Terug naar bibliotheek
Rechtbank Limburg

ECLI:NL:RBLIM:2025:7904 - Rechtbank Limburg - 31 juli 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBLIM:2025:790431 juli 2025

Rechtsgebieden

Uitspraak inhoud

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond

Bestuursrecht

zaaknummers: ROE 23/950 en ROE 24/644

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 juli 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Gennep, het college

(gemachtigde: P.M. Tummers).

Als derde-partij neemt aan deze zaak deel: [derde-partij] , te [vestigingsplaats] .(gemachtigde: [gemachtigde] ).

Inleiding

  1. Eiser woont aan de [adres 1] te [plaats 1] . Op 20 oktober 2022 heeft de burgemeester van de gemeente Gennep een exploitatievergunning verleend voor het exploiteren van een kamerbewoningsinrichting van vier kamers op de [adres 2] te [plaats 2] . Tegen dit besluit heeft eiser bezwaar gemaakt. In de beslissing op bezwaar is eiser niet-ontvankelijk verklaard omdat de burgemeester vindt dat eiser, mede gelet op de afstand en het zicht op de vergunde activiteit, geen belanghebbende is. Daarnaast geeft de burgemeester aan dat eiser geen gevolgen van enige betekenis ervaart van de verleende exploitatievergunning. Volgens de burgemeester zijn de gevolgen van de vergunde activiteit voor de woon- en leefsituatie voor eiser dermate gering dat een persoonlijk belang bij het besluit ontbreekt.

  2. Het besluit van 20 oktober 2022 is onbevoegd genomen door de burgemeester. Om die reden is er een nieuw besluit genomen door het college op 8 juni 2023. Hiertegen heeft eiser wederom bezwaar ingediend. Dit bezwaar is door het college om dezelfde reden niet-ontvankelijk verklaard.

  3. Eiser is het niet eens met de bestreden besluiten[1] en heeft tegen beide besluiten beroep ingesteld.

  4. De rechtbank heeft het beroep van eiser tegen de bestreden besluiten op 31 juli 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigde van het college.

  5. Na afloop van zitting heeft de rechtbank onmiddellijk mondeling uitspraak gedaan.

Beroep tegen bestreden besluit van 24 maart 2023

  1. De rechtbank ziet zich ambtshalve voor de vraag geplaatst of eiser nog procesbelang heeft bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het bestreden besluit. Dat betekent dat eiser een actueel en reëel belang moet hebben bij de uitkomst van deze procedure. Met andere woorden: het doel dat eiser voor ogen heeft moet met het rechtsmiddel kunnen worden bereikt en van feitelijke betekenis zijn. Als dat belang is vervallen, hoeft de bestuursrechter geen inhoudelijke uitspraak te doen alleen wegens de principiële betekenis daarvan.

  2. De rechtbank is van oordeel dat eiser geen belang heeft bij een inhoudelijke behandeling van dit beroep. Eiser heeft twee beroepen ingesteld die identiek zijn. Eiser heeft dit op zitting ook bevestigd. Omdat de rechtbank het tweede (identieke) beroep wel inhoudelijk behandelt, zal eiser ook niet geschaad worden in zijn belang. Daarnaast heeft eiser ook eenmalig het griffierecht betaald.

  3. De rechtbank komt tot de conclusie dat eiser ten aanzien van het beroep tegen het bestreden besluit van 24 maart 2023 geen procesbelang heeft. Dit betekent dat het beroep voor zover gericht tegen dit bestreden besluit niet-ontvankelijk is. De rechtbank komt daarom niet toe aan een inhoudelijke beoordeling.

Beroep tegen het bestreden besluit van 14 juni 2023

Toetsingskader

  1. Omdat het college het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk heeft verklaard, kan de rechtbank alleen beoordelen of het college dit terecht heeft gedaan. De rechtbank kan in deze procedure dus geen dus geen inhoudelijk oordeel geven over de vraag of het college de exploitatievergunning heeft mogen verlenen aan [derde-partij] Alleen een belanghebbende kan bezwaar maken.[2] Als de indiener van het bezwaar geen belanghebbende is, moet het college het bezwaar niet-ontvankelijk verklaren.

Is eiser belanghebbende?

  1. Eiser voert aan dat hij belanghebbende is bij de verleende exploitatievergunning omdat de parkeerdruk in zijn straat is toegenomen. Daarnaast geeft eiser aan dat er meerdere auto’s foutief geparkeerd staan in zijn straat en hij hierdoor lastig zijn oprit kan verlaten.

  2. De rechtbank is van oordeel dat het college eiser terecht niet als belanghebbende heeft aangemerkt bij de verleende exploitatievergunning. Een persoonlijk belang van eiser ontbreekt. De rechtbank ligt dat hierna toe.

  3. Om als belanghebbende te kunnen worden aangemerkt, dient eiser een voldoende objectief, actueel, eigen en persoonlijk belang te hebben dat hem in voldoende mate onderscheidt van anderen en dat rechtstreeks wordt geraakt door het bestreden besluit. Het criterium ‘gevolgen van enige betekenis’ van de activiteit is een correctie op dit uitgangspunt. Zonder gevolgen van enige betekenis heeft eiser geen persoonlijk belang bij het besluit. Hij onderscheidt zich dan onvoldoende van anderen.[3]

  4. Om als belanghebbende aangemerkt te worden dient eiser dus een persoonlijk belang te hebben. Dit betekent dat eiser zich voldoende moet onderscheiden van anderen. De vraag of aan dit vereiste bij een besluit als het onderhavige wordt voldaan, wordt onder andere beoordeeld aan de hand van het zogenoemde zicht- en afstandscriterium. Gelet op de ruime afstand tot de vergunde locatie en het feit dat eiser geen zicht heeft op de vergunde locatie is de rechtbank van oordeel dat eiser op basis van deze criteria geen persoonlijk belang heeft bij de verleende exploitatievergunning. Eiser onderscheid zich onvoldoende van anderen.

  5. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat eiser geen gevolgen van enige betekenis ervaart van de verleende exploitatievergunning. Eiser stelt dat de parkeerdruk in zijn straat toeneemt door de verleende exploitatievergunning. Ter zitting is duidelijk geworden dat eiser niet afhankelijk is van de openbare ruimte (parkeerplekken) in zijn straat. Eiser heeft aangegeven dat hij een oprit heeft waarop hij zijn auto kan parkeren. Mocht de parkeerdruk al toegenomen zijn door de verleende exploitatievergunning, zoals eiser stelt, dan nog kan eiser zijn auto altijd kwijt op zijn eigen oprit. Hierdoor ervaart eiser geen gevolgen van de eventueel toegenomen parkeerdruk.

  6. Met betrekking tot de foutief geparkeerde auto’s in de straat van eiser is de rechtbank van oordeel dat dit een handhavingskwestie is. De rechtbank heeft ter zitting meegegeven aan eiser dat hij tegen foutief geparkeerde auto’s in zijn straat een handhavingsverzoek kan indienen.

Conclusie en gevolgen

  1. Het beroep voor zover gericht tegen het bestreden besluit van 24 maart 2023 is niet-ontvankelijk wegens het ontbreken van het procesbelang.

  2. Het beroep voor zover gericht tegen het bestreden besluit van 14 juni 2023 is ongegrond.

  3. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Ook krijgt eiser het griffierecht niet terug.

  4. Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om tegen de mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.

Beslissing

De rechtbank:

Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 31 juli 2025 door mr. J.R.N. Crombaghs, rechter, in aanwezigheid van mr. N.I.W. Smeets, griffier.

Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op: 13 augustus 2025.

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Dit betreft het bestreden besluit genomen door de burgemeester op 24 maart 2023 en het besteden besluit genomen door het college op 14 juni 2023.

Zie artikel 7:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in samenhang gelezen met artikel 8:1, van de Awb.

Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 21 mei 2025, ECLI:NL:RVS:2025:2240


Voetnoten

Dit betreft het bestreden besluit genomen door de burgemeester op 24 maart 2023 en het besteden besluit genomen door het college op 14 juni 2023.

Zie artikel 7:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in samenhang gelezen met artikel 8:1, van de Awb.

Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 21 mei 2025, ECLI:NL:RVS:2025:2240