Uitspraak inhoud

RECHTBANK GELDERLAND

Strafrecht

Zittingsplaats Arnhem

raadkamernummer : 25-016346 datum : 27 augustus 2025

beslissing van de enkelvoudige raadkamer op het beklag op grond van artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:

[klager] ,

geboren op [geboortedag] 2000 te [geboorteplaats] (Armenië), wonende aan de [adres 1] in ( [postcode] ) [woonplaats] , raadsman: mr. A.J.C.M. de Graaff, advocaat in Breda,

hierna te noemen: klager, tevens beslagene.

Feiten

Uit de kennisgeving van inbeslagname op grond van artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering blijkt dat op 15 mei 2025 onder klager een personenauto, type [merk] , met Duits kenteken [kenteken] in beslag is genomen.

Procedure

Het klaagschrift is op 23 juni 2025 ter griffie van deze rechtbank ontvangen.

Het Openbaar Ministerie heeft op voorhand zijn standpunt schriftelijk kenbaar gemaakt.

De rechtbank heeft op 20 augustus 2025 het klaagschrift in openbare raadkamer behandeld.

De rechtbank heeft klager, de raadsman en de officier van justitie op zitting gehoord.

Tevens ter zitting aanwezig zijn de derde belanghebbende, de heer [naam 1] (werkzaam bij [bedrijf] ) en de advocaat van [belanghebbende] , mr. A. Neophitou, advocaat in Oss, door welke rechtspersonen eveneens een klaagschrift op grond van artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering is ingediend.

Beide klaagschriften worden gelijktijdig, doch niet gevoegd behandeld.

Beklag

Het beklag strekt tot teruggave van het inbeslaggenomen voorwerp. Door klager is aangevoerd dat hij het voertuig op 11 mei 2025 in Duitsland heeft gekocht. De keuze voor Duitsland was gelegen in de lagere prijs dan in Nederland. Voor en tijdens de koop heeft hij in voldoende mate aan zijn onderzoeksplicht voldaan, waardoor hij de rechtmatige eigenaar van het voertuig is geworden. Hij heeft de auto te goeder trouw verkregen. Op 13 mei 2025 is hij – na al diverse ANPR-camera’s te zijn gepasseerd – bij de douane uitvoerig gecontroleerd. Hierbij zijn geen problemen met het voertuig geconstateerd, waarop hij is doorgelaten. Klager mocht er op dat moment van uitgaan dat het voertuig in orde was. Op 15 mei 2025 is het voertuig vervolgens alsnog in beslag genomen. Klager stelt dat hij alles wat in zijn macht lag heeft gedaan om aan de onderzoeksplicht te voldoen en dat de auto dus aan hem moet worden teruggegeven.

Standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie verzet zich tegen teruggave van het inbeslaggenomen voorwerp aan klager. Er is geen strafvorderlijk belang meer voor voortduring van het beslag, maar klager is niet de redelijkerwijs als rechthebbende aan te merken persoon. Er zitten meerdere onduidelijkheden in het verhaal van klager. Bovendien zijn er meerdere elementen aan de koop die tot vraagtekens en nader onderzoek hadden moeten leiden. Er is geen sprake van dat klager het voertuig te goeder trouw heeft verkregen. Het voertuig dient dan ook te worden geretourneerd aan de rechtmatige eigenaar, [belanghebbende] Het klaagschrift moet dan ook ongegrond worden verklaard.

Beoordeling

Het beklag is schriftelijk gedaan en ingediend binnen twee jaren na inbeslagneming. Klager is daarom ontvankelijk in het beklag.

Uit de stukken en hetgeen ter zitting is besproken blijkt dat de gronden voor het voortzetten van het strafvorderlijk beslag niet langer aanwezig zijn. Vervolgens rijst de vraag of de auto aan klager dient te worden teruggeven. Hoofdregel is immers dat een voorwerp moet worden teruggegeven aan degene onder wie het in beslag is genomen. Dat is slechts anders indien een ander redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt.

De rechtbank stelt het volgende vast, hetgeen door geen van de partijen wordt weersproken. Op 29 april 2025 is het voertuig, voorzien van een Frans kenteken, in Frankrijk door [belanghebbende] verhuurd aan [naam 2] . De huurperiode zou tot 8 mei 2025 duren. Het voertuig is vervolgens niet teruggebracht en op 14 mei 2025 is in Frankrijk aangifte gedaan van diefstal. Klager zag op zaterdag 10 mei 2025 een advertentie op www.ebay.de waarin het voertuig voor € 22.000,- werd aangeboden door een particuliere verkoper. Klager heeft via zijn neef, die beter Duits spreekt dan hij, contact gezocht met de verkoper. Middels afdingen is een prijs van € 20.000,- overeengekomen. Afgesproken werd om op zondag 11 mei 2025 in Duitsland de verkoop te regelen. Klager is op die dag naar het door de verkoper opgegeven adres gereden, alwaar hij de auto heeft gekocht voor € 19.500,-. Deze prijs is lager dan eerder afgesproken omdat er meer schade bleek te zijn dan van tevoren was gemeld. Klager heeft de auto vervolgens meegenomen naar Nederland en is op 13 mei 2025 langs de douane gekomen. Op 15 mei 2025 is het voertuig in beslag genomen.

Klager stelt dat hij de rechtmatige eigenaar is geworden omdat hij de auto te goeder trouw heeft verkregen.

De rechtbank zal deze zaak beoordelen naar Nederlands recht. Hoewel deze zaak internationale aspecten kent, is door geen van de partijen gesteld dat deze internationale aspecten de beoordeling anders maken en dat moet worden uitgegaan van Duits of Frans recht. Sterker nog, in beide klaagschriften wordt – al dan niet expliciet – een beroep gedaan op Nederlands recht. De rechtbank zal er dan ook van uitgaan dat de internationale aspecten de beoordeling niet anders maken.

Voorop staat dat de beklagrechter niet treedt in de beslechting van burgerrechtelijke eigendoms- en bezitskwesties, maar bij de beantwoording van de vraag of een klager redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt wel civielrechtelijke aspecten mag betrekken. Het gaat in de beslagprocedure immers om een (voorlopig) oordeel omtrent de eigendoms- en bezitsrechten ten aanzien van het in het geding zijnde voorwerp[1].

Artikel 3:84, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek regelt de algemene vereisten voor overdracht van goederen. Om een rechtsovergang van het goed van de vervreemder naar de verkrijger te bewerkstelligen, moet volgens die bepaling sprake zijn van (i) een levering, (ii) die gebaseerd is op een geldige titel en (iii) die verricht is door iemand die bevoegd was over het goed te beschikken. Als er aan het onder iii genoemde vereiste van beschikkingsbevoegdheid niet is voldaan, bijvoorbeeld omdat het goed van diefstal afkomstig is, kan daarom in beginsel geen rechtsgeldige overdracht plaatsvinden. In beginsel, want artikel 3:86, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek bepaalt dat de overdracht van een goed door een beschikkingsonbevoegde vervreemder toch rechtsgeldig is, indien de overdracht (i) anders dan ‘om niet’ is geschied en (ii) de verkrjger te goeder trouw is. Deze bepaling biedt daarmee bescherming aan de verkrijger te goeder trouw, die niet op de hoogte is van de eerdere diefstal en in dat verband ook geen verwijt kan worden gemaakt. Deze uitzondering op artikel 3:84, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek voor de verkrijger te goeder trouw kent vervolgens ook weer een eigen uitzondering, die is neergelegd in artikel 3:86, derde lid, van het Burgerlijk Wetboek. Die houdt in dat een eigenaar van de roerende zaak die zijn bezit heeft verloren door diefstal deze kan opeisen bij de verkrijger te goeder trouw binnen een termijn van drie jaren, te rekenen van de dag van de diefstal, tenzij er sprake is van zogenaamde consumentenkoop. Van consumentenkoop is sprake als de roerende zaak door een particulier is gekocht in – kort en simpel gezegd – een reguliere winkel of een regulier bedrijf. Als hieraan is voldaan, dan wordt de verkrijger te goeder trouw dus beschermd tegen revindicatie door de bestolen eigenaar.

Aan het vereiste van een levering onder geldige titel is in deze zaak voldaan. Tevens stelt de rechtbank vast dat de verkoper geen beschikkingsbevoegdheid had. In beginsel heeft er dus geen rechtsgeldige overdracht plaatsgevonden. Klager kan zich enkel beroepen op het eerste lid van artikel 3:86 van het Burgerlijk Wetboek indien de overdracht anders dan ‘om niet’ is geschied en hij te goeder trouw was. Dat de overdracht anders dan ‘om niet’ is geschied, staat voor de rechtbank eveneens vast. De resterende vraag is dus of klager te goeder trouw was. Daarover overweegt de rechtbank het volgende.

In zijn aangifte bij de politie heeft klager verklaard dat de koopafspraak plaatsvond op het adres [adres 2] in Keulen, waar de verkoper een verjaardag zou hebben. Eenmaal aangekopen bleek de verkoper te zijn vertraagd omdat hij boodschappen aan het doen was. Even later kwam de verkoper aanrijden, maar hij had geen boodschappen in de auto liggen. De neef van klager, die eveneens aanwezig was, wees de verkoper erop dat er meer schade aan het voertuig was dan van tevoren was aangegeven. Na kort telefonisch contact, volgens de verkoper met zijn vrouw, is een prijs van € 19.500,- overeengekomen. Na het maken van een proefrit betaalde klager contant in stapels van € 1.000,-. Na twee stapels te hebben geteld, zei de verkoper: “Ik geloof het zo wel”. Hij telde toen enkel de stapels. Hierop kreeg klager één sleutel. De andere sleutel lag volgens de verkoper nog thuis en zou worden opgestuurd per post. Volgens de koopovereenkomst was de naam van de verkoper ‘ [naam 3] ’. Klager heeft ter plaatse gecontroleerd of het chassisnummer van de auto overeenkwam met het chassisnummer op de koopovereenkomst, hetgeen het geval was. Ook controleerde hij of de auto als gestolen stond geregistreerd, hetgeen niet het geval was. Vervolgens kreeg hij het Duitse kentekenbewijs mee. Hierop is de verkoper weggelopen, de straat uit. Klager heeft de auto in Duitsland volgetankt en zag aan de binnenkant van de tankdop een Franse tekst. Ter zitting heeft klager voor het eerst verklaard dat hij tevens het identiteitsbewijs van de verkoper heeft gecontroleerd en dat hier ook de naam ‘ [naam 3] ’ op stond. Hij heeft hier geen kopie van gemaakt. Van tevoren had hij een foto van zijn eigen identiteitsbewijs gestuurd zodat de koopovereenkomst alvast kon worden opgemaakt.

De rechtbank kan de stelling van klager dat hij aan zijn onderzoeksplicht heeft voldaan op enkele punten volgen. Klager heeft het chassisnummer gecontroleerd en gecontroleerd of het voertuig als gestolen stond geregistreerd. Aangezien de aangifte pas op 14 mei 2025 is gedaan, is niet uitgesloten dat het voertuig bij de aankoop en toen hij de doaune is gepasseerd niet als gestolen stond geregistreerd en klager daar dus geen kennis van had kunnen nemen.

Naar het oordeel van de rechtbank zijn er echter meerdere aspecten aan de koop die bij klager tot twijfel of nader onderzoek hadden moeten leiden. Ten eerste staat op de koopovereenkomst het adres [adres 3] te Keulen, maar is de koop op een ander adres gedaan dan het op de overeenkomst vermelde huisadres van de verkoper. Bovendien zei klager dat de verkoper op die plek wilde afspreken vanwege een verjaardag, maar heeft hij bij de politie verklaard dat de man na de koop de straat uitliep. Ter zitting verklaart klager ineens dat de man een appartementencomplex in de straat binnenliep. De vooraf opgegeven schade kwam niet overeen met de werkelijke schade. De kilometerstand stond niet op de koopovereenkomst. Klager heeft pas ter zitting verklaard ook het identiteitsbewijs van de verkoper te hebben gecontroleerd, maar heeft hier geen kopie van gemaakt, terwijl de verkoper wel een kopie van klagers identiteitsbewijs had. De verkoper heeft het geld niet volledig nageteld, maar ‘geloofde het na twee stapels wel’. Klager heeft het chassisnummer van de auto gecontroleerd met het chassisnummer op de koopovereenkomst, maar heeft geen online zoekslag gedaan. Hoewel Duitsland, anders dan Nederland, geen website van een ‘RDW-achtige instantie’ heeft waar dit gemakkelijk kan worden opgezocht, leert een korte zoekslag op internet dat er meerdere Duitse websites zijn met Europese databases waar chassisnummers kunnen worden gecontroleerd. Daar komt bij dat in Duitsland kentekens op naam staan. Uit een eenvoudige zoekslag op internet volgt dat bij import van auto’s uit Duitsland het kenteken in principe moet worden verwijderd, er speciale exportkentekenplaten op moeten worden gemonteerd waarmee het voertuig in ieder geval tot aan de grens kan worden gereden. Klager is echter met de op de auto zittende kentekenplaten weggereden. Wat echter het meest in het oog springt, is dat klager slechts één sleutel heeft meegekregen, zonder duidelijke en verifieerbare verklaring waarom de verkoper de tweede sleutel niet meteen ook kon leveren, zoals te doen gebruikelijk. De enkele mededeling dat de de tweede autosleutel zal worden opgestuurd, doet daar niet aan af.

De combinatie van het bovenstaande brengt de rechtbank tot het oordeel dat klager, anders dan door hem en zijn raadsman is betoogd, niet heeft voldaan aan de op hem rustende onderzoeksplicht. Meerdere aspecten van de koop hadden moeten leiden tot aanvullend onderzoek (zoals bijvoorbeeld hierboven genoemd). Daarmee concludeert de rechtbank dat klager niet te goeder trouw was bij de koop van de auto. Hij kan zich dan ook in deze procedure niet beroepen op de uitzondering van artikel 3:86, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek en er is dus geen sprake van een rechtsgeldige overdracht.

Het gevolg hiervan is dat klager niet kan worden aangemerkt als de redelijkerwijs aan te merken rechthebbende van het voertuig. Dit vormt een beletsel om het voertuig aan hem te retourneren.

Het Openbaar Ministerie heeft geconcludeerd tot teruggave van het voertuig aan [belanghebbende] , nu zij als redelijkerwijs rechthebbende aan te merken zijn. Zoals in de beslissing op hun klaagschrift is overwogen, deelt de rechtbank dat oordeel. Het beklag van klager zal dan ook ongegrond worden verklaard.

Beslissing

De rechtbank:

  • verklaart het beklag ongegrond.

Deze beslissing is gegeven door mr. E.H.T. Rademaker, rechter, in tegenwoordigheid van mr. T.F.R. Litan, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 27 augustus 2025.

De griffier is buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.

Tegen de beslissing van deze rechtbank staat voor klager beroep in cassatie bij de Hoge Raad open, in te stellen bij de griffie van deze rechtbank, binnen veertien (14) dagen na betekening van deze beslissing.

Vergelijk Hoge Raad 28 september 2010 (ECLI:NL:HR:2010:BL2823)


Voetnoten

Vergelijk Hoge Raad 28 september 2010 (ECLI:NL:HR:2010:BL2823)