ECLI:NL:RBMNE:2024:4131 - Rechtbank Midden-Nederland - 8 juli 2024
Uitspraak
Uitspraak inhoud
beschikking
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Afdeling Familierecht
Locatie Utrecht
Zaaknummer: C/16/575467 / FO RK 24-601
Tussenbeschikking van 9 juli 2024
in de zaak van
de gecertificeerde instelling Samen Veilig Midden-Nederland, gevestigd te Utrecht, hierna te noemen: de GI,
betreffende
[minderjarige], geboren op [2009] te [geboorteplaats] (Egypte), hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
de heer [pleegouder 1] en mevrouw [pleegouder 2], wonende op een bij de rechtbank bekend adres, hierna te noemen: de pleegouders, advocaat: mr. M. Kramer.
1 Het procesverloop
1.1. De rechtbank heeft op 13 juni 2024 een tussenbeschikking gegeven. Bij die beschikking heeft de rechtbank de GI in de gelegenheid gesteld om de verzoeken te wijzigen dan wel in te trekken, dan wel, bij handhaving van de verzoeken, die verzoeken nader te onderbouwen. Voor het verloop van de procedure tot 13 juni 2024 verwijst de rechtbank naar de tussenbeschikking.
1.2. Daarna heeft de rechtbank nog ontvangen:
1.3. De verzoeken zijn besproken tijdens de mondelinge behandeling (zitting) van 27 juni 2024. Daarbij waren fysiek op de rechtbank aanwezig:
Digitaal via MS Teams was aanwezig mevrouw [E] namens de Nederlandse Centrale autoriteit Internationale Kinderaangelegenheden.
1.4. De rechter heeft aan [minderjarige] gevraagd wat hij van de verzoeken vindt. [minderjarige] heeft op 25 juni 2024 met de rechter gesproken.
2 De feiten
2.1. [minderjarige] is de zoon van [F] en [G] .
2.2. De ouders waren gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] . Bij beschikking van deze rechtbank van 8 februari 2022, hersteld bij beschikking van 3 mei 2022, is het ouderlijk gezag van de ouders beëindigd en is de GI benoemd als voogd over [minderjarige] .
2.3. [minderjarige] woonde de afgelopen vierenhalf jaar in het gezin van de pleegouders. Sinds 12 april 2024 verblijft hij in een noodvoorziening van [instelling 1] .
3 De verzoeken
3.1. De GI verzoekt de rechtbank op grond van artikel 1:336a lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) vervangende toestemming te verlenen tot wijziging in het verblijf van [minderjarige] naar een accommodatie jeugdhulpaanbieder voor de duur van minimaal één jaar, nu de pleegouders daarmee niet hebben ingestemd. Daarnaast verzoekt de GI de rechtbank op grond van artikel 1:306 BW toestemming te verlenen om [minderjarige] te plaatsen buiten Nederland. De GI wil [minderjarige] plaatsen bij [instelling 2] , een kleinschalige behandelsetting en drie-milieus-voorziening in Spanje. [minderjarige] kan in het pleeggezin zijn draai niet vinden en heeft suïcidale gedachtes.
3.2. De GI heeft de verzoeken na de tussenbeschikking van 13 juni 2024 gehandhaafd.
4 De beoordeling
4.1. De rechtbank zal:
De rechtbank zal hierna uitleggen waarom zij deze beslissingen neemt. Gelet op het feit dat de verzoeken zijn toegeschreven naar een plaatsing van [minderjarige] op een specifieke plek, te weten [instelling 2] in Spanje, zal de rechtbank, anders dan normaal gesproken gebruikelijk, eerst de beslissing over het verzoek inzake toestemming tot plaatsing van [minderjarige] buiten Nederland toelichten.
Plaatsing van [minderjarige] buiten Nederland
4.2. In de tussenbeschikking van 13 juni 2024 heeft de rechtbank al overwogen dat artikel 82 van de verordening van 25 juni 2019 betreffende de bevoegdheid, de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid, en betreffende internationale kinderontvoering (herschikking), en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 2201/2003 (hierna: de verordening) bepaalt dat de goedkeuring van de bevoegde autoriteit van die andere lidstaat moet worden gevraagd, indien beoogd wordt een minderjarige te plaatsen in een andere lidstaat. Daartoe dient de Centrale autoriteit van de verzoekende lidstaat aan de Centrale autoriteit van de aangezochte lidstaat waar het kind zal worden geplaatst, een verzoek om goedkeuring te zenden. De bedoelde plaatsing door de verzoekende lidstaat kan slechts worden gelast of geregeld nadat de bevoegde autoriteit van de aangezochte lidstaat de plaatsing heeft goedgekeurd (artikel 82, lid 5, van de verordening). De procedure inzake de goedkeuring moet aldus gevolgd worden voordateen verzoek tot plaatsing in het buitenland aan de rechter wordt voorgelegd.
4.3. De eerste vraag die rechtbank moet beantwoorden is of in dit geval artikel 82 van de verordening van toepassing is. De GI is van oordeel dat dat niet het geval is. Volgens de GI is er geen sprake van plaatsing in een andere lidstaat in de zin van de verordening, omdat [instelling 2] een Nederlandse BV. [minderjarige] zal daar bovendien slechts tijdelijk verblijven. De rechtbank deelt dit standpunt van de GI niet. [instelling 2] staat immers op Spaans grondgebied. Dat het een Nederlandse BV betreft, doet daar niet aan af. Als [minderjarige] in [instelling 2] wordt geplaatst, wordt hij dus in een andere lidstaat (Spanje) geplaatst. Noch uit de tekst van artikel 82, noch uit de overwegingen bij de verordening of de jurisprudentie blijkt dat onder plaatsing in een andere lidstaat niet valt een plaatsing bij een rechtspersoon van de verzoekende lidstaat op het grondgebied van de aangezochte lidstaat. Daarnaast valt ook een tijdelijke plaatsing onder artikel 82 van de verordening. Dat leidt de rechtbank af uit overweging 11 van de verordening. Die overweging luidt als volgt: ‘De plaatsing van een kind in pleegzorg, overeenkomstig nationaal recht en procedures bij één of meerdere privépersonen, of in een inrichting, bijvoorbeeld een weeshuis of een kindertehuis, in een andere lidstaat moet binnen het toepassingsgebied van de verordening vallen, tenzij dit uitdrukkelijk wordt uitgesloten, hetgeen bijvoorbeeld het geval is voor plaatsing met het oog op adoptie, plaatsing bij een ouder, of, in voorkomend geval, plaatsing bij een ander naast familielid, zoals meegedeeld door de ontvangende lidstaat. Door een gerecht gelaste of door een bevoegde autoriteit geregelde "plaatsingen om opvoedkundige redenen" met instemming van de ouders of het kind, of op hun verzoek ingevolge afwijkend gedrag van het kind moeten hier ook onder vallen.[..]’
4.4. Aldus komt de rechtbank tot de conclusie dat de beoogde plaatsing onder artikel 82 van de verordening valt, en dus dat dat de procedure in dat artikel gevolgd moet worden.
4.5. De rechtbank constateert dat de procedure uit artikel 82 in dit geval niet is gevolgd. Er is dus op dit moment ook geen goedkeuring van de Spaanse Centrale autoriteit voor plaatsing van [minderjarige] in Spanje. De vraag is welke consequenties daaraan verbonden moeten worden.
4.6. De GI voert aan dat in de jurisprudentie slechts in een enkel geval over de goedkeuringsprocedure wordt gesproken, terwijl deze procedure ook al in de voorloper van de huidige verordening bestond. De GI begrijpt dan ook niet waarom het in dit geval een beletsel zou zijn, waar dat eerder niet het geval was. De Nederlandse Centrale autoriteit heeft toegelicht dat is gebleken dat in het verleden inderdaad niet altijd goedkeuring werd gevraagd of dat er vooruitlopend op een goedkeuringstraject alvast toestemming door de rechtbank werd verleend voor plaatsing in het buitenland. Omdat dergelijke plaatsingen, in het bijzonder in Spanje, in de praktijk echter problemen hebben opgeleverd, heeft de Nederlandse Centrale autoriteit aandacht gevraagd voor het volgen van de juiste procedure. Niet alleen bij de rechtbanken, maar ook bij de gecertificeerde instellingen. Daarbij is relevant dat, ingevolge het zevende lid van artikel 82 van de verordening, de procedure wordt geregeld door het nationale recht van de aangezochte lidstaat. De Spaanse Centrale autoriteit heeft aan de Nederlandse Centrale autoriteit toegelicht dat Spanje ingevolge het nationale recht (artikelen 20ter en 20quater van de organic act 1/1996, of 15th January, on the legal protection of children and young people) in beginsel geen toestemming geeft als de minderjarige geen band heeft met Spanje.
4.7. Om problemen in de toekomst te voorkomen, moet aldus zorgvuldig worden gekeken of de procedure die de verordening voorschrijft gevolgd is. Dat klemt temeer, nu de consequenties die voortvloeien uit de verordening zelf van het niet volgen van die procedure aanzienlijk zijn. Artikel 39, eerste lid, onder f, van de verordening bepaalt immers dat de erkenning van een beslissing inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid door de aangezochte lidstaat wordt geweigerd indien de procedure uit artikel 82 niet in acht is genomen. Dat betekent dat een minderjarige zich dan dus ongeoorloofd bevindt op het grondgebied van een andere lidstaat. Er is dan ook geen toezicht op het kind vanuit een overheidsinstantie van de aangezochte lidstaat, terwijl die lidstaat wel verantwoordelijk is voor dit kind. De voogdij-instelling kan ook niet ingrijpen omdat zij geen bevoegdheid heeft op te treden in de aangezochte lidstaat. Het voorgaande betekent dat de goedkeuringsprocedure naar het oordeel van de rechtbank niet kan worden overgeslagen, of pas na de procedure bij de rechtbank kan worden gevolgd. Niet alleen formele argumenten verzetten zich daartegen, maar ook het belang van de minderjarige. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het verzoek van de GI om toestemming te verlenen om [minderjarige] te plaatsen buiten Nederland afwijzen. [minderjarige] kan dus niet bij [instelling 2] in Spanje worden geplaatst.
4.8. Ten overvloede merkt de rechtbank nog op dat tijdens de zitting is gesproken over de zorgen over [minderjarige] , het tekort aan geschikte plekken in Nederland, de goede ervaringen die de GI heeft met [instelling 2] en de tijd en energie die is gestoken in deze plaatsing. [minderjarige] heeft geen band met Spanje, waardoor de kans op goedkeuring nihil lijkt. De rechtbank begrijpt dat het voor de GI een bittere pil is dat een plek die voor [minderjarige] geschikt bevonden werd door de GI nu van de baan is.
Wijziging in het verblijf van [minderjarige]
4.9. Nu [minderjarige] niet naar Spanje gaat, is het de vraag waar hij dan moet verblijven. De GI wil het verblijf van [minderjarige] ook nu Spanje van de baan is wijzigen van het pleeggezin naar een accommodatie jeugdhulpaanbieder. De pleegouders zijn het daar niet mee eens. Tijdens de zitting op 27 juni 2024 is gebleken dat de GI vanwege de hoop dat [minderjarige] toch in Spanje geplaatst zou kunnen worden en het schrijnend tekort aan plekken nog geen concrete accommodatie jeugdhulpaanbieder op het oog had. De plek in Spanje moest op korte termijn gerealiseerd worden, maar een eventuele plaatsing in Nederland heeft minder spoed. Gelet op het feit dat het om een ingrijpende beslissing gaat wil rechtbank de zaak meervoudig (met drie rechters) behandelen. Tijdens de zitting op 27 juni 2024 is dan ook besloten de behandeling van het verzoek van de GI om toestemming te verlenen tot wijziging in het verblijf van [minderjarige] naar een accommodatie jeugdhulpaanbieder aan te houden tot een nadere zitting. Deze zitting zal plaatsvinden op 11 juli 2024 om 11:30 uur. Ook wil de rechter graag nogmaals met [minderjarige] spreken, nu het in het gesprek op 25 juni 2024 met name over de plaatsing in Spanje is gegaan. [minderjarige] zal dus ook nogmaals worden uitgenodigd voor een gesprek.
5 De beslissing
De rechtbank:
5.1. houdt de behandeling van het verzoek van de GI om toestemming tot wijziging in het verblijf van [minderjarige] aan;
5.2. bepaalt dat het aangehouden verzoek door de meervoudige kamer (drie rechters) van de rechtbank nader zal worden behandeld tijdens de mondelinge behandeling op 11 juli 2024 om 11:30 uur in het gerechtsgebouw van de rechtbank Midden-Nederland aan het Vrouwe Justitiaplein 1 in Utrecht;
5.3. wijst het verzoek van de GI om toestemming tot plaatsing van [minderjarige] buiten Nederland af.