Terug naar bibliotheek
Rechtbank Midden-Nederland

ECLI:NL:RBMNE:2024:5424 - Rechtbank Midden-Nederland - 16 september 2024

Uitspraak

ECLI:NL:RBMNE:2024:542416 september 2024

Uitspraak inhoud

Zittingsplaats Utrecht

Bestuursrecht

zaaknummers: UTR 23/3532, UTR 23/4543, UTR 23/4544 en UTR 23/4794

[eiser] , uit [plaats] , eiser

en

de korpschef van politie, namens deze, de politiechef van eenheid Midden-Nederland (gemachtigden: mr. P.G.M. van der Voorn en mr. T. Gillhaus).

Inleiding

Beoordeling door de rechtbank

De Wpg-verzoeken

UTR 23/3532 – het correctieverzoek

15. Eiser stelt dat veel informatie uit de bestuurlijke rapportage van 23 mei 2023 niet klopt en feitelijk onjuist is. Hij verzoekt om die delen te corrigeren dan wel aan te vullen. 15. Het correctierecht van artikel 28 van de Wpg beperkt zich tot gegevens die feitelijke onjuistheden bevatten. Het correctierecht is niet bedoeld om gegevens, bestaande uit indrukken, meningen en conclusies, waarmee de betrokkene zich niet kan verenigen, te corrigeren of te verwijderen. Voor zover het verzoek van eiser betrekking heeft op feiten, is het aan hem om aannemelijk te maken dat de feiten onjuist zijn.

17. De rechtbank is met de korpschef van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de politiegegevens van eiser in de bestuurlijke rapportage waarvan eiser wijziging verzoekt onjuist zijn. Voor zover zijn verzoek ziet op de onderliggende registratie van een incident op 30 september 2020, wijst de rechtbank er op dat dat daarover al op 15 juli 2022 uitspraak is gedaan.[1] Eiser heeft geen nieuwe informatie aangedragen op grond waarvan geconcludeerd moet worden dat deze registratie onjuist is. Zijn eigen verklaringen over wat er rond bepaalde incidenten zou zijn gebeurd, heeft de korpschef verder onvoldoende mogen vinden om die delen van de bestuurlijke rapportage te corrigeren. Voor zover eiser stelt dat de registraties van incidenten zoals weergegeven in de bestuurlijke rapportage op onderdelen onvolledig zijn, en hij dus vraagt om aanvulling van de feiten en omstandigheden van die incidenten, heeft de korpschef daar geen gehoor aan hoeven te geven. Deze punten van de bestuurlijke rapportage betreffen namelijk een observatie van een politieagent en een suggestie van de korpschef aan de burgemeester om een bepaalde strategie in te zetten en komen daarom niet voor correctie of aanvulling op grond van artikel 28 van de Wpg in aanmerking. De korpschef heeft op de zitting nog gezegd dat het voor eiser wel mogelijk om zijn visie op de gebeurtenissen op papier te zetten, en dat dat document dan op zijn verzoek aan het dossier kan worden toegevoegd. De beroepsgrond slaagt niet.

18. Het beroep is ongegrond. UTR 23/4543 – het inzageverzoek 18. Eiser heeft op de zitting geen toestemming gegeven aan de rechtbank om de vertrouwelijk overgelegde stukken bij de beoordeling van het beroep te betrekken. 18. Voor zover het beroep ziet op het besluit van 26 juni 2023 heeft eiser daar geen belang meer bij, omdat dat besluit is vervangen door het besluit van 4 april 2024. Het beroep gericht tegen het besluit van 26 juni 2023 is daarom niet-ontvankelijk. 18. De korpschef moet aan eiser het griffierecht vergoeden omdat hij het bestreden besluit hangende beroep heeft vervangen door het wijzigingsbesluit van 4 april 2024. Eiser heeft daartegen dus terecht beroep ingesteld. Het is de rechtbank niet gebleken dat eiser andere kosten heeft gemaakt die voor vergoeding in aanmerking komen. 18. Het beroep tegen het wijzigingsbesluit van 4 april 2024 is ongegrond. De korpschef geeft eiser alsnog de mogelijkheid om op het politiebureau in Utrecht inzage te krijgen in de mutaties die ten grondslag liggen aan de bestuurlijke rapportage van 23 mei 2023. Dit met uitzondering van de stukken die eiser al eerder heeft ingezien. Eiser kan daarvoor een afspraak maken. 18. Eiser heeft tijdens de zittingen gezegd dat hij niet van plan is om in te gaan op dit aanbod, of in ieder geval dat hij sterke aarzelingen heeft om dat aanbod te accepteren. Eiser zegt dat hij geen vertrouwen meer heeft in het ordelijk verloop van een dergelijk inzagemoment en baseert dat op eerdere ervaringen. Dat maakt op zichzelf echter niet dat het besluit onrechtmatig is. Eiser mag van de korpschef de stukken inzien, en als hij daar geen gebruik van wenst te maken dan is dat zijn eigen keuze om geen gebruik te maken van zijn recht op inzage. Op de zitting heeft de rechtbank met partijen besproken wat de ‘spelregels’ zijn van een dergelijk inzagemoment. Vaststaat dat eiser recht heeft op inzage van de mutaties. Hij mag tijdens de inzage aantekeningen maken, maar de stukken mogen niet worden overgeschreven. Ook mogen er geen fotokopieën (foto’s of filmopnamen) van worden gemaakt en mogen de stukken niet worden meegenomen. Tot slot mag eiser geen inhoudelijke vragen stellen over de stukken. De korpschef heeft er terecht op gewezen dat de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) deze werkwijze akkoord heeft bevonden.[2] Eiser kan ter plekke (schriftelijk) een correctieverzoek doen of na afloop. De rechtbank heeft van de korpschef onder geheimhouding afschriften gekregen van de mutaties die eiser mag komen inzien. Verweerder heeft op de zitting aangegeven dat het om 15 pagina’s gaat. Omdat de rechtbank van eiser geen toestemming heeft gekregen om de stukken in te zien kan de rechtbank de stelling van eiser dat dit ongeloofwaardig is niet controleren. Dat komt voor rekening en risico van eiser. De beroepsgronden slagen niet.

24. Voor zover het beroep ziet op het besluit van 14 september 2023 heeft eiser daar geen belang meer bij, omdat dat besluit is vervangen door het besluit van 4 april 2024. Het beroep gericht tegen het besluit van 14 september 2023 is daarom niet-ontvankelijk. 24. De korpschef moet aan eiser het griffierecht vergoeden omdat hij het bestreden besluit hangende beroep heeft vervangen door het wijzigingsbesluit van 4 april 2024. Eiser heeft daartegen dus terecht beroep ingesteld. Het is de rechtbank niet gebleken dat eiser andere kosten heeft gemaakt die voor vergoeding in aanmerking komen. 24. Het beroep tegen het wijzigingsbesluit besluit van 4 april 2024 is ongegrond. De korpschef heeft op grond van de AVG een overzicht verstrekt van de persoonsgegevens van eiser die zijn verwerkt in een e-mailwisseling tussen de burgemeester en de politie over de bestuurlijke rapportage. Daarmee heeft eiser inzage gekregen in welke persoonsgegevens van hem zijn verwerkt zijn en met welk doel. Op de zitting heeft eiser verder verklaard dat hij in het bezit is van kopieën van de aangiften die hij heeft gedaan. Omdat eiser daar zelf al over beschikt heeft de korpschef daar geen inzage in hoeven te geven. 24. Het beroep is ongegrond. Het bezwaar tegen de feitelijke verstrekking van de bestuurlijke rapportage (UTR 23/4544) 24. De rechtbank is van oordeel dat de korpschef het bezwaar niet ontvankelijk heeft mogen verklaren omdat de feitelijke verstrekking van de bestuurlijke rapportage aan een ander bestuursorgaan geen besluit is in de zin van de Awb, maar een feitelijke handeling. Tegen die verstrekking staat daarom geen (bestuursrechtelijk) rechtsmiddel open. De korpschef is gelet op artikel 16, eerste lid, sub b, onderdeel 2, van de Wpg, bovendien bevoegd om informatie aan de burgemeester te verstrekken in het kader van de handhaving van de openbare orde. De vraag of de burgemeester in het vervolgtraject deze bestuurlijke rapportage ten onrechte aan derden heeft gegeven, valt buiten de omvang van deze zaak. 24. Het beroep is ongegrond.

De overige verzoeken van eiser

30. Eiser heeft de rechtbank verzocht om de korpschef te verplichten om de processen-verbaal en de AVG-stukken aan hem te verstrekken en om zijn contactpersoon voor het doen van aangifte op te heffen, op straffe van een dwangsom. De rechtbank ziet daar geen aanleiding toe omdat de korpschef op grond van het voorgaande niet verplicht is om de betreffende stukken (in kopie) aan eiser te verstrekken. Voor zover het verzoek ziet op de contactpersoon van eiser, valt het verzoek buiten de reikwijdte van deze zaken. 30. Het verzoek van eiser om een onafhankelijke derde aan te stellen om te bezien welke informatie er over eiser in de politiesystemen staat wijst de rechtbank ook af. Hiervoor bestaat namelijk geen juridische grondslag.

Beslissing

UTR 23/3532

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

UTR 23/4543 De rechtbank:

  • verklaart het beroep tegen het besluit van 26 juni 2023 niet-ontvankelijk;

  • verklaart het beroep tegen het wijzigingsbesluit van 4 april 2024 ongegrond;

  • draagt de korpschef op om het betaalde griffierecht van € 184,- aan eiser te vergoeden.

UTR 23/4794 De rechtbank:

  • verklaart het beroep tegen het besluit van 14 september 2023 niet-ontvankelijk;

  • verklaart het beroep tegen het wijzigingsbesluit van 4 april 2024 ongegrond;

  • draagt de korpschef op om het betaalde griffierecht van € 184,- aan eiser te vergoeden.

UTR 23/4544

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 17 september 2024 door mr. J.J. Catsburg, rechter, in aanwezigheid van mr.B.L. Kosterman-Meijer, griffier.

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

ECLI:NL:RBMNE:2022:3158.

Zie onder andere de uitspraak van de Afdeling van 12 september 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2964.


Voetnoten

ECLI:NL:RBMNE:2022:3158.

Zie onder andere de uitspraak van de Afdeling van 12 september 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2964.