-
bepaalt dat de Dienst Toeslagen voor eiseres 2 een dwangsom van € 50,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt met een maximum van € 15.000,-;
-
veroordeelt Dienst Toeslagen in de proceskosten van eiseres 2 tot een bedrag van
€ 1.750,-;
- bepaalt dat Dienst Toeslagen het griffierecht van € 51,- aan eiseres 2 vergoedt.
Ten aanzien van het beroep UTR 24/5306 van eiseres 3:
-
verklaart het beroep wegens het niet tijdig beslissen gegrond;
-
vernietigt het met het besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
-
draagt Dienst Toeslagen op binnen zes weken na verzending van het afschrift van deze uitspraak op de aanvraag van eiseres 3;
-
bepaalt dat de Dienst Toeslagen voor eiseres 3 een dwangsom van € 50,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt met een maximum van € 15.000,-;
-
veroordeelt Dienst Toeslagen in de proceskosten van eiseres 3 tot een bedrag van € 437,50;
-
bepaalt dat Dienst Toeslagen het griffierecht van € 51,- aan eiseres 3 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Eversteijn, voorzitter, mr. M.M. Vollebregt-Kuipers en mr. I. Helmich, leden, in aanwezigheid van mr. L.E. Mollerus, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 25 oktober 2024.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
ECLI:NL:RBMNE:2023:1702.
ECLI:NL:RVS:2023:3209.
De tekst van het wetsvoorstel is terug te lezen in Staatscourant 2024, nr. 21004, 17 juli 2024.
Dit is samen met het nader rapport van 14 juni 2024 opgenomen in de stukken van de Tweede Kamer, vergaderjaar 2023-2024, 36577, nr. 4.
Zie voetnoot 6.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2023-2024, 36577, nr. 2, pagina 7.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2023-2024, 36577, nr. 3, pagina 7.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2023-2024, 31066, nr. 1390, versie 31 mei 2024.
ECLI:NL:RBROT:2024:6560.
Deze is ten tijde van deze uitspraak gereed en te vinden op 18e Voortgangsrapportage Hersteloperatie Toeslagen mei - augustus 2024 | Rapport | Rijksoverheid.nl
Een interne weekrapportage van de Dienst Toeslagen, in dit geval over week 35, met peildatum 30 augustus 2024.
Zie de uitspraak van de Afdeling van 8 juli 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1560.
Zie de uitspraak van de Afdeling van 2 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1796, punt 3.