ECLI:NL:RBLIM:2025:8215 - Rechtbank Limburg - 22 augustus 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
Zaaknummer: ROE 24/4141
[eiser 1] , uit [eiser 2] , eiser,
en
de Dienst Toeslagen
(gemachtigden: [gemachtigde 1] & [gemachtigde 2] ).
Samenvatting
1. Eiser heeft de Dienst verzocht om zorgtoeslag met terugwerkende kracht te ontvangen. Deze aanvraag is afgewezen. Eiser is het daar niet mee eens. Aan de hand van de argumenten van eiser beoordeelt de rechtbank de afwijzing van de aanvraag.
1.1. De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat de Dienst terecht de aanvraag van eiser heeft afgewezen omdat deze te laat is ingediend. Het beroep is daarom ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Beoordeling door de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep op 9 juli 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben eiser en de gemachtigden van de Dienst deelgenomen.
Waar gaat deze zaak over?
3. Eiser kreeg vroeger zorgtoeslag. In 2014 is dit door de Dienst stopgezet omdat zijn inkomen daarvoor te hoog was. In 2023 heeft hij opnieuw zorgtoeslag aangevraagd. Later kwam hij erachter dat hij voor eerdere jaren mogelijk toch ook nog recht had op zorgtoeslag. Hij heeft daarom op 4 april 2024 de Dienst verzocht om met terugwerkende kracht zorgtoeslag over 2022 te ontvangen. Deze aanvraag heeft de Dienst met het besluit van 29 mei 2024 afgewezen omdat deze te laat is ingediend. Met de beslissing op bezwaar van 1 augustus 2024 is de Dienst bij dat standpunt gebleven. Daartegen heeft eiser beroep ingesteld.
Standpunt eiser
4. Eiser voert in beroep aan dat het voor hem pas in 2024 bekend werd dat hij over enkele jaren, waaronder 2022, met zijn inkomen toch recht zou hebben op zorgtoeslag. Hij is niet eerder geïnformeerd dat hij zelf opnieuw de toeslag zou moeten aanvragen indien hij dit zou willen ontvangen. Het ligt volgens eiser op de weg van de Dienst om mensen daarover te informeren.
Heeft de Dienst de aanvraag terecht afgewezen?
5. In de wet is bepaald dat een aanvraag voor zorgtoeslag kan worden ingediend tot 1 september van het volgend jaar.
6. De rechtbank stelt voorop dat tussen eiser en de Dienst niet ter discussie staat dat de aanvraag te laat is ingediend: voor het jaar 2022 had eiser tot en met 1 september 2023 een aanvraag kunnen indienen voor zorgtoeslag. Dat heeft hij niet gedaan. Bovendien is geen sprake van een situatie op grond waarvan aan eiser uitstel is verleend.
7. Zoals volgt uit wat hiervoor onder 5 is overwogen, heeft de wetgever er (bewust) voor gekozen om het niet mogelijk te maken om na de uiterste datum alsnog een aanvraag te doen en de Dienst in principe geen ruimte te geven om daarvan af te wijken. Dat kan alleen als sprake is van bijzondere omstandigheden. De omstandigheden die eiser heeft aangevoerd, namelijk dat hij er eerder niet mee bekend was dat hij weer recht zou hebben op zorgtoeslag en deze zelf opnieuw moest aanvragen, zijn niet aan te merken als zulke bijzondere omstandigheden.
8. Het beroep is daarom ongegrond. Dit betekent dat de Dienst terecht de aanvraag van eiser heeft afgewezen omdat deze te laat is ingediend en dat eiser geen gelijk heeft. Omdat het beroep ongegrond is krijgt eiser zijn griffierecht niet terug.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.E.J. Sprakel, rechter, in aanwezigheid van B.A.E.I. van Hooff, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 22 augustus 2025.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 22 augustus 2025
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Dit volgt uit artikel 15, eerste lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (te raadplegen via wetten.overheid.nl).
Dat volgt bijvoorbeeld uit de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 23 juli 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2755, en 16 augustus 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3125 (te raadplegen via www.rechtspraak.nl).
Kamerstukken II2004/05, 29764, nr. 3, p. 18-19 (te raadplegen via www.officielebekendmakingen.nl).
Dit volgt bijvoorbeeld uit rechtsoverweging 4.2 uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 15 april 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1073.
Dit volgt uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 1 maart 2023, ECLI:NL:RVS:2023:852.
Vergelijk in dat kader de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 16 augustus 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3125.