Terug naar bibliotheek
Rechtbank Midden-Nederland

ECLI:NL:RBMNE:2024:3226 - Rechtbank Midden-Nederland - 14 mei 2024

Uitspraak

ECLI:NL:RBMNE:2024:322614 mei 2024

Uitspraak inhoud

Zittingsplaats Utrecht

Bestuursrecht

zaaknummer: UTR 23/3760

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (het Uwv), verweerder (gemachtigde: J. Schuller-Middelkoop).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank of het Uwv terecht de uitkering van eiser op grond van de Werkloosheidswet (WW) niet heeft betaald, omdat hij verwijtbaar werkloos is geworden. Volgens eiser heeft hij recht op uitbetaling van zijn WW-uitkering, omdat de dienstbetrekking met wederzijds goedvinden is beëindigd. Hij voert verder aan dat hij vanwege de verstandhouding met zijn ex-werkgever en om medische redenen de arbeidsovereenkomst heeft beëindigd. Aan de hand van wat eiser aanvoert, beoordeelt de rechtbank het bestreden besluit.

Voorgeschiedenis en besluitvorming

1.1. Eiser was voorheen werkzaam als tentenbouwer voor gemiddeld 61,11 uur per week. Met ingang van 1 april 2023 is het dienstverband beëindigd. Eiser heeft op 12 april 2023 een WW-uitkering aangevraagd. Met het besluit van 19 april 2023 (het primaire besluit) heeft het Uwv aan eiser medegedeeld dat de WW-uitkering niet wordt uitbetaald, omdat hij verwijtbaar werkloos is geworden.

1.2. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Met het besluit van 27 juni 2023 (het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar ongegrond verklaard.

1.3. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.

1.4. De rechtbank heeft de zaak behandeld op de zitting van 20 december 2023. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn partner. Het Uwv is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

1.5. Op de zitting heeft de rechtbank het onderzoek geschorst en eiser in de gelegenheid gesteld om een medische verklaring over te leggen, waaruit blijkt dat hij op medisch advies is gestopt met werken. Eiser heeft van deze gelegenheid geen gebruik gemaakt.

1.6. De rechtbank heeft vervolgens partijen gewezen op hun recht om op een nadere zitting te worden gehoord, maar geen van de partijen heeft om een nadere zitting verzocht. De rechtbank heeft het onderzoek op 8 maart 2024 gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

Heeft het Uwv terecht afgezien van een hoorzitting?

2.1. Eiser heeft aangevoerd dat hij zijn bezwaar niet kon toelichten, omdat hij was opgenomen bij [instelling] (GGZ-organisatie) in Rotterdam. Hij voert verder aan dat het Uwv hem telefonisch niet kon bereiken, omdat naar een verkeerd telefoonnummer is gebeld.

2.2. Voordat op het bezwaar wordt beslist moet een belanghebbende door het bestuursorgaan in de gelegenheid worden gesteld om te worden gehoord.[1] Van het horen van een belanghebbende kan uitsluitend worden afgezien in een paar situaties.[2] Eén van die situaties is, als eiser heeft verklaard geen gebruik te willen maken van het recht om te worden gehoord.[3]

2.3. Het Uwv heeft op 24 mei 2023 aan eiser een brief gestuurd waarin staat dat het Uwv eiser niet heeft kunnen bereiken om het bezwaar te bespreken. Met deze brief heeft het Uwv aan eiser verzocht om binnen tien dagen te laten weten of hij naar een hoorzitting wil komen. Eiser heeft niet op deze brief gereageerd. Het Uwv heeft daarom zonder hoorzitting op het bezwaar beslist.

2.4. Het Uwv heeft met zijn poging om eiser te bellen en met de brief van 24 mei 2023 geprobeerd eiser in de gelegenheid te stellen om te worden gehoord. Het Uwv was in de bezwaarfase niet van de situatie van eiser op de hoogte. Eiser heeft pas in zijn beroepschrift laten weten dat hij toen was opgenomen. Het Uwv kan daarom niet worden verweten dat eiser in de bezwaarfase niet is gehoord. Verder komt in het dossier naar voren dat het Uwv het juiste telefoonnummer heeft geprobeerd te bellen. De rechtbank kan het Uwv gelet op de omstandigheden volgen dat er is afgezien van een hoorzitting.

Heeft het Uwv terecht bepaald dat eiser geen recht heeft op uitbetaling van WW-uitkering?

3.1. Een werknemer is verplicht om te voorkomen dat hij verwijtbaar werkloos wordt.[4] Een werknemer wordt verwijtbaar werkloos wanneer hij op eigen initiatief de dienstbetrekking zonder goede reden beëindigt.[5] Wanneer iemand verwijtbaar werkloos wordt, bestaat geen recht op een WW-uitkering.[6] Als de werknemer daarentegen niet kan worden verweten dat hij verwijtbaar werkloos is (geworden), kan op de weigering van de WWuitkering een uitzondering worden gemaakt. De werknemer moet dan bewijzen dat het hem niet kan worden verweten[7], bijvoorbeeld met een medische verklaring waaruit blijkt dat de werknemer op medisch advies moet stoppen met werken.

3.2. De rechtbank is van oordeel dat het Uwv de WW-uitkering terecht niet heeft betaald. De rechtbank legt dat hierna uit.

3.3. Eiser heeft een verklaring van 28 februari 2023 overgelegd waarin onder meer staat: ‘Zoals mondeling besproken met wederzijds goedvinden dien ik per direct mijn ontslag in en ga per 1 april uit dienst.’ In zijn bezwaarschrift en op zitting heeft eiser ook aangegeven dat hij ontslag heeft genomen. Hieruit volgt dat eiser het initiatief heeft genomen om de dienstbetrekking te beëindigen en dus verwijtbaar werkloos is geworden.

3.4. Omdat eiser heeft aangevoerd dat hij om medische redenen de arbeidsovereenkomst heeft beëindigd, heeft de rechtbank eiser in de gelegenheid gesteld om een medische verklaring in te dienen. Hieruit zou namelijk kunnen blijken dat het eiser niet verweten kan worden dat hij zelf ontslag heeft genomen. Eiser heeft op de zitting verklaard dat hij een dergelijke verklaring van zijn arts kan overleggen, maar de rechtbank heeft van eiser daarna niets ontvangen. Eiser heeft dan ook geen medische verklaring overgelegd waaruit blijkt dat hij om medische redenen ontslag moest nemen. De rechtbank ziet daarom geen aanknopingspunten om te oordelen dat het eiser niet kan worden verweten dat hij verwijtbaar werkloos is geworden.

Conclusie en gevolgen

4. Het Uwv heeft terecht de WW-uitkering van eiser niet uitbetaald, omdat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij niet verwijtbaar werkloos is. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt dus geen gelijk. Eiser krijgt daarom ook het griffierecht niet terug en geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. J.R. van Es-de Vries, rechter, in aanwezigheid van mr. M.C.G. van Dijk, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 15 mei 2024.

De rechter is verhinderd de uitspraak te tekenen.

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Artikel 7:2, eerste lid, van de Awb.

Artikel 7:3 van de Awb.

Artikel 7:3, aanhef en onder c, van de Awb.

Artikel 24, eerste lid onder a, van de WW.

Artikel 24, tweede lid onder b, van de WW.

Artikel 27 van de WW.

Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 16 februari 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:304.


Voetnoten

Artikel 7:2, eerste lid, van de Awb.

Artikel 7:3 van de Awb.

Artikel 7:3, aanhef en onder c, van de Awb.

Artikel 24, eerste lid onder a, van de WW.

Artikel 24, tweede lid onder b, van de WW.

Artikel 27 van de WW.

Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 16 februari 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:304.