ECLI:NL:RBGEL:2025:8038 - Kerkelijk geschil: geen procesbelang na aanwijzing van roepende kerk - 25 september 2025
Uitspraak
Essentie
De voorzieningenrechter wijst de vordering af omdat eiseres geen belang meer heeft. Het oud-moderamen heeft na de zitting alsnog een 'roepende kerk' aangewezen, waarmee is voldaan aan de kerkordelijke verplichting. Het eerdere besluit van de Generale Synode om dit na te laten werd nietig verklaard.
Rechtsgebieden
Uitspraak inhoud
Civiel recht
Zittingsplaats Zutphen
Zaaknummer: C/05/455547 / KZ ZA 25-131
Vonnis in kort geding van 25 september 2025
in de zaak van
het kerkgenootschap de CHRISTELIJKE GEREFORMEERDE KERK BROEKSTERWOUDE-PETRUSGEMEENTE, te Broeksterwoude, eisende partij, hierna te noemen: de CGK Broeksterwoude, advocaat: mr. J.R. Bügel,
tegen
de GENERALE SYNODE VAN HET KERKGENOOTSCHAP DE CHRISTELIJKE GEREFORMEERDE KERKEN IN NEDERKAND, te Ruinerwold, gedaagde partij, hierna te noemen: de Generale Synode, advocaat: mr. P.T. Pel.
1 De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
-
de dagvaarding inclusief 25 producties van de CGK Broeksterwoude;- de producties 26 tot en met 32 van de CGK Broeksterwoude;
-
de producties 1 tot en met 4 van de van de Generale Synode;
-
de mondelinge behandeling van 25 augustus 2025;
-
de pleitnota van de CGK Broeksterwoude;- de pleitnota van de Generale Synode;- de aanhouding ten behoeve van schikkingsoverleg;
-
de brieven van de advocaten waarin zij hebben verzocht vonnis te wijzen;
-
een overleg via Teams tussen de voorzieningenrechter en de beide advocaten.
1.2. Tenslotte is vonnis bepaald.
2 Het geschil
2.1. De CGK Broeksterwoude vordert bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad: de Generale Synode te bevelen om binnen drie maanden, na dit vonnis dan wel een door de voorzieningenrechter te bepalen termijn, de afgevaardigden van de Generale Synode Rijnsburg ter vergadering bijeen te roepen om in die vergadering, op basis van een door de Generale Synode te nemen besluit, de Christelijk Gereformeerde Kerk Hoogeveen als roepende kerk aan te wijzen, althans een Christelijke Gereformeerde Kerk als roepende kerk aan te wijzen, overeenkomstig het geldende kerkrecht, in het bijzonder met inachtneming van de kerkorde en meer in het bijzonder het in artikel 50 Kerkorde (K.O.) bepaalde, onder verbeurte van een dwangsom en met veroordeling van de Generale Synode in de proceskosten.
2.2. De Generale Synode voert verweer. De Generale Synode concludeert tot niet-ontvankelijkheid van de CGK Broeksterwoude, dan wel tot afwijzing van de vorderingen van de kerkenraad, met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van de CGK Broeksterwoude in de kosten van deze procedure.
2.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
3 De beoordeling
3.1. Het gaat hier om een in kort geding gevorderde voorlopige voorziening. Voor toewijzing is nodig dat de CGK Broeksterwoude daarbij een spoedeisend belang heeft. De voorzieningenrechter vormt zich een voorlopig oordeel over de vordering aan de hand van de processtukken en hetgeen bij de mondelinge behandeling aan de orde is gekomen. Of de gevraagde voorziening daadwerkelijk wordt verleend, hangt af van de afweging van de belangen van partijen. Uitvloeisel van het grondrecht van de godsdienstvrijheid is dat de civiele rechter zich zeer terughoudend dient op te stellen als het gaat om een verzochte interventie in een kerkelijk besluitvormingsproces, zoals hier aan de orde. Dergelijke zaken dienen te worden voorgelegd aan de kerkelijke instanties. Tegen de gewraakte beslissing staat in deze zaak echter geen hoger beroep op binnen de Christelijk Gereformeerde Kerken in Nederland. Weliswaar kan een klager bij de Generale Synode revisie vragen van het besluit bij een volgende Generale Synode, maar die weg is, zoals hierna zal worden overwogen, afgesloten door het gegeven dat de Generale Synode geen roepende kerk heeft aangewezen, waardoor de synode vooralsnog niet kan worden bijeengeroepen. De crisissituatie binnen het kerkverband van de Christelijk Gereformeerde Kerken in Nederland impliceert dat de CGK Broeksterwoude een spoedeisend belang heeft bij een voorlopige voorziening in kort geding. Dit betekent dat de CGK Broeksterwoude kan worden ontvangen in haar vordering bij de civiele rechter, geheel daargelaten of haar vordering daadwerkelijk wordt toegewezen, hetgeen immers onder meer afhangt van de afweging van de wederzijdse belangen, in welke afweging ook de spoedeisendheid van de vordering wordt meegewogen.
3.2. Op grond van artikel 2:2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) bezitten kerkgenootschappen rechtspersoonlijkheid en worden zij geregeerd door hun eigen statuut, voor zover dit niet in strijd is met de wet. Dit geldt ook voor zelfstandige onderdelen van kerkgenootschappen en de lichamen waarin zij zijn verenigd. In dit wetsartikel is verder vastgelegd dat de artikelen van boek 2, titel 1 BW niet gelden voor kerkgenootschappen, met uitzondering van artikel 2:5 BW. Wel kunnen de bepalingen van titel 1 van overeenkomstige toepassing zijn, voor zover die toepassing is te verenigen met het statuut van het kerkgenootschap en de aard van onderlinge verhoudingen.
3.3. Tussen partijen is geen verschil van mening over de vraag of de lokale Christelijk Gereformeerde gemeentes rechtspersoonlijkheid bezitten. Dat geldt ook het landelijk verband van de Christelijk Gereformeerde Kerken in Nederland.
3.4. Er wordt wel verschillend gedacht over de status van de Generale Synode. Zij heeft in deze procedure het standpunt ingenomen geen rechtspersoonlijkheid te bezitten en zich gekwalificeerd als een gewone vergadering van afgevaardigden uit de lokale kerken, per definitie tijdelijk, zodat zij daarom ook geen rechtspersoon kan zijn. Voor de beslechting van dit geschil kan aan deze vraag voorbijgegaan worden, alle debatten daarover in de afgelopen 150 jaren en het tegenovergestelde standpunt van de CGK Broeksterwoude ten spijt. Zeker is dat kerkgenootschappen een grote mate van vrijheid bezitten bij de inrichting van hun gemeenschappen, maar ook die vrijheid is niet onbegrensd. Het begrip rechtspersoon is en blijft een civielrechtelijk begrip, waaraan in het algemeen eisen te stellen zijn, zoals bijvoorbeeld de aanwezigheid van een permanent bestuurscollege, een eigenstandige vermogenspositie en een statutaire vestigingsplaats. Kennelijk zijn dergelijke gezichtspunten voor de laatst gehouden Generale Synode leidend geweest bij haar oordeel geen rechtspersoon te zijn, zij het dat daarover binnen de boezem van de het kerkverband en daarbuiten ook wel anders wordt geoordeeld. In ieder geval fungeert de Generale Synode als het bestuurscollege en daarmee als orgaan van het landelijk verband van de Christelijk Gereformeerde Kerken in Nederland. Zij vergadert eens in de drie jaar en neemt dan de voor het landelijk verband noodzakelijke beslissingen tenzij er gewichtige redenen zijn om eerder bijeen te komen (artikel 50 K.O.). Als de agenda is afgehandeld wordt de vergadering gesloten en houdt de Generale Synode op te bestaan en is zij, in de eigen bewoordingen in de procedure, ‘non-existent’.
3.5. Op haar stelling geen rechtspersoon te zijn, berust het verweer van de Generale Synode dat zij ten onrechte in rechte is betrokken door de CGK Broeksterwoude, laat staan dat zij zou zijn vertegenwoordigd door [naam], lid van het moderamen van de laatste Generale Synode, en laat staan dat zij gedagvaard kon worden voor de rechtbank Gelderland. Ook deze twee vragen kunnen, gelet op de in deze te nemen beslissing, blijven liggen. In ieder geval is in kort geding de relatieve competentie zelden een serieus breekpunt, ook gelet op het spoedeisend karakter van een kort geding.
3.6. Al aan het einde van de 16e eeuw is in de kerkorden van de protestantse kerken als regel opgenomen dat aan het einde van een generale synode een lokale kerk ‘zal worden aangewezen om de volgende synode samen te roepen’. De voorzieningenrechter is voorgehouden in de processtukken dat dit niet zo maar een formaliteit is – er moet nu eenmaal een postbus zijn en iets van een secretariaat - maar een op theologische gronden gemaakte fundamentele keuze. Artikel 50 K.O. is imperatief geformuleerd en staat geen uitzonderingen toe. Dat betekent dat de Generale Synode in strijd heeft gehandeld met artikel 50 K.O. door op haar vergadering van 4 juni 2025 bewust na te laten ‘een roepende kerk’ aan te wijzen. Op grond van artikel 2:14 BW is een besluit van een orgaan van een rechtspersoon nietig als dat in strijd met de statuten is genomen, een wetsbepaling waarvan artikel 2:2 lid 2 BW bepaalt dat overeenkomstige toepassing daarvan op een kerkgenootschap geoorloofd is. Anders gezegd, er had wel degelijk een roepende kerk aangewezen moeten worden door de Generale Synode voor het sluiten van haar laatste vergadering, wat ook de beweegredenen waren om dit na te laten.
3.7. Zonder roepende kerk kan een volgende synode volgens de kerkorde niet worden bijeengeroepen, zodat de vraag rijst of het kerkverband van de Christelijk Gereformeerde Kerken met het genomen besluit werd ontbonden. Volgens de andere besluiten die de Generale Synode heeft genomen en de toelichting die zij voor het besluit heeft gegeven, is dat haars inziens geenszins het geval. Immers, andere kwesties werden ‘doorgeschoven naar een volgende vergadering’ en uitdrukkelijk werd het standpunt ingenomen dat ‘het kerkverband van de Christelijk Gereformeerde Kerken nog steeds bestaat’.Kennelijk wist de Generale Synode zich geen raad met het gegeven dat er lokale kerken zijn die afwijken van haar besluiten en was zij van mening dat zij daarom haar verantwoordelijkheid diende terug te geven aan de lokale kerken. Daarmee miskende de Generale Synode echter dat het haar taak is om besluiten (artikel 30 K.O.
3.8. Min of meer gelijktijdig met het verzoek van partijen om vonnis te vragen, verscheen in de media het bericht dat het oud-moderamen het navolgende besluit had genomen: ‘I. Om te voorkomen dat de zaak rond het al dan niet aanwijzen van een roepende kerk tot verdergaande juridisering leidt en zo ook de Naam van de Heere wordt onteerd, hebben deputaten vertegenwoordiging van de kerken het standpunt ingenomen om, gehoord het ‘advies’ van de rechter tijdens het kort geding dat diende op 25 augustus 2025, de kerk van Hoogeveen aan te wijzen als roepende kerk voor een volgende synode.
II. Vier van de vijf deputaten vertegenwoordiging, te weten de predikanten Buijs, Fokkema, Van Gent en Van der Zwan, maken tevens kenbaar dat zij voornemens zijn terug te treden als deputaten en wel om de volgende redenen:
Naar aanleiding van deze persberichten heeft de voorzieningenrechter gesproken met beide advocaten, aangezien het hem niet geheel duidelijk was op grond waarvan er vonnis werd gevraagd, nu alsnog was besloten tot het aanwijzen van een roepende kerk. In grote lijnen was het standpunt van de CGK Broeksterwoude dat het oud-moderamen tot het nemen van deze beslissing niet bevoegd zou zijn, maar dat dat slechts door een bijeen te roepen Generale Synode rechtsgeldig had kunnen worden besloten.
3.9 In dat standpunt wordt de CGK Broeksterwoude niet gevolgd en in zoverre komt de voorzieningenrechter terug van zijn voorlopig adviserend oordeel dat de Generale Synode zelf opnieuw bijeen diende te komen om alsnog een roepende kerk aan te wijzen. Vooropgesteld zij dat het door de Generale Synode genomen besluit als nietig zal worden beoordeeld in een bodemprocedure en dat het aanwijzen van een roepende kerk theologisch weliswaar een fundamentele beslissing is, maar als zodanig een formaliteit betreft. Er kan weinig twijfel over bestaan dat de Generale Synode, had zij zich gerealiseerd dat haar besluit nietig zou zijn, wel een roepende kerk zou hebben aangewezen en dat, zo was immers ook het voornemen, de CGK Hoogeveen met die taak zou zijn belast. In de tweede plaats heeft de laatste synode uitdrukkelijk het navolgende bepaald: ‘Het moderamen mandaat te geven om na sluiting van de synode als deputaten vertegenwoordiging te handelen in de situatie zoals die ontstaat na sluiting van de synode zo mogelijk door middel van een breed samengestelde commissie (door hen aan te zoeken) eventueel met behulp van mensen die kunnen adviseren met juridische, financiële en proceskundige expertise (…) voor maximaal drie jaar’.
De kerkordelijke grondslag voor dit mandaat berust op artikel 84 K.O. dat als volgt luidt: ‘De kerken, die in classes, particuliere synoden en generale synoden samenkomen, worden ten aanzien van vermogensrechtelijke zaken die zij gemeenschappelijk hebben, vertegenwoordigd door de respectieve classicale, particulier-synodale of generaal-synodale vergaderingen of door deputaten, die door deze vergaderingen worden benoemd, geïnstrueerd en ontslagen en die in al hun handelingen aan hun instructie gebonden zijn’. Op grond van deze instructie en artikel 84 K.O. was er, anders dan door het oud-moderamen in het besluit aangegeven, wel degelijk voldoende mandaat om alsnog te voorzien in de in gebiedende wijs voorgeschreven aanwijzing van een roepende kerk, ook omdat daarmee op geen enkele wijze wordt vooruitgelopen op enige verdere besluitvorming in de bij een te roepen Generale Synode en die beslissing wordt ondersteund door verschillende juridische deskundigen, waaronder het deputaatschap kerkorde en kerkrecht van de Christelijk Gereformeerde Kerken in Nederland.
3.10. Het oud moderamen, thans deputaatschap vertegenwoordiging, heeft dit besluit als volgt nader toegelicht: ‘Deputaten vertegenwoordiging hebben het standpunt onder I aan de kerkenraad van Broeksterwoude-Petrus overgebracht. Voor alle vijf deputaten geldt dat we naar onze overtuiging niet anders konden handelen en besluiten als hierboven verwoord op het punt van het aanwijzen van een roepende kerk. We benadrukken daarbij dat, ondanks het feit dat we met dit standpunt tegen de besluitvorming van de synode ingaan, de verdere uitspraken van de synode en de onderliggende motivatie daarvan onverkort blijven staan. In dat verband verwijzen we naar een passage uit moderamenrapport 6: ‘Deze moeilijke situatie doet onontkoombaar de vraag rijzen: functioneert artikel 31 K.O. nog wel als de praktijk iets anders laat zien? En wanneer dat ter discussie staat, hoe kan de synode dan nog in lijn met artikel 30 K.O. (‘te behandelen wat in de mindere niet kon worden afgedaan, of wat behoort tot de kerken van de meerdere vergadering in het algemeen’) leidinggeven aan het kerkverband?’ Aan de realiteit van deze passage is niets veranderd. Aan de realiteit van de crisis en de verantwoordelijkheid die in de besluitvorming expliciet aan de plaatselijke kerken is gegeven dus ook niet.
Tegelijk betekent dit standpunt voor 4 van de 5 deputaten een onmogelijke spagaat, die tot uitdrukking komt in het standpunt onder II. Terwijl de synode duidelijk heeft uitgesproken geen roepende kerk aan te wijzen, wordt nu toch verlangd dat te gaan doen. Dat synodebesluit was geen omissie, maar een weloverwogen meerderheidsbesluit. Deputaten achten het nog steeds geheel onkerkelijk dat één kerk hiervoor de synode voor de burgerlijke rechter dagvaardt. Tegelijk hebben deputaten de woorden van de voorzieningenrechter gehoord die aangeeft dat het huwelijk van de kerken na honderdvijftig jaar voorbij is en die oproept de echtscheiding niet nog verder te laten ontaarden in een vechtscheiding. En hoezeer ook het verkeerde forum, delen deputaten deze zienswijze. In die impasse hebben wij geen andere uitweg gezien dan zelf noodgedwongen de roepende kerk aan te wijzen. Deze stap, die deputaten bereid zijn te zetten, gaat al over de grens heen, maar is minder groot dan het samenroepen van een niet meer bestaande kerkelijke vergadering. Helaas bleek het door ons ingenomen standpunt voor de kerkenraad van Broeksterwoude-Petrus als eisende partij niet voldoende om het kort geding te beëindigen. Vanuit ons verlangen om verdere juridisering nu juist te voorkomen betreuren we ook dat ten zeerste. Het betekent dat ons voorstel is afgewezen en we nu de uitkomst van het kort geding hebben af te wachten waarbij de rechter alle aangevoerde argumenten heeft af te wegen. Zoals aangegeven is een viertal deputaten voornemens terug te treden. Zij willen echter hangende het kort geding niet ontijdig hun posten verlaten’.
3.11. Hiermee wordt een laatste punt aangesneden, namelijk een eventuele ontbinding, partieel of volledig, van de Christelijk Gereformeerde Kerken in Nederland. In zo’n situatie zal het vermogen moeten worden vereffend, een taak die op grond van analoge toepassing van artikel 2:23 BW een verantwoordelijkheid vormt van de bestuurders en daarmee van de Generale Synode. Dit betreft niet alleen de belangen van de 181 plaatselijke kerken met ruim 62.000 leden die samen de Christelijke Gereformeerde Kerken in Nederland vormen, maar het raakt, zeker gelet op deze aantallen en de geografische omvang van een dergelijke splitsing, ook algemeen maatschappelijke belangen. Ook in kerken kan een door ieder betreurd scheidingsproces uitmonden in een nare vechtscheiding bij de civiele rechter met alle pijn en ellende die daarvan de gevolgen zijn. Ook daarom heeft de CGK Broeksterwoude en hebben ook de overige lokale kerken er alle belang bij dat de meerdere vergaderingen in het algemeen en de Generale Synode in het bijzonder op hun posten blijven. Niet alleen moeten bij een breuk de werkzaamheden van allerlei kerkelijke deputaatschappen worden gereorganiseerd, maar ook zullen er beslissingen genomen moeten worden over de gemeenschappelijke kerkelijke goederen, terwijl verder de belangen van minderheden in de lokale kerken bepaald niet uit het oog moeten verloren. De vrijheid van godsdienst is niet alleen maar een vrijheid, maar schept ook verplichtingen, waaronder het gegeven om alles eerlijk en met orde te laten plaatsvinden. Zoals al bij gelegenheid van de mondelinge behandeling aan de orde kwam, tot de regelgeving van Christelijk Gereformeerde Kerken in Nederland behoren ook de beginselen die in de Bergrede besloten liggen. Die beginselen functioneren niet als ‘hard and fast rules’, maar ze doen wel een moreel appel op ieder die ze onderschrijven.
3.12. De slotsom van dit alles is dat het deputaatschap op goede gronden heeft besloten de CGK Hoogeveen als roepende kerk aan te wijzen. Dit brengt mee dat de CGK Broeksterwoude geen belang meer heeft bij de gevorderde voorlopige voorziening. De zaak ligt weer daar waar deze hoort, te weten binnen het verband van de Christelijk Gereformeerde Kerken in Nederland.
3.13 Gelet op de bijzondere positie waarin partijen zich tot elkaar verhouden zullen de proceskosten worden gecompenseerd in die zin dat beide partijen de eigen kosten hebben te dragen.
4 De beslissing
De voorzieningenrechter
4.1. weigert de gevraagde voorzieningen,
4.2. compenseert de proceskosten in die zin dat beide partijen de eigen proceskosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door mr. D. Vergunst en in het openbaar uitgesproken op 25 september 2025.
Artikel 31 K.O.: De besluiten van de vergaderingen worden genomen na gemeenschappelijk overleg en zo mogelijk met eenparige stemmen. Wat bij meerderheid van stemmen uitgesproken is, zal voor vast en bondig worden gehouden, tenzij bewezen wordt, dat dit in strijd is met het Woord van God, de belijdenis of de kerkorde.