ECLI:NL:RBLIM:2025:6823 - Ontslag op staande voet na excessief alcoholgebruik tijdens bedrijfsuitje rechtsgeldig - 14 juli 2025
Uitspraak
Essentie
De rechtbank oordeelt dat het ontslag op staande voet van een COA-medewerker rechtsgeldig is. Excessief alcoholgebruik tijdens een bedrijfsuitje met asielzoekers, in strijd met het bedrijfsbeleid, levert een dringende reden en ernstige verwijtbaarheid op, waardoor de werknemer geen recht heeft op vergoedingen.
Rechtsgebieden
Uitspraak inhoud
RECHTBANK LIMBURG
Civiel recht Kantonrechter
Zittingsplaats Roermond
Zaaknummer / rekestnummer: 11599759 \ AZ VERZ 25-30
Beschikking van 14 juli 2025
in de zaak van
[verzoeker], wonende te [plaatsnaam 1] , verzoekende partij, verwerende partij in het (voorwaardelijk) tegenverzoek, hierna te noemen: [verzoeker] , gemachtigde: mr. C. Schriks,
tegen
het zelfstandig bestuursorgaan CENTRAAL ORGAAN OPVANG ASIELZOEKERS (COA), gevestigd te 's-Gravenhage, verwerende partij, verzoekende partij in het (voorwaardelijk) tegenverzoek, hierna te noemen: COA, gemachtigde: mr. H.S. de Lint.
De zaak in het kort
In deze zaak is de werknemer op staande voet ontslagen omdat hij zich - kort samengevat - onder werktijd schuldig zou hebben gemaakt aan (bovenmatig) alcoholgebruik. De werknemer is van mening dat het ontslag niet onverwijld is gegeven en dat geen sprake is van een dringende reden. Aangezien de werknemer berust in het einde van de arbeidsovereenkomst, verzoekt hij niet langer om vernietiging van het ontslag op staande voet, maar om toekenning van de transitievergoeding, een billijke vergoeding en een vergoeding wegens onregelmatige opzegging. De kantonrechter wijst deze verzoeken af, omdat het ontslag op staande voet rechtsgeldig is.
1 De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
-
het op 19 maart 2025 ontvangen verzoekschrift,
-
het op 12 mei 2025 ontvangen verweerschrift, met een (voorwaardelijk) tegenverzoek.
1.2. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 22 mei 2025. Bij die gelegenheid hebben de gemachtigden van partijen pleitaantekeningen in het geding gebracht.
1.3. Vervolgens heeft de kantonrechter beschikking bepaald.
2 De feiten
2.1. Het COA draagt op grond van de Wet Centraal Orgaan opvang asielzoekers, zorg voor de opvang en begeleiding van asielzoekers in Nederland.
2.2. [verzoeker] , geboren op [geboortedatum] 1997, is op 1 december 2021 bij het COA in dienst getreden in de functie van woonbegeleider voor 36 uur per week, op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd. Per 1 januari 2023 is deze arbeidsovereenkomst omgezet in een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Het salaris van [verzoeker] bedroeg laatstelijk € 3.814,22 bruto per maand, exclusief emolumenten. [verzoeker] was werkzaam bij het asielzoekerscentrum in [plaatsnaam 2] (hierna: het azc).
2.3. In artikel 7 van de arbeidsovereenkomst is het volgende bepaald: ‘De medewerker heeft als ambtenaar de verplichtingen die door de wet aan de medewerker zijn opgelegd. Op deze overeenkomst zijn van toepassing de bij de werkgever geldende arbeids- en bedrijfsregels zoals gepubliceerd op het intranet van werkgever. De medewerker verklaart door ondertekening van deze overeenkomst kennis te hebben genomen van- en in te stemmen met de geldende arbeids- en bedrijfsregels, zoals deze thans luiden, dan wel zoals deze gedurende de looptijd van deze arbeidsovereenkomst zullen komen te luiden. Het gaat hierbij in ieder geval om de volgende arbeids- en bedrijfsregels:
De medewerker verplicht zich op de hoogte te blijven van de geldende arbeids- en bedrijfsregels en deze na te leven.’
2.4. In artikel 2.1. van het Beleid alcohol, drugs en medicijnen gebruik door COA medewerkers is het volgende bepaald: ‘Het is verboden:
2.5. In artikel 2.2 van het Beleid is een uitzondering geformuleerd voor het gebruik “met mate” van zwak alcoholhoudende dranken tijdens speciale gelegenheden, zoals een personeelsuitje, receptie, kerstborrel of nieuwjaarsborrel. In artikel 2.3 en 2.4 zijn de procedures voor de leidinggevende bij een vermoeden van alcohol- en/of drugsgebruik en bij de constatering daarvan geschetst. In artikel 2.5 van het Beleid is bepaald dat het overtreden van de verboden uit de regeling kan worden gesanctioneerd. Daarbij is vermeld dat de zwaarte van de sanctie afhankelijk is van een aantal factoren. Overtreding kan blijkens artikel 2.6 resulteren in een disciplinaire maatregel conform CAO, te weten tot een schriftelijke waarschuwing, schorsing, op non-actiefstelling of ontslag.
2.6. Op 18 juli 2024 is [verzoeker] met een groep van ongeveer 90 bewoners van het azc en een vijftal begeleiders (waaronder [verzoeker] ) naar het pretpark Toverland gegaan. De bewoners en hun begeleiders zijn per bus naar Toverland vervoerd en ’s avonds weer per bus naar het azc in [plaatsnaam 2] teruggebracht.
2.7. Op 21 januari 2025 heeft een collega van [verzoeker] , [collega 1] , bij de locatiemanager van het azc, [locatiemanager] (hierna: [locatiemanager] ), gemeld dat [verzoeker] en een andere collega tijdens het uitje naar Toverland op 18 juli 2024 meerdere alcoholische dranken hadden genuttigd en dat zij zwaar onder invloed waren. Een gedeelte van de alcoholische dranken zouden ze betaald hebben met consumptiebonnen die door het COA zijn betaald. Ook zouden ze vervelend gedrag hebben vertoond jegens het horecapersoneel van Toverland en tijdens een gesprek met een omstander onder andere hebben gezegd dat “ze aan het drinken waren op kosten van het COA”.
2.8. [locatiemanager] heeft op 21 januari 2025 vervolgens gesproken met een andere collega die bij het uitstapje aanwezig was, [collega 2] , die de juistheid van de melding van [collega 1] heeft bevestigd. Zowel [collega 1] als [collega 2] hebben een schriftelijke verklaring afgelegd. Deze zijn als bijlagen bij het verweerschrift gevoegd.
2.9. Op 22 januari 2025 is [verzoeker] door [locatiemanager] en [HR-adviseur] gehoord. Van het gesprek is een verslag opgemaakt (bijlage 3 verzoekschrift).
2.10. Tijdens dat gesprek, op 22 januari 2025, is [verzoeker] op staande voet ontslagen. In de ontslagbrief van die datum (bijlage 4 verzoekschrift) is het volgende aan [verzoeker] medegedeeld: ‘(…) Op 22 januari 2025 heeft u een gesprek gehad met uw leidinggevenden [locatiemanager] , locatiemanager [plaatsnaam 2] en [HR-adviseur] Regio Zuid. Dit naar aanleiding van het signaal dat wij gisteren hebben ontvangen dat u tijdens werktijd meerdere alcoholische dranken heeft gedronken en deze hebt betaald met geld van het COA. U bent met dit signaal geconfronteerd en u heeft beaamd, dat u inderdaad tijdens een activiteit met bewoners op een pretpark meerdere alcoholische dranken hebt genuttigd en deze hebt betaald met geld van het COA. Van het gesprek is een kort verslag gemaakt dat u zult ontvangen.
Met uw handelen heeft u nagelaten om u aan de ambtseed te houden. Deze schending van de ambtseed vormt een ernstige inbreuk op de professionele normen en waarden binnen het COA. Het COA heeft u bij indiensttreding op de hoogte gesteld van de gedragscode en deze is opgenomen in artikel 8 in uw arbeidsovereenkomst.
Uw gedrag is in strijd met alle normen die hieromtrent binnen de organisatie gelden en die zijn vastgelegd in de COA Gedragscode. Door dit gedrag brengt u tevens schade toe aan het COA en haar geloofwaardigheid. Wij verwachten van onze medewerkers een professionele opstelling en houding naar onze bewoners, collega’s en leidinggevenden. U hebt dit nagelaten en dit levert voor het COA een ontslag op staande voet op. (…)’
2.11. [verzoeker] heeft sinds 1 mei 2025 een nieuwe baan.
3 Het geschil
3.1. [verzoeker] heeft aanvankelijk verzocht om, bij beschikking voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het op 22 januari 2025 gegeven ontslag op staande voet te vernietigen en om het COA te veroordelen om hem toe te laten tot zijn werkzaamheden en tot doorbetaling van zijn loon en toeslagen. Subsidiair heeft [verzoeker] verzocht het COA te veroordelen tot betaling van diverse vergoedingen, waarover hierna meer.
3.2. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [verzoeker] verklaard te berusten in de opzegging van de arbeidsovereenkomst. Hij wenst zijn primaire verzoek tot - kort gezegd - vernietiging van het ontslag op staande voet daarom niet langer te handhaven. Het subsidiaire verzoek strekt ertoe dat het COA wordt veroordeeld tot:
3.3. Het COA voert verweer. Daarnaast heeft het COA een zelfstandig verzoek ingediend. Het verzoekt, bij beschikking voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
-
te bepalen dat het ontslag op staande voet rechtsgeldig is gegeven, waardoor geen recht op salaris of werkhervatting bestaat, noch recht op een transitievergoeding of loonspecificaties,
-
te bepalen dat [verzoeker] de arbeidsovereenkomst onregelmatig heeft opgezegd en hem te veroordelen tot betaling van € 8.466,60,
-
te bepalen dat geen transitievergoeding en / of billijke vergoeding is verschuldigd, noch de hierover gevorderde rente,
-
te bepalen dat geen vakantiedagen meer verschuldigd zijn, althans “het hierover verschuldigde loon vanwege de rechtsgeldige beëindiging van de arbeidsovereenkomst of hieraan ten grondslag liggende specificaties”,
-
[verzoeker] in de kosten van de procedure te veroordelen.
Daarnaast verzoekt het COA voorwaardelijk - voor het geval het ontslag op staande voet geen stand zou houden - de arbeidsovereenkomst op de kortst mogelijke termijn te ontbinden en te bepalen dat aan [verzoeker] geen transitievergoeding dan wel billijke vergoeding is verschuldigd, een en ander eveneens met veroordeling van [verzoeker] in de proceskosten.
3.4. Op de stellingen van partijen wordt hierna - voor zover relevant - ingegaan.
4 De beoordeling
Uitgangspunt beoordeling
4.1. De over en weer ingediende verzoeken worden hierna gezamenlijk besproken en beoordeeld.
4.2. Het gaat in deze zaak om de vraag of het ontslag op staande voet rechtsgeldig is gegeven. Op grond van artikel 7:677 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) is ieder van partijen bevoegd de arbeidsovereenkomst onverwijld op grond van een dringende reden op te zeggen, onder onverwijlde mededeling van die reden aan de wederpartij. Op grond van artikel 7:678 lid 1 BW worden voor het COA als werkgever als dringende redenen beschouwd zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van [verzoeker] als werknemer, die tot gevolg hebben dat van het COA redelijkerwijze niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren.
4.3. Bij de beantwoording van de vraag of van een zodanige dringende reden sprake is, moeten de omstandigheden van het geval in onderling verband en samenhang in aanmerking worden genomen. Tot deze omstandigheden behoren onder meer de persoonlijke omstandigheden van [verzoeker] , zoals zijn leeftijd, de aard en duur van het dienstverband en de gevolgen van het ontslag op staande voet. Ook wanneer de gevolgen ingrijpend zijn, kan een afweging van de persoonlijke omstandigheden tegen de aard en de ernst van de dringende reden tot de slotsom leiden dat een onmiddellijke beëindiging van de arbeidsovereenkomst gerechtvaardigd is.
Onverwijldheid
4.4. Uit hetgeen hiervoor onder 4.2. is overwogen over het toetsingskader, volgt dat een werkgever zo spoedig als redelijkerwijs mogelijk moet overgaan tot het ontslag op staande voet nadat hij bekend is geworden met de dringende reden. De eis van onverwijld opzeggen geeft de werkgever enig, maar niet veel respijt, voordat daadwerkelijk tot ontslag moet worden overgegaan. Mits met de nodige voortvarendheid wordt gehandeld, is er gelegenheid voor het instellen van een onderzoek, intern overleg en voor het inwinnen van (juridisch) advies. Het gaat erom dat de werkgever na het ontdekken van de als dringende reden kwalificerende handeling onverwijld handelt en zo spoedig mogelijk ontslag verleent, ook als die reden voor het ontslag op staande voet lang voor de ontdekking heeft plaatsgevonden.
4.5. Het COA stelt dat aan deze zogenoemde “onverwijldheidseis” is voldaan. Ter onderbouwing hiervan stelt zij dat pas op 21 januari 2025 de tot ontslag bevoegde functionaris, locatiemanager [locatiemanager] , kennisnam van het mogelijke bestaan van een dringende reden voor het geven van een ontslag op staande voet. Die dag is door [collega 1] , een collega woonbegeleider van [verzoeker] , melding gemaakt bij [locatiemanager] over het alcoholgebruik, de betaling daarvan met door het COA gefinancierde consumptiebonnen en over de uitlating die zou zijn gedaan door [verzoeker] tijdens het uitstapje naar Toverland op 18 juli 2024. [locatiemanager] heeft vervolgens eveneens op 21 januari 2025 gesproken met [collega 2] en met [collega 3] , twee andere collega woonbegeleiders van [verzoeker] die bij het uitje aanwezig waren. Daarna heeft [locatiemanager] , zo stelt het COA, advies ingewonnen bij de HR manager en bij de juridische afdeling van het COA. [locatiemanager] heeft op 22 januari 2025 een gesprek gehad met [verzoeker] - waarbij ook [HR-adviseur] aanwezig was - en heeft hem tijdens dat gesprek op staande voet ontslagen, aldus het COA.
4.6. [verzoeker] betwist dat het ontslag onverwijld is gegeven. Volgens [verzoeker] was al langere tijd bij het COA bekend dat (onder andere) [verzoeker] alcohol had gedronken tijdens het uitje naar Toverland. Dit blijkt volgens hem onder meer uit de verklaring via WhatsApp van [collega 4] , woonbegeleider bij het COA, aldus [verzoeker] (productie 11 bij verzoekschrift). [collega 4] verklaart het volgende: ‘(…) Bij voorgaande jaren, waarbij we naar Toverland gingen, konden bewoners en medewerkers gebruik maken van consumptiebonnen. Daar werd wat te eten en te drinken gehaald bij Toverland. Nu word je blijkbaar beschuldigd van diefstal terwijl de consumpties niet op eigen kosten betaald hoeven te worden. Verder was t blijkbaar al vlak na t bezoek aan Toverland bekend dat jullie alcohol gedronken hadden. Er is toen geen sanctie aan verbonden. In de periode ervoor en erna (ruim een half jaar) heb je namens het COA werkzaamheden uitgevoerd, wat positief beoordeeld is door je leidinggevende (en jouw collega’s). Daarbij is een belangrijk onderdeel dat je betaling doet voor bewoners. Hierin gaat t dus ook om vertrouwen naar jou, wat er dus is vanuit het COA. Hierdoor is het des te vreemder dat door een verklaring een half jaar later, door een collega, jij ontslagen bent.’
4.7. De kantonrechter is van oordeel dat, anders dan [verzoeker] betoogt, op basis van het bericht van [collega 4] niet kan worden geconcludeerd dat de tot ontslag bevoegde persoon, [locatiemanager] , al vlak na het uitje op de hoogte was van het alcoholgebruik van [verzoeker] . Gelet op de manier waarop [collega 4] dit formuleert, is dat een aanname van hem. Hij schrijft immers dat “t blijkbaar al vlak na t bezoek bekend was”. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [verzoeker] verklaard dat bij meerdere mensen in het team het gevoel heerste “dat het wel bekend was”. Dit is onvoldoende om tot een ander oordeel te kunnen leiden. Hetzelfde geldt voor de, eveneens tijdens de mondelinge behandeling ingenomen, stelling dat dit het derde uitje naar Toverland was en dat tijdens de vorige twee uitjes ook een aantal collega’s alcohol hebben gedronken. Zelfs als de kantonrechter ervan uitgaat dat dit zo is, zegt dit niets over de bekendheid van het COA met het alcoholgebruik van [verzoeker] tijdens het uitje op 18 juli 2024.
4.8. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [verzoeker] nog een ander argument naar voren gebracht op basis waarvan volgens hem moet worden geoordeeld dat [locatiemanager] al vlak na het uitje op de hoogte was van zijn alcoholgebruik. Volgens [verzoeker] heeft [locatiemanager] vlak na het uitje op verzoek van een collega van [verzoeker] die ook bij het uitje aanwezig was, camerabeelden verstrekt, in die zin dat de beelden in aanwezigheid van [locatiemanager] aan de collega zijn getoond, van de parkeerplaats van het COA op de avond van het uitje. Dit is gebeurd omdat de betreffende collega bij terugkomst constateerde dat zijn auto was beschadigd. Op die beelden is de collega van [verzoeker] , die ook teveel gedronken had, zwalkend op camerabeelden te zien, aldus [verzoeker] .
4.9. Aangezien het COA tijdens de mondelinge behandeling afdoende op dit nieuwe argument heeft kunnen reageren en aldus niet in het procesbelang is geschaad, betrekt de kantonrechter ook dit argument bij de beantwoording van de vraag of het ontslag op staande voet onverwijld is gegeven.
4.10. De kantonrechter stelt vast dat [locatiemanager] inderdaad de camerabeelden van de parkeerplaats van het azc op de avond van de terugkomst van het uitje heeft verstrekt. Dit heeft [locatiemanager] namelijk erkend. Ook staat vast dat [locatiemanager] toen de camerabeelden door de collega werden bekeken, in dezelfde ruimte aanwezig was. Ook dit heeft [locatiemanager] namelijk erkend. Verder staat vast, want dit heeft [locatiemanager] eveneens erkend, dat hij die beelden toen gedeeltelijk zelf heeft gezien. Echter niet is gesteld of gebleken dat [verzoeker] op die camerabeelden te zien was, zodat alleen al hierom niet kan worden geconcludeerd dat [locatiemanager] ten tijde van de verstrekking van de camerabeelden al op de hoogte was van alcoholgebruik door [verzoeker] . Als het al zo zou zijn dat [locatiemanager] een van de collega’s van [verzoeker] wel zwalkend op de beelden heeft gezien - zoals [verzoeker] stelt en [locatiemanager] bestrijdt - dan kan op basis daarvan nog steeds niet worden geconcludeerd dat [locatiemanager] al vlak na het uitje wist dat [verzoeker] alcohol had gedronken. De beelden zeggen dan hooguit iets over mogelijk alcoholgebruik door deze collega. Op basis hiervan kan dan ook niet worden aangenomen dat [locatiemanager] op dat moment ook bekend is geraakt met (mogelijk) alcoholgebruik door [verzoeker] . Daarom kan niet worden volgehouden dat het COA op basis hiervan reeds eerder dan op 21 januari 2025 stappen had moeten ondernemen jegens [verzoeker] . De kantonrechter laat dan verder buiten beschouwing dat [locatiemanager] heeft verklaard dat hij zich niet heeft gerealiseerd dat het de camerabeelden betroffen van de dag waarop ook het uitstapje naar Toverland heeft plaatsgevonden.
4.11. Hiernaast heeft [verzoeker] ook voor het eerst tijdens de mondelinge behandeling gesteld dat [locatiemanager] tijdens het gesprek op 22 januari 2025 heeft gezegd dat hij al kort na het uitstapje een vermoeden had dat er alcohol was gebruikt. Voor dit argument geldt hetzelfde als hiervoor onder 4.9. over de camerabeelden is overwogen, zodat ook dit argument bij de beoordeling wordt betrokken.
4.12. Ook dit argument kan echter niet leiden tot het oordeel dat het ontslag op staande voet niet onverwijld is gegeven. In het gespreksverslag is niet vermeld dat [locatiemanager] dit heeft gezegd. De juistheid van het verslag op dit punt is, voor zover de kantonrechter bekend, tot aan de mondelinge behandeling niet bestreden. [locatiemanager] heeft hierover verklaard dat hij tijdens het gesprek met [verzoeker] op 22 januari 2025 mogelijk iets heeft gezegd over een vage uitlating, inhoudend dat in Toverland iets gebeurd zou zijn, die eerder is gedaan. [locatiemanager] heeft verklaard dat hij tegen deze collega heeft gezegd dat zijn deur altijd open stond als de collega iets kwijt wilde, maar dat hij met zo’n vage uitlating niets kon. [verzoeker] heeft deze lezing van [locatiemanager] over hetgeen hij tijdens het gesprek op 22 januari 2025 heeft gezegd niet gemotiveerd bestreden. Op basis hiervan kan dan ook niet worden geconcludeerd dat [locatiemanager] al (ruim) voor 22 januari 2025 dan wel vlak na het uitstapje op 18 juli 2024 op de hoogte was van alcoholgebruik door [verzoeker] . Een en ander is ook niet aannemelijk geworden.
4.13. [verzoeker] heeft geen andere feiten of omstandigheden aangedragen ter betwisting van de stelling van het COA dat het ontslag onverwijld is gegeven.
4.14. De kantonrechter komt dan ook tot de conclusie dat [verzoeker] onvoldoende gemotiveerd heeft betwist dat [locatiemanager] pas op 21 januari 2025 door een melding op de hoogte is geraakt van het feit dat [verzoeker] mogelijk tijdens het uitstapje naar Toverland op 18 juli 2024 alcohol heeft gebruikt. Aan bewijslevering wordt daarom niet toegekomen. Gelet hierop en nu niet in geschil is dat het [locatiemanager] , na gesprekken met twee andere collega’s dan de melder en na overleg met onder andere de juridische afdeling van het COA, op 22 januari 2025 een gesprek met [verzoeker] heeft gevoerd, waarbij [verzoeker] op staande voet is ontslagen, staat genoegzaam vast dat het COA onverwijld heeft gehandeld. Niet ter discussie staat dat het ontslag op staande onverwijld is medegedeeld. Dit is tijdens het gesprek op 22 januari 2025 en bij brief van diezelfde datum gebeurd. Dit laatste onderwerp behoeft daarom verder geen bespreking.
Dringende reden
4.15. Het COA verwijt [verzoeker] dat hij zich tijdens zijn werkzaamheden als woonbegeleider in pretpark Toverland op 18 juli 2024 schuldig heeft gemaakt aan overdadig alcoholgebruik terwijl hij samen met vier collega’s verantwoordelijk was voor de begeleiding en het welzijn van 90 asielzoekers, waaronder kinderen. Daarnaast ligt aan het ontslag op staande voet ten grondslag dat [verzoeker] deze alcoholische dranken heeft betaald met consumptiebonnen die door het COA zijn betaald. Verder legt zij aan het ontslag op staande voet ten grondslag dat [verzoeker] met zijn gedrag schade aan het COA en de geloofwaardigheid van het COA heeft toegebracht. Het COA hanteert ten aanzien van alcohol- en drugsgebruik tijdens werktijd een zero tolerance beleid en wijst op de bepalingen in de arbeidsovereenkomst en de Gedragscode Integriteit COA, en specifiek op het daarvan deel uitmakende Beleid. Dat laat echter onverlet dat ook als de gedragscode niet van toepassing zou zijn en [verzoeker] geen ambtenarenstatus zou hebben, het gedrag van [verzoeker] een dringende reden oplevert die een ontslag op staande voet rechtvaardigt, aldus het COA.
4.16. [verzoeker] betwist dat. Volgens [verzoeker] levert zijn gedrag geen dringende reden op en had het COA kunnen en moeten volstaan met een mildere sanctie. [verzoeker] heeft de juistheid van de verklaringen op basis waarvan het COA tot het ontslag op staande voet is overgegaan, betwist. Daarnaast betoogt [verzoeker] dat het COA niet conform het eigen beleid heeft gehandeld. Daarbij heeft [verzoeker] erop gewezen dat [collega 2] tijdens het uitstapje ook alcohol heeft gedronken. In dat verband betoogt hij ook dat het COA tijdens eerdere uitstapjes naar Toverland alcoholgebruik oogluikend heeft toegestaan. [verzoeker] betwist dat hij heeft gezegd dat ze “lekker op kosten van het COA aan het zuipen waren”. Zo hij wel dergelijke bewoordingen heeft gebruikt, dan was dat een grapje aldus [verzoeker] . [verzoeker] heeft wel erkend dat hij consumptiebonnen die door het COA zijn verstrekt heeft gebruikt om de alcoholhoudende drankjes te kopen, maar wijst erop dat het COA geen voorwaarden heeft gekoppeld aan het gebruik van de consumptiebonnen.
4.17. Bij de beoordeling van de vraag of het COA terecht is overgegaan tot het verlenen van een ontslag op staande voet, neemt de kantonrechter in aanvulling op het hiervoor geschetste toetsingskader, tot uitgangspunt dat partijen het erover eens zijn dat op de arbeidsovereenkomst de hiervoor onder 2 genoemde gedragscode en het daarvan deel uitmakende Beleid aangaande het gebruik van alcohol, drugs of medicijnen van toepassing is. In artikel 2.1 van dit Beleid is bepaald dat het verboden is om op een werkplek alcohol of drugs ter beschikking te hebben, te verhandelen, te verstrekken, te gebruiken of tekenen van gebruik te vertonen. Ook neemt de kantonrechter bij de beoordeling tot uitgangspunt dat niet in geschil is dat [verzoeker] bekend was met de gedragscode en het daarvan deel uitmakende Beleid, waaronder het verbod om alcohol tijdens werktijd te drinken.
4.18. Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat, anders dan bij aanvang van de procedure het geval was, niet meer in geschil is dat het uitje naar Toverland geen personeelsuitje of anderszins een speciale gelegenheid is waarop de uitzonderingsregels van artikel 2.2 van het Beleid van toepassing zijn. [verzoeker] ging uit hoofde van zijn functie van woonbegeleider naar Toverland en hij was in die hoedanigheid samen met vier collega’s verantwoordelijk voor de begeleiding van 90 mensen, waaronder kinderen. Kortom, het uitje naar Toverland betrof reguliere werktijd. Al hetgeen [verzoeker] bij verzoekschrift heeft gesteld over de gang van zaken tijdens bedrijfsfeestjes, behoeft daarom geen bespreking.
4.19. Daarmee staat vast dat alcoholgebruik tijdens het uitje naar Toverland op grond van het beleid verboden was. Ook staat vast, want [verzoeker] heeft dat tijdens de mondelinge behandeling desgevraagd verklaard, dat hij tijdens het uitje in Toverland uitsluitend alcoholische dranken (naar zijn zeggen ging het om wijn en cocktails) heeft gedronken. Verder staat vast, want [verzoeker] heeft dat erkend, dat hij deze alcoholhoudende dranken (ook) met door het COA betaalde en aan [verzoeker] en zijn collega’s verstrekte consumptiebonnen heeft gekocht. Ten slotte staat vast dat [verzoeker] ten minste ongeveer zeven à acht glazen alcohol heeft gedronken, want dit is het aantal glazen dat hij naar eigen zeggen ongeveer stelt te hebben gedronken.
4.20. De kantonrechter is van oordeel dat het COA het bestaan van een dringende reden in het licht van de betwisting daarvan door [verzoeker] voldoende heeft onderbouwd, zodat het niet met een lichter sanctie hoefde te volstaan en dat ontslag op staande voet in het voorliggende geval een passende sanctie was. Zij overweegt daartoe het volgende.
4.21. Het COA onderbouwt de door haar gestelde dringende reden voor het geven van het ontslag op staande voet, met de verklaringen van drie collega’s over het gedrag van [verzoeker] (en een ander collega) tijdens het uitje naar Toverland. Twee collega’s van [verzoeker] hebben hierover een schriftelijke verklaring afgelegd. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [locatiemanager] verklaard dat eenzelfde verklaring ook door de derde collega die bij het uitje aanwezig was is afgelegd, maar dat zij geen schriftelijke verklaring wilde afleggen.
4.22. [collega 1] en [collega 2] hebben verklaard dat [verzoeker] vanaf de aankomst in Toverland, volgens [collega 1] was dat omstreeks 10.00 uur en vond het vertrek omstreeks 21.30 uur plaats, een grote hoeveelheid alcoholische dranken heeft genuttigd. Een van hen, [collega 2] , heeft verklaard dat zij aan het einde van de dag aan het horecapersoneel van Toverland heeft gevraagd om geen alcohol meer aan [verzoeker] en zijn collega te serveren, omdat het gedrag van [verzoeker] en zijn collega voor ongemakkelijke situaties zorgde. Dit leidde tot frustraties en onbeleefd gedrag jegens het personeel van Toverland, zo is in beide verklaringen vermeld. Toen de groep zich in de avond verzamelde bij de bus, waren [verzoeker] en zijn collega duidelijk onder invloed en konden zij nauwelijks meer op hun benen staan, zo is vermeld in de verklaring van [collega 1] .
4.23. De kantonrechter is van oordeel dat [verzoeker] de juistheid van deze verklaringen onvoldoende gemotiveerd heeft betwist. Als het al zo zou zijn dat de verklaring van [collega 1] is ingegeven door wraak of persoonlijke belangen, zoals [verzoeker] - zonder daarvoor een deugdelijke onderbouwing te geven - betoogt, dan geldt nog steeds dat de verklaring van [collega 2] gelijkluidend is. Bij deze stand van zaken kan niet worden geoordeeld dat de verklaring van [collega 1] niet betrouwbaar is. Daar komt bij dat [verzoeker] ook geen feiten of omstandigheden naar voren heeft gebracht op basis waarvan aan de juistheid van de verklaringen van [collega 1] en [collega 2] kan of moet worden getwijfeld. Als het al zo zou zijn dat in de verklaring van [collega 2] ten onrechte is vermeld dat [verzoeker] bier heeft gedronken - hetgeen niet het geval is, de kantonrechter leest de verklaring aldus dat [collega 2] opsomt welke dranken [verzoeker] en zijn collega bestelden en dronken zonder daarbij specifiek te melden dat [verzoeker] bier dronk - dan doet dat niets af aan de betrouwbaarheid van de kern van haar verklaring.
4.24. Die kern is erin gelegen dat [verzoeker] een grote hoeveelheid alcohol heeft geconsumeerd, dat dit is bekostigd met door het COA betaalde consumptiebonnen, dat hij zichtbaar onder invloed was en dat hij tegen een andere bezoeker uitlatingen heeft gedaan als “op kosten van COA drinken”, “kom ook bij COA werken, je verdient zo veel en je hoeft niets te doen” en dat hij onbeleefd werd toen het personeel van Toverland mededeelde dat geen alcohol meer werd geschonken. Daar komt bij dat [verzoeker] zijn stellingen over bijvoorbeeld de duur van het verblijf in Toverland en de hoeveelheid alcohol die hij heeft gedronken, niet van enige onderbouwing heeft voorzien. [verzoeker] heeft bijvoorbeeld geen verklaring in het geding gebracht van de collega die hem vergezelde tijdens het uitje. Ook heeft hij geen verklaring in het geding gebracht van de medewerker(s) van Toverland die tijdens het uitje de bestellingen van [verzoeker] heeft / hebben opgenomen. Ook overigens heeft [verzoeker] de juistheid van zijn betoog over de gebeurtenissen in Toverland niet van enige onderbouwing voorzien.
4.25. Gelet hierop gaat de kantonrechter bij de verdere beoordeling uit van de juistheid van de verklaringen van [collega 1] en [collega 2] . Aan bewijslevering wordt niet toegekomen. Gelet op de inhoud van de verklaringen van de collega’s, op de omstandigheid dat niet in geschil is dat het die dag warm was en op het feit dat [verzoeker] zelf heeft verklaard dat hij de hele dag alleen maar alcohol (wijn en cocktails) heeft gedronken, acht de kantonrechter het in het geheel niet aannemelijk dat [verzoeker] hooguit zeven of acht alcoholische drankjes heeft genuttigd. Daar komt bij dat [verzoeker] , zoals hiervoor al is overwogen, geen feiten of omstandigheden heeft aangedragen die steun bieden voor de juistheid van zijn verklaring en deze niet van enige onderbouwing heeft voorzien. De kantonrechter laat dan verder nog buiten beschouwing dat ook het nuttigen van zeven á acht alcoholische drankjes behoorlijk aan de maat is en ook het gebruik van deze hoeveelheid alcohol tijdens werktijd een forse schending oplevert van het verbod om geen alcohol te drinken tijdens werktijd.
4.26. Vast staat dat het uitstapje naar Toverland een activiteit ten behoeve van de bewoners van het azc was, waarbij [verzoeker] in het kader van de uitoefening van zijn functie van woonbegeleider aanwezig was. Met andere woorden het uitstapje vond plaats onder werktijd en [verzoeker] was gehouden om met inachtneming van zijn arbeidsovereenkomst en de daarvan deel uitmakende gedragscode uitvoering te geven aan zijn functie van woonbegeleider. Uit het voorgaande volgt dat [verzoeker] dat niet heeft gedaan. Hij heeft zich in het geheel geen rekenschap gegeven van het feit dat alcoholgebruik niet samengaat met de verantwoordelijkheid die op hem rustte om de bewoners van het azc adequaat te begeleiden. Daarnaast heeft [verzoeker] zich geen rekenschap gegeven van het feit dat hij, zoals het COA ook aan het ontslag op staande voet ten grondslag heeft gelegd, jegens de maatschappij het gezicht was van het COA en dat de geloofwaardigheid van het COA in het geding komt als hij zich als werknemer van het COA in de openbare ruimte gedraagt zoals hij heeft gedaan.
4.27. [verzoeker] betoogt in dit verband weliswaar dat hij gezellig met zijn collega’(s) in de zon op het terras zat met wat snackjes, en dat bij iedereen “het gevoel aan het werk te zijn verwaterde”, maar dit rechtvaardigt zijn handelwijze op geen enkele wijze. [verzoeker] had zich moeten realiseren dat hij, samen met vier collega’s, de gehele dag de verantwoordelijkheid droeg voor het welzijn van 90 bewoners van het azc, waaronder kinderen. Dit gaat niet samen met alcoholgebruik en zeer zeker niet met excessief alcoholgebruik, zoals in dit geval aan de orde was.
4.28. Gelet op het excessieve alcoholgebruik door [verzoeker] tijdens werktijd en het feit dat hij dit in ieder geval gedeeltelijk heeft bekostigd met door het COA betaalde consumptiebonnen in samenhang met de verantwoordelijkheid die hij uit hoofde van zijn functie had jegens de asielzoekers die hij onder zijn hoede had en in aanmerking nemend dat [verzoeker] op dat moment voor de maatschappij een van de gezichten van het COA was, kan niet worden volgehouden dat het COA met een minder vergaande sanctie had moeten volstaan en dat [verzoeker] in dit geval eerst gewaarschuwd had moeten worden. Dit had anders kunnen zijn als het om het nuttigen van een enkel drankje zou zijn gegaan, maar vast staat dat daarvan in dit geval geen sprake was.
4.29. [verzoeker] betoogt weliswaar dat zijn alcoholgebruik geen gevaar opleverde voor de uitvoering van de werkzaamheden, maar hierin volgt de kantonrechter hem niet. Het is een feit van algemene bekendheid dat alcoholgebruik het waarnemings- en reactievermogen in negatieve zin beïnvloedt. Niet valt in te zien dat [verzoeker] desondanks in staat was om op een deugdelijke manier uitvoering te geven aan zijn functie. Het mag dan zo zijn dat [verzoeker] geen machine behoefde te besturen en dat zich geen gevaarlijke situatie heeft verwezenlijkt, maar dat doet aan het voorgaande niet af. [verzoeker] zou als begeleider bijvoorbeeld in staat moeten zijn om adequaat te handelen, bijvoorbeeld als een bewoner medische zorg of anderszins hulp nodig heeft. Het drinken van een grote hoeveelheid alcohol gaat hiermee niet samen. Het feit dat [verzoeker] zoals hij ook betoogt, geen leidinggevende functie had, doet ook niet hieraan af.
4.30. Overigens gaat het argument van [verzoeker] dat het COA geen voorwaarden heeft gekoppeld aan het gebruik van de consumptiebonnen, niet op. Op het moment dat het COA alcoholgebruik tijdens werktijd verbiedt, is helder dat de door het COA betaalde consumptiebonnen ten behoeve van een uitje voor de bewoners van het azc, niet mogen worden aangewend voor het gebruik van alcohol.
4.31. De omstandigheid dat [collega 2] , zoals [verzoeker] stelt en zij zelf ook verklaart, ook een alcoholhoudende drank heeft gedronken en het COA daaraan geen sanctie (anders dan dat zij daarop is aangesproken) althans geen ontslag op staande voet heeft gekoppeld, kan niet tot het oordeel leiden dat het COA ook in het geval van [verzoeker] met een lichtere sanctie dan wel geen sanctie had moeten staan. Het drinken van één alcoholhoudende drank is volstrekt niet vergelijkbaar met het gedurende de hele dag van omstreeks 10.00 uur ‘s morgens tot 21.30 uur ’s avonds niets anders drinken dan alcohol. Met andere woorden, er is geen sprake van een situatie waarin het COA gelijke gevallen ongelijk heeft gehandeld.
4.32. Hetzelfde geldt voor het betoog van [verzoeker] dat het COA tijdens eerdere uitjes naar Toverland oogluikend heeft toegestaan dat alcohol werd gedronken. Ook dat leidt niet tot een ander oordeel. Het COA betwist dit en [verzoeker] heeft ook deze stelling niet van enige onderbouwing heeft voorzien. De verklaringen waarop hij zich beroept hebben betrekking op alcoholgebruik tijdens bedrijfsfeestjes. Daarom kan niet worden vastgesteld dat sprake was van een situatie waarin [verzoeker] gerechtvaardigd in de veronderstelling kon verkeren dat het drinken van “een aantal alcoholische drankjes” tijdens werktijd geen kwaad kon en / of dat het in het Beleid opgenomen verbod niet zou worden gehandhaafd.
4.33. Verder gaat ook het betoog dat het COA in strijd heeft gehandeld met het Beleid, niet op. Het Beleid biedt ruimte zowel waar het gaat om het al dan niet opleggen van een sanctie als ten aanzien van de op te leggen sancties, in het geval een werknemer in strijd met het Beleid handelt. Er kunnen disciplinaire en/of arbeidsrechtelijke maatregelen worden genomen en onder omstandigheden en afhankelijk van de ernst van de overtreding is een ontslag op staande voet niet uitgesloten. Dat laat geen andere uitleg toe dan dat het COA afhankelijk van de omstandigheden van het geval beoordeelt of bij overtreding van dit beleid ontslag op staande voet of een minder ingrijpende maatregel zal volgen. Het mag dan zo zijn dat in artikel 2.4, dat voorziet in een procedure voor de leidinggevende bij constatering van alcohol- en / of drugsgebruik, wordt gesproken over verbeterpunten, acties om tot verbetering te komen en het maken van afspraken en dergelijke, maar daaruit volgt niet dat het COA in alle gevallen gehouden is deze route te volgen.
4.34. [verzoeker] heeft tot slot nog erop gewezen dat hij een zogezegde first offender is, en dat hij nooit eerder is gewaarschuwd voor het drinken van alcohol tijdens werktijd. Artikel 7:678 lid 2 onder c BW bepaalt dat het overgeven aan dronkenschap een dringende reden kan opleveren, als een werknemer dat ondanks waarschuwing doet, aldus [verzoeker] . Dit leidt echter niet tot een ander oordeel. De wetgever heeft hiermee niet beoogd dat een ontslag op staande voet wegens dronkenschap / alcoholgebruik tijdens werktijd alleen kan volgen in het geval de werknemer al een keer hiervoor een waarschuwing heeft ontvangen. In het artikel worden enkel voorbeelden gegeven van situaties die een dringende reden kunnen opleveren. Dit laat onverlet dat de werkgever de ruimte heeft om ieder geval op zijn eigen merites, bijvoorbeeld met inachtneming van bijvoorbeeld het eigen beleid, te beoordelen. De aard en de ernst van het alcoholgebruik kunnen meebrengen dat een ontslag op staande voet rechtsgeldig is ongeacht het ontbreken van een eerdere waarschuwing. Dit klemt te meer in een situatie waarin voor de werknemer duidelijk moet zijn geweest dat zijn alcoholgebruik alle perken te buiten ging. Die situatie doet zich in dit geval voor. De kantonrechter verwijst naar hetgeen hiervoor is overwogen.
Conclusie
4.35. De slotsom is dan ook dat het ontslag op staande voet rechtsgeldig is gegeven. De kantonrechter kan wel begrijpen dat [verzoeker] graag een tweede kans had willen krijgen, zoals hij die ook aan anderen geeft, zoals hij voor het slot van de mondelinge behandeling heeft verklaard, maar de wens om een tweede kans te krijgen is niet in alle gevallen een haalbare kaart. In dit geval kon het geven van een tweede kans niet van het COA worden gevergd. De aard en de relatief beperkte duur van de dienstbetrekking, het feit dat [verzoeker] tot 18 juli 2024 en ook daarna goed heeft gefunctioneerd maken dit niet anders. De persoonlijke omstandigheden van [verzoeker] , die nog relatief jong is en betrekkelijk eenvoudig een andere baan moet kunnen vinden (hetgeen ook al is gelukt) leiden evenmin tot een ander oordeel.
4.36. De door het COA, zoals de kantonrechter zoals de kantonrechter het verzoek begrijpt, op dit punt verzochte verklaring voor recht inhoudend dat het ontslag op staande voet rechtsgeldig is, zal daarom worden toegewezen. Hierin ligt besloten dat geen aanspraak bestaat op salaris of werkhervatting na het einde van de arbeidsovereenkomst, zodat het COA geen afzonderlijk belang heeft bij een verklaring voor recht op dit punt. In zoverre zal het verzoek worden afgewezen. Het verzoek zal ook worden afgewezen voor zover het ertoe strekt dat voor recht wordt verklaard dat als gevolg van het rechtsgeldig gegeven ontslag op staande voet, geen recht op een transitievergoeding of loonspecificaties bestaat. Nog los van het feit dat het COA hierover niets heeft gesteld, vindt dit verzoek geen steun in het recht.
Vergoedingen
4.37. Omdat de kantonrechter van oordeel is dat het ontslag op staande voet rechtsgeldig is gegeven, zullen de verzoeken van [verzoeker] om het COA te veroordelen tot betaling van een vergoeding wegens onregelmatige opzegging en een billijke vergoeding worden afgewezen.
4.38. Ook het verzoek van [verzoeker] om het COA te veroordelen tot betaling van de wettelijke transitievergoeding wordt afgewezen. Een werkgever is geen transitievergoeding verschuldigd aan een werknemer wanneer sprake is van ernstig verwijtbaar handelen van die werknemer dat tot het ontslag heeft geleid (artikel 7:673 lid 7 sub c BW). Alhoewel van ernstige verwijtbaarheid slechts in uitzonderlijke gevallen sprake is (Kamerstukken II, 2013-2014, 33 81, nr. 3, pag. 40) en uit de voorbeelden van ernstig verwijtbaar handelen en de overige passages uit de parlementaire geschiedenis blijkt dat sprake moet zijn van duidelijke en uitzonderlijke gevallen van onrechtmatige gedragingen, is de kantonrechter van oordeel dat [verzoeker] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld. Het negeren van het verbod van de werkgever om geen alcohol tijdens werktijd te gebruiken en het in plaats daarvan excessief gebruiken van alcohol, terwijl [verzoeker] uit hoofde van zijn functie mede verantwoordelijk was voor het welzijn van 90 personen, waaronder kinderen, en die alcoholische dranken (volledig dan wel gedeeltelijk) te betalen met door de werkgever verstrekte consumptiebonnen, kan niet anders dan als ernstig verwijtbaar worden gekwalificeerd.
4.39. De spiegelbeeldige verzoeken van het COA ter zake de billijke vergoeding en de transitievergoeding liggen gelet op het voorgaande, behoudens ter zake de rente, voor toewijzing gereed. Voor zover het verzoek ziet op de verschuldigdheid van rente wordt het afgewezen. Uit het feit dat geen aanspraak bestaat op een billijke vergoeding en een transitievergoeding, volgt dat ter zake ook geen rente is verschuldigd. Bij een afzonderlijke beslissing op dit punt heeft het COA geen belang.
4.40. Ten slotte zullen ook de verzoeken van het COA om te bepalen dat [verzoeker] de arbeidsovereenkomst onregelmatig heeft opgezegd en hem te veroordelen tot betaling van € 8.466,60 worden afgewezen. Het COA heeft, hoewel hij zich op het rechtsgevolg van zijn stellingen beroept, helemaal in het lichaam van haar verweerschrift niets hierover gesteld. Daarmee heeft hij niet aan de op hem rustende stelplicht voldaan.
Vergoeding wegens niet genoten vakantiedagen en het loon tot en met 22 januari 2025
4.41. [verzoeker] heeft, hoewel hij zich op het rechtsgevolg van zijn stellingen beroept, helemaal niets gesteld over zijn verzoek dat strekt tot veroordeling van het COA tot uitbetaling van niet genoten vakantiedagen en tot betaling van het loon tot en met 22 januari 2025. Daarmee heeft hij niet aan de op hem rustende stelplicht voldaan. Dit verzoek zal daarom worden afgewezen. Hetzelfde geldt, om dezelfde reden, voor het spiegelbeeldig verzoek van het COA.
Bruto / netto specificatie
4.42. Aangezien de verzoeken van [verzoeker] om toekenning van vergoedingen worden afgewezen, heeft hij geen belang bij zijn verzoek om het COA te veroordelen tot verstrekking van een deugdelijke bruto/netto specificatie waarin de betalingen van die vergoedingen zijn verwerkt. Dit verzoek zal daarom eveneens worden afgewezen.
4.43. De kantonrechter gaat overigens ervan uit dat het COA inmiddels een eindafrekening heeft opgemaakt en, voor zover aan de orde, hetgeen uit dien hoofde is verschuldigd, heeft voldaan. Als dat nog niet is gebeurd, gaat de kantonrechter ervan uit dat het COA hiertoe inmiddels is overgegaan of op korte termijn nog zal overgaan.
De voorwaardelijke zelfstandig verzoeken van het COA:
4.44. Nu het verzoek van [verzoeker] tot vernietiging van het door het COA gegeven ontslag op staande voet wordt afgewezen, is op 22 januari 2025 een rechtsgeldig einde aan het dienstverband gekomen. Aldus doet de voorwaarde waaronder het COA het zelfstandig verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst heeft ingediend, zich niet voor. Dit brengt met zich dat de kantonrechter niet toekomt aan een inhoudelijke beoordeling van dit verzoek. Hetzelfde geldt voor het verzoek om te bepalen dat aan [verzoeker] geen transitievergoeding dan wel een billijke vergoeding is verschuldigd. De door partijen dienaangaande ingenomen stellingen, behoeven daarom geen bespreking meer.
In alle verzoeken
4.45. [verzoeker] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten (inclusief nakosten). De proceskosten aan de zijde van het COA worden begroot op € 949,00 (€ 814,00 aan salaris gemachtigde en € 135,00 aan nakosten), plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing.
5 De beslissing
De kantonrechter:
In alle verzoeken
5.1. verklaart voor recht dat het ontslag op staande voet rechtsgeldig is en dat [verzoeker] geen recht heeft op een transitievergoeding en een billijke vergoeding,
5.2. veroordeelt [verzoeker] in de proceskosten van € 949,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [verzoeker] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en de beschikking daarna wordt betekend,
5.3. verklaart deze beschikking wat betreft de proceskostenveroordeling tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4. wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. N.H.J. Lafghani en in het openbaar uitgesproken op 14 juli 2025.
em