ECLI:NL:RBGEL:2025:7740 - Gewonnen kogelgeweer is vermogen onder de Participatiewet, niet algemeen gebruikelijk - 18 september 2025
Uitspraak
Essentie
De Rechtbank Gelderland oordeelt dat een gevonden kogelgeweer terecht als vermogen wordt aangemerkt. Het bezit is naar zijn aard niet algemeen gebruikelijk, omdat een vergunning vereist is, en ook de waarde is niet algemeen gebruikelijk. Het wapen wordt evenmin als noodzakelijk beschouwd.
Rechtsgebieden
Uitspraak inhoud
Zittingsplaats Zutphen
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 24/6987
in de zaak tussen
(gemachtigde: mr. H.H. Jansen),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Harderwijk, het college (gemachtigde: [gemachtigde]).
- Deze uitspraak gaat over het besluit van het college om de door eiser gewonnen prijs als vermogen aan te merken op grond van artikel 34, eerste lid, aanhef en onder a, van de Participatiewet (Pw) en het resterend vrij te laten vermogen vast te stellen. Eiser is het niet eens met dat besluit. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank of de gewonnen prijs terecht als vermogen is aangemerkt.
Procesverloop
- Met de besluiten van 31 januari 2024 en 8 februari 2024 heeft het college bepaald dat de door eiser gewonnen prijs dient te worden aangemerkt als vermogen. Met het bestreden besluit van 28 augustus 2024 op het bezwaar van eiser heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 31 januari 2024 niet-ontvankelijk en het bezwaar tegen het besluit van 8 februari 2024 gegrond verklaard en het primaire besluit herzien voor wat betreft de hoogte van het resterend vrij te laten vermogen.
2.1. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
2.2. Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2.3. De rechtbank heeft het beroep op 19 augustus 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het college. Beoordeling door de rechtbank
Totstandkoming van het bestreden besluit 3. Eiser heeft deelgenomen aan een Nederland Kampioenschap waarbij hij de hoofdprijs, een enkelloops kogelgeweer met accessoires, heeft gewonnen. Op 22 december 2023 heeft eiser aan het college gemeld dat hij op 17 december 2023 een prijs heeft ontvangen met een totale winkelwaarde van € 4.320,-.
3.1. Met het besluit van 31 januari 2024 heeft het college bepaald dat de prijs dient te worden aangemerkt als vermogen op grond van artikel 34, eerste lid, aanhef en onder a, van de Pw. Met het besluit van 8 februari 2024 heeft het college het standpunt dat de gewonnen prijs dient te worden aangemerkt als vermogen herhaald. De prijs is volgens het college niet algemeen gebruikelijk voor iemand in de bijstand. Daarnaast is de prijs niet noodzakelijk, aangezien eiser voor het winnen van de prijs ook de sport kon uitoefenen. De waarde van de gewonnen prijs zal vanaf 17 december 2023 worden toegerekend aan het vermogen van eiser. Het resterend vrij te laten vermogen is € 1.665,25.
3.2. Het bezwaarschrift van eiser is voorgelegd aan de bezwaarschriftencommissie van de gemeente Harderwijk (hierna: de commissie). De commissie heeft het college geadviseerd om het besluit van 8 februari 2024 te herzien, door uit te gaan van een resterend vrij te laten vermogen van € 1.765,25, omdat eiser per vergissing een hogere winkelwaarde heeft doorgegeven aan het college. Met het bestreden besluit van 28 augustus 2024 heeft het college het bezwaar van eiser tegen het besluit van 31 januari 2024 niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van voldoende procesbelang. Het college heeft het besluit van 8 februari 2024 herzien door rekening te houden met de door eiser gecorrigeerde waarde van de prijs, die € 100,- lager lag dan de oorspronkelijke aangegeven waarde. Het resterend vrij te laten vermogen bedraagt volgens het college € 1.765,25.
Wat vindt eiser?
- Volgens eiser kan de prijs niet worden aangemerkt als vermogen. De prijs betreft een bezitting in natura die naar zijn aard en waarde algemeen gebruikelijk is. Het is, ook voor bijstandsgerechtigden, niet ongebruikelijk een sport te beoefenen en in het licht van de beoefening van de sport te beschikken over sportattributen. Bovendien is het voor mensen die aan schietsport doen heel gebruikelijk om een wapen te hebben. Het feit dat er strenge regels en voorschriften gelden voor het bezit van een wapen maakt een wapen nog niet naar zijn aard niet algemeen gebruikelijk. Ook maakt de waarde niet dat het wapen niet als algemeen gebruikelijk kan worden bestempeld. Daarnaast is de prijs noodzakelijk bij de uitoefening van de sport op wedstrijdniveau. Ten onrechte heeft het college geen rekening gehouden met de slijtage van wapens. Eiser kan met het gewonnen wapen de schietsport naar een hoger niveau tillen en zijn prestaties verbeteren. Bovendien bevordert deelname aan de schietsport de sociale inclusie en persoonlijke ontwikkeling van eiser. Eiser stelt verder dat hij als beoefenaar van de schietsport door het college ongelijk wordt behandeld ten opzichte van beoefenaars van andere sporten. Subsidiair heeft eiser aangevoerd dat het onjuist is dat de vermogensaanwas zou zijn ontstaan per 17 december 2023. Eiser kon pas op 9 maart 2024 legaal beschikken over de prijs omdat per die datum het wapen op zijn verlof was bijgeschreven en hij het eigendom verkreeg over het wapen.
Wat vindt de rechtbank?
Omvang van het geding
- De rechtbank stelt vast dat het beroep zich enkel richt tegen het onderdeel van het bestreden besluit waarbij het primaire besluit van 8 februari 2024 is herzien. Eiser heeft geen beroepsgronden ingediend tegen het niet-ontvankelijk verklaren van het bezwaarschrift voor zover gericht tegen het primaire besluit van 31 januari 2024.
Heeft eiser belang bij een uitspraak op zijn beroepschrift?
- Omdat door het bestreden besluit het recht op bijstand niet is gewijzigd, ziet de rechtbank zich allereerst voor de vraag gesteld of eiser procesbelang heeft. Procesbelang houdt in dat de eisende partij met de procedure bij de rechtbank voor zichzelf een gunstige beslissing wil bereiken en die (gunstige) beslissing ook echt kan bereiken met die procedure.
[1] Procesbelang is een voorwaarde voor ontvankelijkheid.
6.1. De rechtbank oordeelt dat eiser procesbelang heeft bij zijn beroep. Het beroep is daarom ontvankelijk. De rechtbank baseert dit oordeel op de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) van 27 april 2010.
7.1. Het betoog van eiser dat het door hem gewonnen vuurwapen een bezit is dat naar zijn aard en waarde algemeen gebruikelijk is, volgt de rechtbank niet. Het door eiser gehanteerde criterium dat het in de schietsport zeer gebruikelijk is om een wapen te hebben, is niet het criterium als bedoeld in artikel 34, tweede lid, aanhef en onder a, van de Pw. Het gaat erom of het bezit voor elk huishouden algemeen gebruikelijk is. Het gegeven dat het bezit van een vuurwapen zonder een vergunning strafbaar is, maakt al dat het hier naar zijn aard niet gaat om een algemeen gebruikelijk bezit. Het bezit van het door eiser gewonnen vuurwapen is aan strikte regels en voorschriften gebonden. Het bezit van een dergelijk wapen is daarom eerder uitzondering dan algemeen gebruikelijk. Daar komt bij dat de aanzienlijke waarde van het wapen (€ 4.220,-) ook niet algemeen gebruikelijk is. Dat door het college is geïnvesteerd in de schietvereniging maakt het bezit van een vuurwapen niet algemeen gebruikelijk.
7.2. Het wapen was gelet op de persoonlijke omstandigheden van eiser ook niet noodzakelijk. Eiser heeft andere vuurwapens in bezit waarmee hij kan deelnemen aan wedstrijden en waarmee hij zelfs een hoofdprijs won. Ook voordat eiser de prijs won, kon hij deelnemen aan de schietsport. Dat de andere vuurwapens vanwege slijtage niet of verminderd te gebruiken zouden zijn, heeft eiser op geen enkele wijze onderbouwd. De beroepsgrond slaag niet.
7.3. Het beroep van eiser op het gelijkheidsbeginsel slaagt ook niet. Voor een geslaagd beroep op het gelijkheidsbeginsel dient er allereerst sprake te zijn van feitelijk en juridisch vergelijkbare gevallen. Hiervan is geen sprake. Alleen al de sportattributen die bij de door eiser genoemde sporten worden gebruikt, zoals bij voetbal en de ruitersport, zijn anders. Daarbij komt ook nog dat het gebruik (en bezit) van deze sportattributen (naar hun aard) aan verschillende voorwaarden, (wettelijke) regels en licenties is (zijn) gebonden.
7.4. Het subsidiaire betoog van eiser dat het college de prijs ten onrechte per 17 december 2023 aan het vermogen van eiser heeft toegerekend, slaagt. Uit artikel 34, eerste lid, aanhef en onder a, van de Pw blijkt dat onder vermogen wordt verstaan de waarde van bezittingen waar een alleenstaande over beschikt of redelijkerwijs over kan beschikken. Eiser heeft in december 2023 de optiebon voor het vuurwapen gewonnen. Eiser kon in december echter niet legaal over het wapen beschikken, omdat hij eerst het vuurwapen op zijn verlof moest laten bijschrijven. Op 7 maart 2024 was zijn wapenverlof aangepast. Op 9 maart 2024 verkreeg hij het eigendom van het wapen. Pas op die datum kon eiser dus over het wapen beschikken. Ter zitting heeft eiser toegelicht dat hij het vuurwapen feitelijk niet voor 9 maart 2024 in zijn bezit heeft gehad. Eiser kon zijn gewonnen prijs dus niet vóór 9 maart 2024 aanwenden teneinde in de noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien. Het bestreden besluit is daarom niet deugdelijk gemotiveerd omdat het college van een verkeerde datum van de vermogenstoeval is uitgegaan. De rechtbank passeert dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), nu aannemelijk is dat eiser hierdoor niet is benadeeld. Ook als dit gebrek zich niet zou hebben voorgedaan en het college de juiste datum van de vermogenstoeval had gehanteerd, zou een besluit met gelijke uitkomst zijn genomen. Tussen december 2023 en maart 2024 is namelijk geen sprake geweest van andere vermogenstoevallen. Het resterende vrij te laten vermogen blijft bovendien zowel in december 2023 als in maart 2024 onder de vermogensgrens. Eiser heeft ter zitting desgevraagd ook geen belang kunnen noemen waarin hij is geschaad door het gebruik van de verkeerde datum van de vermogenstoeval.
Conclusie en gevolgen
- Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Wegens de toepassing van artikel 6:22 van de Awb krijgt eiser wel het griffierecht terug. Eiser krijgt ook een vergoeding van zijn proceskosten. Het college moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.814,- omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen tijdens de zitting, met een waarde per punt van € 907,-). Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.
Beslissing
De rechtbank:
-
verklaart het beroep ongegrond;
-
bepaalt dat het college het griffierecht van € 51,- aan eiser vergoedt;
-
veroordeelt het college tot betaling van € 1.814,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Hollebrandse, rechter, in aanwezigheid van mr. E.G. Cornelisse, griffier. Uitgesproken in het openbaar op
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
CRvB 17 juni 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1434.
CRvB 27 april 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BM5211.