ECLI:NL:RBGEL:2025:8195 - Rechtbank Gelderland - 2 oktober 2025
Uitspraak
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 24/3337
in de zaak tussen
(gemachtigde: mr. R.N. Brugge),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het UWV (gemachtigde: A. van Klaveren).
- Deze uitspraak gaat over de herziening en terugvordering van door eiser ontvangen (voorschot op de) toeslag op zijn WIA-uitkering op grond van de Toeslagenwet (TW) over de periode van 12 februari 2020 tot en met 31 december 2022 (de periode in geding) voor een bedrag van bruto € 23.212,54 en over het niet uitbetalen van de toeslag vanaf 1 december 2023. Eiser is het hier niet mee eens. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank of het UWV deze besluiten terecht heeft genomen.
Procesverloop
- De besluiten tot herziening en terugvordering van (het voorschot op) de toeslag en tot het niet uitbetalen van de toeslag vanaf 1 december 2023, is genomen op 30 november 2023. Met het bestreden besluit van 30 april 2024 op het bezwaar van eiser is het UWV bij dat besluit gebleven.
2.1. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2.2. De rechtbank heeft het beroep op 4 september 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen eiser, zijn gemachtigde en de gemachtigde van het UWV.
Beoordeling door de rechtbank
Totstandkoming van het bestreden besluit 3. Eiser ontvangt met ingang van 12 februari 2018 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Dit is een loongerelateerde WGA-uitkering. Met ingang van 12 februari 2020 is aan hem een WGA-vervolguitkering toegekend. Deze bedraagt € 457,97 bruto per maand zonder vakantiegeld. Dat is 28% van het minimumloon per maand zijnde € 1.635,60.
3.1. Op 10 maart 2020 heeft eiser een toeslag aangevraagd. Hij heeft in het aanvraagformulier aangegeven dat hij geen andere inkomsten heeft. Bij besluit van 19 maart 2020 heeft het UWV met ingang van 12 februari 2020 aan eiser een toeslag op zijn WIA-uitkering toegekend van bruto € 34,76 per dag exclusief 8% vakantiegeld. Hierdoor ontvangt hij over de periode van 12 februari 2020 tot en met 31 maart 2020 een nabetaling van de toeslag van bruto € 1.247,54. In dit besluit is aan eiser meegedeeld dat één van zijn plichten is om wijzigingen in zijn financiële situatie, zoals een andere uitkering of inkomsten, aan het UWV door te geven. Als hij dat niet doet, krijgt hij tijdelijk minder of geen uitkering en als hij te veel uitkering ontving, dan moet hij dat bedrag terugbetalen.
3.2. Op 23 november 2022 heeft eiser aan het UWV doorgegeven dat hij met ingang van 18 oktober 2022 acht uren per week gaat werken als zelfstandige en dat hij daarmee verwacht een winst te maken van € 5.000 per jaar. Vervolgens heeft het UWV bij besluit van 28 november 2022 aan eiser meegedeeld dat, omdat het UWV eisers precieze inkomsten nog niet weet, de uitkering en toeslag van eiser als voorschot gaat betalen. Vanaf 1 december 2022 krijgt hij een voorschot van bruto € 1.057,51. De uitkering en toeslag worden definitief berekend als het UWV de aanslag van de inkomstenbelasting van de Belastingdienst heeft ontvangen.
3.3. Op 30 november 2023 heeft het UWV het primaire besluit genomen zoals vermeld onder 2. Na bezwaar is dit besluit gehandhaafd bij het bestreden besluit van 30 april 2024. Het UWV heeft hieraan ten grondslag gelegd dat eiser niet heeft vermeld dat hij vanaf 12 februari 2020 een arbeidsongeschiktheidspensioen (hierna: het pensioen) ontving van de Stichting pensioenfonds zorg welzijn pensioenbetalingen (hierna: de Stichting pensioenfonds). Als gevolg daarvan is (het voorschot op) de toeslag die eiser ontving over de periode in geding hoger dan de toeslag waar hij recht op had. Daarom wordt deze toeslag herzien en moet hij bruto € 23.212,54 aan het UWV terugbetalen. Ook komt daarom vanaf 1 december 2023 de toeslag niet tot uitbetaling. Volgens het UWV had het eiser redelijkerwijs duidelijk kunnen zijn dat hij te veel toeslag ontving. Het inkomensafhankelijke karakter van de toeslag brengt namelijk mee dat in beginsel elke toename van het inkomen leidt tot een verlaging van de aanspraak op een toeslag. Volgens het UWV is er geen dringende reden om (deels) van herziening of terugvordering af te zien.
Verwijzing naar wat in bezwaar naar voren is gebracht
- Eiser heeft deels verwezen naar wat hij in bezwaar naar voren heeft gebracht. Het is echter aan eiser om in beroep gemotiveerd en specifiek aan te voeren waarom hij het niet eens is met het bestreden besluit. De verwijzing naar wat in bezwaar naar voren is gebracht wordt niet als zo’n gemotiveerde en specifieke betwisting opgevat. Daarop is immers gereageerd in het bestreden besluit. Eiser zal dus moeten aanvoeren waarom hij het met die reactie niet eens is. Gelet hierop zal de rechtbank de beoordeling van het beroep plaatsen in het licht van de in beroep nader uitgewerkte gronden en niet in het licht van hetgeen in bezwaar is aangevoerd.
Heeft eiser de inlichtingenverplichting geschonden?
- Eiser voert aan dat hij niet de inlichtingenverplichting heeft geschonden. Eiser wist dat hij het pensioen ontving, maar hij ging ervan uit dat dit strekte tot verdere aanvulling van de WIA-uitkering en toeslag. Voor zijn arbeidsongeschiktheid ontving eiser namelijk een inkomen van netto € 3.400 per maand. Gelet daarop dacht hij dat de toeslag bedoeld was om zijn inkomen het sociaal minimum te doen overstijgen. Hij wist niet dat hij daardoor te veel aan toeslag had ontvangen. Het UWV heeft de Stichting pensioenfonds ook zelf geïnformeerd over zijn WIA-uitkering. En het UWV moet op grond van artikel 6 van de TW en de artikelen 2:4 en 2:10 van het Algemeen inkomensbesluit socialezekerheidswetten (Aib) eerst het inkomen berekenen voordat hij kan vaststellen of recht bestaat op een toeslag. Een (mogelijke) aanspraak op het pensioen had het UWV dus in het onderzoek moeten betrekken. Eiser mocht erop vertrouwen dat het UWV, in het kader van artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zou beschikken over de relevante gegevens om de toeslag te berekenen. Het UWV had het, vanuit het dossier, bekend moeten zijn dat de voormalig werkgever van eiser in de zorg en welzijn werkte en dat, bij toekenning van een WIA-uitkering, een arbeidsongeschiktheidspensioen wordt toegekend. Het UWV had eiser expliciet er op moeten wijzen dat dit invloed heeft op (het voorschot op) de toeslag. Bovendien was de beginsituatie van eiser de situatie dat hij een WIA-uitkering en het pensioen kreeg. Eiser realiseerde zich daarom niet dat hij de pensioeninkomsten moest melden.
5.1. De besluiten tot herziening en terugvordering zijn belastende besluiten, waarbij het aan het bestuursorgaan is om de nodige kennis over de relevante feiten en omstandigheden te vergaren. Dat betekent dat het UWV aannemelijk moet maken dat eiser in de periode in geding in strijd met zijn inlichtingenverplichting niet aan het UWV heeft gemeld dat hij het pensioen ontving wat heeft geleid tot het verlenen van een te hoog bedrag aan toeslag.
5.2. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het UWV dit aannemelijk gemaakt. Niet in geschil is dat eiser wist dat hij het pensioen ontving en dat hij dit in de periode in geding niet aan het UWV heeft gemeld. Op grond van artikel 12 van de TW is eiser verplicht om feiten en omstandigheden mee te delen waarvan het hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op (onder meer) de hoogte van de toeslag. De ontvangst van het pensioen is zo’n omstandigheid waarvan het eiser redelijkerwijs duidelijk moest zijn dat dit van invloed kon zijn op de hoogte van de toeslag. De toeslag is bedoeld om het inkomen aan te vullen tot het sociaal minimum dat geldt voor de leefsituatie van de betrokkene. Dat staat ook zo vermeld in de aanvraag voor toeslag die eiser heeft gedaan en in het besluit tot toekenning van de toeslag. Dat eiser dacht dat het bedoeld was om zijn inkomen het sociaal minimum te doen overstijgen volgt de rechtbank dan ook niet. De omstandigheid dat het UWV, geautomatiseerd, de Stichting pensioenfonds informeert over de WIA-uitkering, betekent niet dat de communicatie ook de andere kant op werkt, in die zin dat het UWV gegevens omtrent mogelijke pensioenrechten van verzekerden van de Stichting pensioenfonds ontvangt. Er is ook geen administratie als bedoeld in artikel 12 van de TW die bij ministeriële regeling is aangewezen als administratie waarbij de inlichtingenverplichting vervalt.
5.3. Op grond van artikel 11a, eerste lid, aanhef en onder a, van de TW en artikel 3, tweede lid, van de Beleidsregels schorsing, opschorting, intrekking en herziening uitkeringen 2006 (de Beleidsregels) was het UWV verplicht om (het voorschot op) de toeslag in de periode in geding te herzien. Op grond van artikel 20, eerste lid, van de TW was het UWV verplicht om de ten onrechte betaalde toeslag over de periode in geding terug te vorderen.
Heeft het UWV (deels) af moeten zien van terugvordering vanwege dringende redenen? 6. Eiser voert aan dat er dringende redenen zijn op grond waarvan het UWV had moeten afzien van terugvordering van (het voorschot op) de toeslag. Eiser heeft een herseninfarct gehad en is ook hartpatiënt. De terugvordering heeft bijgedragen aan de verergering van zijn hartklachten. Het UWV is op de hoogte van de medische beperkingen van eiser en had hierover, ook gelet op wat eiser over zijn medische omstandigheden in bezwaar naar voren heeft gebracht, de nodige kennis moeten vergaren. Als de rechtbank hier een nadere onderbouwing van nodig heeft, moet eiser hiertoe in de gelegenheid worden gesteld dan wel het UWV opdragen eigen verzekeringsgeneeskundig onderzoek te verrichten naar de verergering van de medische situatie van eiser. De gevolgen van de terugvordering zijn onevenredig in verhouding tot het daarmee te dienen doel. Het is duidelijk dat eiser gelet op zijn inkomen op bijstandsniveau (vanwege het stoppen van de uitkering van de toeslag) en zijn medische conditie de terugvordering niet zal kunnen voldoen. Zijn financiële zekerheid en levenskwaliteit worden hierdoor negatief beïnvloed. Ook moet het gebrek aan heldere communicatie aan de kant van het UWV worden aangemerkt als een bijzondere omstandigheid op grond waarvan van terugvordering had moeten worden afgezien. Het is onredelijk om na zo lange tijd nog dit bedrag terug te vorderen terwijl eiser niet wist dat hij geen recht had op de toeslag en het UWV zelf de Stichting pensioenfonds heeft geïnformeerd over zijn WIA-uitkering. Het UWV had hierna ook kunnen informeren bij de Stichting pensioenfonds of het pensioen was toegekend of eiser hierover kunnen waarschuwen. Ook is hij nu huurtoeslag en zorgtoeslag misgelopen waar hij anders recht op had gehad. Het bestreden besluit is in strijd met het evenredigheidsbeginsel.
6.1. Bij zijn tussenuitspraak van 18 april 2024 heeft de Centrale Raad van Beroep (CRvB) zijn uitleg van de dringende reden verruimd.
6.2. Voor zover de beroepsgronden daartoe aanleiding geven, zal de bestuursrechter een herzienings- of terugvorderingsbesluit dat een dergelijke belangenafweging bevat, voortaan toetsen op geschiktheid, noodzakelijkheid en evenwichtigheid, waarbij de uitkomst niet onevenredig mag zijn. Als uitgangspunt geldt daarbij dat de wetgever heeft gekozen voor een systeem van verplichte herziening en terugvordering, als achteraf blijkt dat een recht op uitkering niet op de juiste wijze is vastgesteld.
6.3. Voor wat betreft herzienings- en terugvorderingsbesluiten, genomen door het UWV, geldt dat de toetsing van de bestuursrechter, gelet op de aard van de betrokken belangen en de geringe mate van beleidsruimte van het UWV, op het punt van de evenwichtigheid intensief zal zijn.
6.4. De rechtbank is van oordeel dat het UWV in de situatie van eiser zowel bij de oorzaak als bij de gevolgen van de terugvordering alle relevante feiten en omstandigheden bij de beoordeling van de dringende redenen voldoende heeft meegewogen. Van een gebrek aan heldere communicatie aan de kant van het UWV is, gelet op wat hiervoor onder 4.2 is overwogen, geen sprake. Het UWV heeft geen aandeel gehad in de oorzaak van de terugvordering. Er bestaat geen wet- of rechtsregel die het UWV verplicht om bij de Stichting pensioenfonds te informeren of daadwerkelijk pensioen is toegekend. Het is eiser geweest die in strijd met zijn inlichtingenverplichting niet heeft gemeld dat hij het pensioen ontving. Dat eiser zich wellicht niet bewust was van het feit dat hij geen recht had op de toeslag, maakt dit niet anders. Zoals onder 5.2 is overwogen had het eiser redelijkerwijs duidelijk moeten zijn dat de ontvangst van het pensioen van invloed kon zijn op de hoogte van de toeslag en dus had hij dit moeten melden. Dat de terugvordering heeft bijgedragen aan een verergering van de hartklachten van eiser is door hem niet aannemelijk gemaakt. Dat een terugvordering stress oplevert is op zichzelf onvoldoende om te kunnen spreken van ontoelaatbare of onevenredige gevolgen.
Conclusie en gevolgen
- Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het UWV terecht het door eiser ontvangen (voorschot op de) toeslag op zijn WIA-uitkering op grond van de Toeslagenwet (TW) over de periode van 12 februari 2020 tot en met 31 december 2022 (de periode in geding) heeft herzien en voor een bedrag van bruto € 23.212,54 heeft teruggevorderd en de toeslag vanaf 1 december 2023 niet meer heeft uitbetaald. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A. van Schagen, rechter, in aanwezigheid van mr. N. ter Horst, griffier. Uitgesproken in het openbaar op
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving
Toeslagenwet Artikel 11a
- Onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van toeslag en terzake van weigering van toeslag, herziet het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen een dergelijk besluit of trekt zij dat in:
a. indien het niet of niet behoorlijk nakomen van een verplichting op grond van artikel 12, 12a, eerste lid, aanhef en onderdeel b, of 13 heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van toeslag;
b. indien anderszins de toeslag ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend;
c. indien het niet of niet behoorlijk nakomen van een verplichting op grond van artikel 12, 12a, eerste lid, aanhef en onderdeel b, of 13 ertoe leidt dat niet kan worden vastgesteld of nog recht op toeslag bestaat.
- Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen besluiten geheel of gedeeltelijk van herziening of intrekking af te zien.
Artikel 12
- Degene die aanspraak maakt op toeslag, zijn echtgenoot, of zijn wettelijke vertegenwoordiger, alsmede de instelling aan welke ingevolge artikel 22 toeslag wordt uitbetaald, zijn verplicht aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen op zijn verzoek of onverwijld uit eigen beweging alle feiten en omstandigheden mee te delen waarvan hem of haar redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op toeslag, de hoogte van de toeslag, het geldend maken van het recht op toeslag of op het bedrag van de toeslag dat wordt betaald. Deze verplichting geldt niet indien die feiten en omstandigheden door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kunnen worden vastgesteld op grond van bij wettelijk voorschrift als authentiek aangemerkte gegevens of kunnen worden verkregen uit bij ministeriële regeling aan te wijzen administraties. Bij ministeriële regeling wordt bepaald voor welke gegevens de tweede zin van toepassing is.
(...)
Artikel 17 Voor zover bij of krachtens deze wet niet anders is bepaald, wordt een voorschot op een nog niet vastgestelde toeslag beschouwd als een toeslag op grond van deze wet.
Artikel 20
-
De toeslag die als gevolg van een besluit als bedoeld in artikel 11a of 14 onverschuldigd is betaald, alsmede hetgeen anderszins onverschuldigd is betaald, wordt door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen teruggevorderd.
-
In afwijking van het eerste lid kan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen besluiten van terugvordering of van verdere terugvordering af te zien, indien degene van wie wordt teruggevorderd:
a. gedurende vijf jaar volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan;
b. gedurende vijf jaar niet volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan, maar het achterstallige bedrag over die periode, vermeerderd met de daarover verschuldigde wettelijke rente en de op de invordering betrekking hebbende kosten, alsnog heeft betaald;
c. gedurende vijf jaar geen betalingen heeft verricht en niet aannemelijk is dat hij deze op enig moment zal gaan verrichten; of
d. een bedrag, overeenkomend met ten minste 50% van de restsom in één keer aflost.
-
De in het tweede lid, onderdelen a, b en c, genoemde termijn is tien jaar indien de terugvordering het gevolg is van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 12.
-
De in het tweede lid, onder a en b, genoemde termijn is drie jaar indien:
a. het gemiddeld inkomen van de belanghebbende in die periode de beslagvrije voet bedoeld in de artikelen 475c tot en met 475e van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering niet te boven is gegaan; en
b. de terugvordering niet het gevolg is van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 12.
-
Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.
-
Degene van wie wordt teruggevorderd is verplicht desgevraagd aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen de inlichtingen te verstrekken die voor de terugvordering van belang zijn.
-
In afwijking van het eerste lid kan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, onder voorwaarden die Onze Minister kan stellen, besluiten van terugvordering af te zien indien het terug te vorderen bedrag een door Onze Minister vast te stellen bedrag niet te boven gaat.
Beleidsregels schorsing, opschorting, intrekking en herziening uitkeringen 2006 Artikel 3. Intrekking of herziening met terugwerkende kracht
-
Indien door toedoen van de verzekerde ten onrechte of tot een te hoog bedrag uitkering is verstrekt, vindt intrekking of herziening van de uitkering plaats met terugwerkende kracht tot en met de dag vanaf welke de uitkering ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verstrekt.
-
Indien als gevolg van of mede als gevolg van het niet nakomen door de verzekerde van een inlichtingenverplichting of een medewerkingsverplichting ten onrechte of tot een te hoog bedrag uitkering is verstrekt, wordt de uitkering ingetrokken of herzien met terugwerkende kracht tot en met de dag waarop de uitkering zou zijn ingetrokken of herzien als de verzekerde wel volledig aan zijn verplichting zou hebben voldaan. Is deze dag niet te bepalen, dan vindt de intrekking of herziening plaats met ingang van de dag vanaf welke het recht op uitkering niet kan worden vastgesteld.
-
Indien het de verzekerde redelijkerwijs duidelijk was of duidelijk kon zijn dat hem ten onrechte of tot een te hoog bedrag uitkering werd verstrekt, wordt de uitkering ingetrokken of herzien met terugwerkende kracht tot en met de dag waarop het de verzekerde redelijkerwijs duidelijk was of duidelijk kon zijn dat hem ten onrechte of tot een te hoog bedrag uitkering werd verstrekt.
-
Bij samenloop van een of meer situaties als bedoeld in het eerste, tweede of derde lid, wordt de uitkering ingetrokken of herzien met terugwerkende kracht tot en met de vroegste dag.
Artikel 4. Intrekking of herziening met ingang van de dag van de mededeling
-
Onverminderd het bepaalde in artikel 3 wordt, indien het de verzekerde niet redelijkerwijs duidelijk was of kon zijn dat ten onrechte of tot een te hoog bedrag uitkering werd verstrekt, de uitkering ingetrokken of herzien met ingang van de dag waarop UWV hem voor het eerst kenbaar heeft gemaakt dat hem ten onrechte of tot een te hoog bedrag uitkering is verstrekt, doch niet later dan de dag met ingang waarvan de uitkering werd geschorst.
-
In afwijking van het bepaalde in het vorige lid wordt, indien aan de verzekerde over een periode waarover ten onrechte of tot een te hoog bedrag uitkering is verstrekt terwijl dat hem niet redelijkerwijs duidelijk was of kon zijn, een andere uitkering wordt toegekend, de eerstgenoemde uitkering ingetrokken of herzien met ingang van de dag waarop de andere uitkering ingaat. De ten onrechte of tot een te hoog bedrag verstrekte uitkering wordt met de andere uitkering verrekend. Voorzover een hoger bedrag is uitgekeerd dan het bedrag van de andere uitkering wordt het meerdere niet teruggevorderd.
Zie bijvoorbeeld ook de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 20 januari 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:143, ro. 4.2 en 2.
ECLI:NL:CRVB:2024:726.
Zie bijvoorbeeld ook de uitspraak van de CRvB van 5 februari 2025, ECLI:NL:CRVB:2025:189 ro. 4.7.