Uitspraak inhoud

Zittingsplaats Maastricht

Familie en jeugd

Datum uitspraak: 3 september 2025

Zaaknummer: C/03/343956 / KG ZA 25-278

De voorzieningenrechter, belast met de behandeling van burgerlijke zaken, heeft het volgende kort gedingvonnis gewezen

inzake

[de vrouw], wonend in [woonplaats] , eiseres in conventie, verweerster in reconventie, hierna te noemen: de vrouw, advocaat: mr. W.G.M.M. van Montfort, gevestigd in Heerlen,

tegen:

[de man], wonend in [woonplaats] , gedaagde in conventie, eiser in reconventie, hierna te noemen: de man, advocaat: mr. S.R. van Laar, gevestigd in Arnhem.

1 Het verloop van de procedure

1.1. De vrouw heeft de man gedagvaard in kort geding. Op de dienende dag, 26 augustus 2025, zijn verschenen: de vrouw in persoon, bijgestaan door mr. Van Montfort, en de man in persoon, bijgestaan door mr. Van Laar.

1.2. De vrouw heeft gesteld en gevorderd overeenkomstig de inhoud van de dagvaarding, waarna zij haar vordering met verwijzing naar op voorhand toegezonden producties nader heeft doen toelichten.

1.3. De man heeft aan de hand van een op voorhand overgelegde conclusie van antwoord, tevens eis in reconventie, verweer gevoerd tegen de vorderingen van de vrouw respectievelijk zijn eis in reconventie toegelicht, daarbij eveneens verwijzend naar op voorhand toegezonden producties.

1.4. Partijen hebben daarna op elkaars stellingen gereageerd, hetgeen de vrouw aan de hand van een tijdens de mondelinge behandeling overgelegde pleitnota heeft gedaan.

1.5. Ten slotte hebben partijen om vonnis verzocht. De uitspraak van het vonnis is bepaald op heden.

2 De feiten

2.1. Partijen zijn op 26 april 2006 in Neuwied (Duitsland) met elkaar gehuwd. Uit dit huwelijk zijn de volgende nog minderjarige kinderen geboren:

Partijen zijn belast met het gezag over genoemde kinderen.

2.2. De vrouw is burger van de Bondsrepubliek Duitsland. De man heeft de Nederlandse nationaliteit en de Iraanse nationaliteit. De kinderen hebben de Nederlandse nationaliteit.

2.3. Bij de rechtbank is onder zaaknummer C/03/329909 / FA RK 24-1522 een verzoek tot echtscheiding aanhangig. Op 27 augustus 2025 heeft de mondelinge behandeling in die procedure plaatsgevonden.

2.4. Bij beschikking van deze rechtbank van 4 juni 2025 (zaaknummer C/03/340228 / FA RK 25-630) zijn voorlopige voorzieningen getroffen. Daarbij is bepaald dat genoemde kinderen zullen worden toevertrouwd aan de vrouw en dat de contacten tussen de kinderen en de man voorlopig, totdat daarover nader in de bodemprocedure wordt beslist of partijen in onderling overleg daarover schriftelijk afspraken maken, zullen plaatsvinden in het kader van een BOR 2 onder volledige leiding en regie van de professionals.

3 Het geschil

In conventie

3.1. De vrouw heeft, uitvoerbaar bij voorraad, gevorderd:

3.2. De man heeft verweer gevoerd en geconcludeerd tot het niet-ontvankelijk verklaren van de vrouw in haar vorderingen, althans de vorderingen van de vrouw af te wijzen, althans een zodanige uitspraak te doen als de voorzieningenrechter in goede justitie bepaalt.

In reconventie

3.3. De man heeft gevorderd: de vrouw te veroordelen in de kosten van deze procedure, waaronder begrepen de advocaatkosten, het griffierecht en de noodzakelijk voorschotten, te voldoen binnen veertien dagen na betekening van het vonnis en te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de veertiende dag na dagtekening van het vonnis - indien voldoening van deze kosten niet binnen de gestelde termijn plaats vindt, althans een zodanige uitspraak te doen als de voorzieningenrechter in goede justitie bepaalt.

3.4. De vrouw heeft verweer gevoerd tegen toewijzing van de vordering van de man.

In conventie en in reconventie

3.5. Op de stellingen van partijen zal hierna bij de beoordeling - voor zover nodig - nader worden ingegaan.

4 De beoordeling

In conventie en in reconventie

4.1. Deze zaak heeft een internationaal karakter nu de vrouw burger van de Bondsrepubliek Duitsland is en de man naast de Nederlandse nationaliteit tevens de Iraanse nationaliteit heeft. De voorzieningenrechter zal daarom eerst beoordelen of de Nederlandse rechter rechtsmacht toekomt, en zo ja, welk recht van toepassing is. Nu de gewone verblijfplaats van de kinderen in Nederland is, is de Nederlandse rechter bevoegd om naar het recht van Nederland te beslissen op de vorderingen van de vrouw (artikel 7 lid 1 Brussel II-ter en artikel 15 Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996).

In conventie

4.2. De kern van het geschil betreft de vraag of de vrouw in het kader van het onderhavige kort geding vervangende toestemming kan worden verleend om met de kinderen naar Koblenz te verhuizen. De man voert aan dat de vordering van de vrouw om vervangende toestemming voor de verhuizing met de kinderen naar Koblenz zich niet leent voor behandeling in kort geding maar dat daartoe een verzoek in een bodemprocedure dient te worden gedaan. Tevens voert de man aan dat de vrouw geen spoedeisend belang heeft bij haar vorderingen. De vrouw heeft vervolgens gesteld dat in een echtscheidingsverzoek geen verzoek tot vervangende toestemming voor een verhuizing kan worden ingediend, omdat het geen nevenvoorziening in een echtscheidingsprocedure betreft. Een dergelijk verzoek dient volgens haar via een procedure op grond van artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek (BW) te worden ingediend. De vrouw heeft voornoemde procedure (nog) niet aanhangig gemaakt omdat de onmiddellijke noodzaak voor een kort geding procedure is gebleken. De spoed ligt in de onveiligheid die de vrouw dagelijks voelt. Er dient zo snel mogelijk een beslissing te worden genomen zodat er rust komt en de vrouw en de kinderen in en veilige omgeving een nieuw leven kunnen opbouwen. De kinderen lijden volgens de vrouw onder de ontstane situatie.

4.3. Bij de beoordeling van het onderhavige geschil stelt de voorzieningenrechter voorop dat het feit dat partijen gezamenlijk zijn belast met het gezag over de kinderen met zich brengt dat partijen zijn gehouden met elkaar te overleggen omtrent belangrijke beslissingen aangaande de kinderen, waaronder een verhuizing. Indien partijen in onderling overleg niet tot overeenstemming kunnen geraken, biedt artikel 1:253a BW ouders de mogelijkheid een geschil over de gezamenlijke uitoefening van het gezag aan de bodemrechter ter beslissing voor te leggen. Indien sprake is van een spoedeisend belang kunnen in kort geding ordemaatregelen worden getroffen, totdat in een bodemprocedure is beslist.

4.4. Wat betreft de vraag of de vorderingen van de vrouw zich lenen voor een beoordeling in kort geding volgt de voorzieningenrechter het standpunt van de man, dat inhoudt dat de vorderingen zich niet daarvoor lenen. De voorzieningenrechter overweegt in dit verband dat een procedure in kort geding is bedoeld voor spoedeisende gevallen waarin de belangen van de betrokkene(n) vragen om een onmiddellijke voorziening die voorlopig van kracht is totdat de rechter in een bodemzaak een definitieve beslissing heeft gegeven. De voorzieningenrechter dient ervoor te waken dat hij met zijn voorlopige voorziening niet vooruitloopt op de definitieve beslissing die in de bodemzaak zal volgen. In gevallen zoals de onderhavige dient door de voorzieningenrechter terughoudend om te worden gegaan met het geven van vervangende toestemming voor een verhuizing, mede gelet op het definitieve en ingrijpende karakter daarvan. In beginsel heeft de vrouw de vrijheid om te verhuizen, maar die vrijheid dient te worden begrensd indien de belangen van de kinderen onaanvaardbaar in het gedrang komen.

4.5. Het voorgaande brengt met zich dat slechts in uitzonderlijke gevallen het belang van de kinderen en/of van de verzorgende ouder kan rechtvaardigen dat reeds in kort geding vooruitlopend op een beslissing in de bodemprocedure vervangende toestemming wordt verleend voor een verhuizing. Dat van een dergelijke uitzonderingssituatie in dit geval sprake is zoals de vrouw heeft gesteld, is, mede gelet op het verweer van de man, door de vrouw niet aannemelijk gemaakt of geworden. De vrouw heeft in dat kader verwezen naar een uitspraak van het gerechtshof Den Haag van 17 augustus 2021 (ECLI:NL:GHDHA: 2021:1813) waarin de vrouw en de kinderen langdurig in de crisis- en vrouwenopvang verbleven en vanwege de tijdelijke duur van die opvang op zoek moesten naar andere woonruimte. Voornoemde situatie verschilt van de onderhavige situatie nu de vrouw en de kinderen al over andere woonruimte in Kerkrade beschikken en zij daar nog steeds naar school gaan en in de hun bekende sociale omgeving verblijven. Daarnaast heeft de vrouw verwezen naar een uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 30 januari 2024 (ECLI: NL: RBZWB: 2024:461) waarin onder meer sprake was van aanhoudend grensoverschrijdend gedrag van de man richting de vrouw waardoor een onveilige (woon)situatie was ontstaan. Ook deze situatie verschilt van de onderhavige situatie nu de vrouw ter zitting desgevraagd heeft aangegeven dat zich sinds de voorlopige voorzieningen van 4 juni 2025 geen incidenten met de man meer hebben voorgedaan.

4.6. De voorzieningenrechter neemt verder in aanmerking dat een verhuizing grote gevolgen kan hebben voor de kinderen in het algemeen en meer in het bijzonder voor hun relatie met de man. De vrouw stelt dat deze verhuizing geen grote gevolgen zal hebben voor de kinderen en het contact met de man, maar dit wordt door de man weersproken. De voorzieningenrechter is van oordeel dat grondig onderzoek naar de belangen van de kinderen en partijen vereist is en dat bij deze stand van zaken niet vooruit moet worden gelopen op een beslissing in een (nog te entameren) bodemprocedure. Daarbij betrekt de voorzieningenrechter dat ter zitting is komen vast te staan dat de zaak daarvoor te complex is vanwege de verschillende belangen van betrokkenen, de tegenstrijdige standpunten van partijen en de geuite zorgen over de kinderen. Verder is gebleken dat de vrouw al in maart 2025 de wens had om met de kinderen naar Koblenz te verhuizen. Het had, gelet op de door haar gestelde onmiddellijke noodzaak voor de verhuizing, op haar de weg gelegen om daartoe in de aanhangige echtscheidingsprocedure een verzoek in te dienen dan wel een bodemprocedure ex artikel 1:253a BW met eventueel daaraan gekoppeld een provisionele voorziening in te dienen. In een bodemprocedure kan uitvoerig worden gekeken naar alle omstandigheden van het geval en kunnen de belangen van alle betrokkenen goed worden afgewogen. Daarnaast is in een bodemprocedure een vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming aanwezig om de rechtbank van advies te kunnen voorzien, zodat in dat kader een weloverwogen beslissing kan worden genomen over de geschilpunten. Op dit moment is niet duidelijk welke aspecten allemaal bij de belangenafweging betrokken dienen te worden en hoe deze belangenafweging dient uit te vallen, terwijl een onderzoek daarnaar in het bestek van dit kort geding niet mogelijk is. Hieruit volgt dat het niet goed mogelijk is in deze procedure de vereiste belangenafweging te maken. De voorzieningenrechter acht het in het belang van de kinderen dat het resultaat van een bodemprocedure wordt afgewacht alvorens ingrijpende stappen voor de kinderen en partijen worden gezet, zoals een verhuizing naar Koblenz en de daarmee samenhangende vorderingen.

4.7. Gelet op het voorgaande zal de voorzieningenrechter de vordering van de vrouw om vervangende toestemming te verlenen voor een verhuizing met de kinderen naar Koblenz, afwijzen. Ook de daarmee samenhangende vorderingen, zoals het verlenen van de vervangende toestemming voor de inschrijving op een school in Koblenz en om de kinderen aan te melden voor een behandeling bij kinderpsycholoog in Koblenz, zal de voorzieningenrechter afwijzen.

In reconventie

4.8. Partijen hebben aanvankelijk over en weer gevorderd om elkaar te veroordelen in de proceskosten. Ter zitting heeft de vrouw aangegeven dat die proceskosten gecompenseerd dienen te worden. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling en zal, gelet op de relatie tussen partijen, zowel in conventie als reconventie, bepalen dat de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5 De beslissing

De voorzieningenrechter:

In conventie en in reconventie

5.1. wijst al het gevorderde af;

5.2. compenseert de kosten van deze procedure in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

Dit vonnis is gewezen door mr. A.J.M. van Mil, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier. SV