ECLI:NL:RBMNE:2024:4963 - Rechtbank Midden-Nederland - 14 augustus 2024
Uitspraak
Uitspraak inhoud
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/4454
[verzoeker] , uit [woonplaats] , verzoeker
en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap Utrecht (Bghu), verweerder
Inleiding
1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker. Verzoeker heeft op 1 juli 2024 een verzoek ingediend gericht tegen een beschikking van 8 mei 2024 waarbij aan hem een boete is opgelegd. Verzoeker is het daar niet mee eens. Verzoeker heeft de beschikking en zijn bezwaar daartegen niet overgelegd. De voorzieningenrechter heeft daarom op 2 juli 2024 verzoeker verzocht deze stukken binnen een week te overleggen. Verzoeker heeft dat niet gedaan.
2. Omdat het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk is, doet de voorzieningenrechter uitspraak zonder zitting. Artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk. De voorzieningenrechter legt hierna uit waarom het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk is.
Beoordeling door de voorzieningenrechter
3. Iemand die een verzoek om voorlopige voorziening indient, moet griffierecht betalen.
4. De griffier heeft bij aangetekend verzonden brief van 24 juli 2024 verzoeker in de gelegenheid gesteld het griffierecht te betalen binnen twee weken na dagtekening van die brief. Uit de track & trace-gegevens van PostNL blijkt dat de aangetekende nota griffierecht naar het juiste adres is verzonden en dat de brief op 26 juli 2024 niet bezorgd kon worden op het adres van verzoeker. De brief is vervolgens op 29 juli 2024 bij een PostNL-punt bezorgd. De brief is daar niet afgehaald door verzoeker. Dit dient voor zijn rekening en risico te blijven.
5. Verzoeker heeft het griffierecht niet betaald. Verzoeker heeft geen reden gegeven voor dit verzuim. Er is dus geen verontschuldiging voor dit verzuim gebleken.
Conclusie en gevolgen
6. Het verzoek is daarom kennelijk niet-ontvankelijk. Dat betekent dat de voorzieningenrechter het verzoek niet inhoudelijk beoordeelt.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter verklaart het verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Moed, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.S.D. de Weerd, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 15 augustus 2024.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Dit is geregeld in artikel 8:82 van de Awb in samenhang met artikel 8:41 van de Awb.