Terug naar bibliotheek
Rechtbank Gelderland

ECLI:NL:RBGEL:2025:7610 - Rechtbank Gelderland - 10 september 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBGEL:2025:761010 september 2025

Rechtsgebieden

Uitspraak inhoud

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem

Bestuursrecht

zaaknummer: ARN 23/3440

uitspraak van de meervoudige belastingkamer van

in de zaak tussen

[belanghebbende] B.V., uit [plaats] , belanghebbende

(gemachtigde: [gemachtigde] )

en

de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Utrecht, de inspecteur.

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 4 mei 2023.

De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2017 een aanslag vennootschapsbelasting (Vpb) opgelegd naar een belastbaar bedrag van € 1.098.425. Gelijktijdig met de vaststelling van de aanslag heeft de inspecteur belanghebbende € 44.523 belastingrente in rekening gebracht (de belastingrentebeschikking).

De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard. De inspecteur heeft daarbij de aanslag gehandhaafd.

De inspecteur heeft op beroep gereageerd met een verweerschrift.

De rechtbank heeft beroep op 19 februari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen de gemachtigde van belanghebbende, bijgestaan door [persoon A] , en namens de inspecteur [persoon B] , [persoon C] en [persoon D] .

Feiten

  1. Belanghebbende heeft één aandeelhouder, [persoon E] ( [persoon E] ). [persoon E] is daarnaast enig bestuurder van belanghebbende.

  2. Tot de bezittingen van belanghebbende behoort onder meer een kunstcollectie (de collectie). De collectie, van in totaal 82 werken, omvat diverse schilderijen, tekeningen, een grafiek, video art en sculpturen. De collectie is nagenoeg geheel aangeschaft in de jaren 2004 tot en met 2009.

  3. De Belastingdienst heeft een rapport met als datum 11 december 2009 aan belanghebbende toegezonden naar aanleiding van een ingesteld boekenonderzoek naar de aanvaardbaarheid van de aangiften Vpb van belanghebbende over de jaren 2005 tot en met 2008. In dit rapport is onder meer vermeld:

“Vennootschapsbelasting: Balans

Schilderijen

Op 1 januari 2005 zijn er schilderijen aanwezig met een aanschafwaarde van € 9.093. In 2005 vinden aankopen plaats voor een bedrag van € 274.776. Ook in 2006, 2007 en 2008 worden nieuwe schilderijen aangeschaft. Ultimo 2008 bedraagt de totale aanschafwaarde € 1.211.428 exlusief en € 1.228.488 inclusief omzetbelasting. Ten behoeve van de verzekering worden de schilderijen jaarlijks getaxeerd. De getaxeerde waarde ligt hoger dan de aanschafwaarde. Op grond hiervan ben ik van mening, dat het niet mogelijk is om af te schrijven op de schilderijen. Er wordt namelijk gedurende de bezitsperiode geen waardedaling verwacht. Vanaf de aanschafdatum is jaarlijks 10% afgeschreven op de schilderijen. Het betreft de volgende bedragen:

Deze bedragen zijn ten onrechte afgeschreven en moeten daarom worden gecorrigeerd.

Tijdens de slotbespreking d.d. 13 oktober 2009 heeft de heer [persoon E] aangegeven, dat hij uit persoonlijke motieven schilderijen aanschaft uit met name de Cobratijd. Een deel van de schilderijencollectie is aanwezig in het kantoorgedeelte van zijn woonhuis, de rest is in opslag. De schilderijen hebben binnen de onderneming geen decoratieve functie. Ten tijde van het boekenonderzoek is er met betrekking tot de schilderijen geen sprake van een bedrijfsmatige activiteit. In de toekomst zou dit kunnen wijzigen. Op dit moment bestaat er echter geen recht op aftrek van omzetbelasting.”

  1. De Belastingdienst heeft bij belanghebbende een vervolgonderzoek uitgevoerd naar de aanvaardbaarheid van haar aangiften Vpb over de jaren 2012 en 2013. Hierbij is gebleken dat belanghebbende, overeenkomstig de naar aanleiding van het eerder genoemde boekenonderzoek gemaakte afspraak, niet meer heeft afgeschreven op de schilderijen.

  2. De collectie is door [naam bedrijf 1] opgenomen en gewaardeerd. De bevindingen zijn opgenomen in het taxatierapport van 4 maart 2017.

  3. Op 19 december 2017 heeft belanghebbende [naam bedrijf 2] B.V. ( [naam bedrijf 2] ) opgericht. Belanghebbende heeft € 100 op de aandelen [naam bedrijf 2] gestort. Daarnaast heeft zij € 759.600 aan [naam bedrijf 2] geleend.

  4. Op 21 december 2017 heeft belanghebbende 43 schilderijen uit de collectie, voornamelijk van schilders uit de Cobra-periode, verkocht aan [naam bedrijf 2] voor € 759.700. De verkoopprijs is gebaseerd op het voornoemde taxatierapport. Door de verkoop heeft belanghebbende een boekverlies gerealiseerd van € 907.145.

  5. [naam bedrijf 2] is op 2 januari 2018 gevoegd in de fiscale eenheid met belanghebbende als moedermaatschappij.

  6. De inspecteur heeft met dagtekening 18 september 2021 de aanslag Vpb 2017 vastgesteld naar een belastbaar bedrag van € 1.098.425. Hierbij heeft hij het hiervoor genoemde boekverlies van € 907.145 gecorrigeerd.

Beoordeling door de rechtbank

  1. De rechtbank beoordeelt of de inspecteur de aanslag Vpb 2017 niet te hoog heeft vastgesteld. Meer in het bijzonder gaat het om de vraag of belanghebbende het boekverlies op de collectie van € 907.145 fiscaal in aanmerking mag nemen.

  2. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Vooraf

  1. De rechtbank staat allereerst, ook al hebben partijen dat niet opgeworpen, voor de vraag of zij bevoegd is. Hiertoe overweegt zij als volgt.

  2. Belanghebbende is statutair gevestigd in [plaats] . Deze plaats behoort tot de relatieve competentie van de Rechtbank Noord-Holland.[1] Dit brengt mee dat de rechtbank onbevoegd is om kennis te nemen van het beroep van belanghebbende.

  3. De rechtbank heeft echter pas twee weken voor de zitting geconstateerd dat zij onbevoegd is. Partijen hebben desgevraagd vóór de zitting aangegeven geen bezwaar te hebben dat deze rechtbank uitspraak doet in de onderhavige zaak. Ter zitting hebben zij dit desgevraagd herhaald.

  4. Gelet op de ontvangst van het beroepschrift op 12 juni 2023 en het tijdsverloop sindsdien, de wens van partijen om een spoedige behandeling van het beroep, de late constatering van de onbevoegdheid van de rechtbank en de mogelijkheid van gedekt verklaring van de onbevoegdheid door het gerechtshof[2], laat de rechtbank een onbevoegdverklaring achterwege. Daarnaast verzoekt zij bij een eventueel hoger beroep Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden om de uitspraak aan te merken als bevoegdelijk gedaan.

Aftrekbaarheid van het boekverlies

  1. De inspecteur stelt primair dat de uitgaven voor de collectie een zakelijk karakter ontberen, omdat de uitgaven zijn ingegeven ter bevrediging van de persoonlijke behoeften van de aandeelhouder.

  2. Belanghebbende betwist dat de uitgaven zijn ingegeven ter bevrediging van de persoonlijke behoeften van de aandeelhouder, omdat belanghebbende overtollig vermogen in kunst als beleggingsobject investeert. Ook de verkoop aan [naam bedrijf 2] berust op zakelijke gronden.

  3. De rechtbank stelt het volgende voorop. Door een vennootschap gedane uitgaven hebben alleen dan geen zakelijk karakter, en kunnen dus niet ten laste van de winst worden gebracht, als en voor zover zij zijn gedaan ter bevrediging van de persoonlijke behoeften van de aandeelhouder. Als in geschil is of de ondernemer een bepaalde uitgave heeft gedaan om de zakelijke belangen van de onderneming te dienen of (ook) ter bevrediging van de persoonlijke behoeften van de aandeelhouder, overschrijdt de rechter de grenzen van zijn taak niet door de werkelijke aard van de uitgaven te beoordelen.[3]

  4. De rechtbank overweegt als volgt.

  5. Als uitgangspunt heeft dus te gelden dat uitgaven die door een vennootschap zijn gedaan een zakelijk karakter hebben. Alleen uitgaven die zijn gedaan ter bevrediging van de persoonlijke behoeften van de aandeelhouder zijn onzakelijk met als gevolg dat ze niet ten laste van de winst kunnen worden gebracht. Een redelijke verdeling van de bewijslast brengt mee dat de inspecteur, gelet op de gemotiveerde betwisting door belanghebbende, dit laatste aannemelijk moet maken.

  6. [persoon E] heeft als bestuurder van belanghebbende de collectie aangeschaft. De collectie bevat met name kunst uit de Cobraperiode, waarvoor hij een persoonlijke voorkeur heeft. De kunst heeft binnen de onderneming geen enkele, en dus ook geen decoratieve, functie. Voor zover de kunst niet in opslag is, is het aanwezig in het kantoorgedeelte van het woonhuis van [persoon E] .

  7. Na 2009 is vrijwel geen nieuwe kunst aangeschaft. Tot aan de verkoop aan [naam bedrijf 2] is door belanghebbende geen activiteit verricht ter zake van de collectie. Ter zitting is gebleken dat belanghebbende geen administratie, waaronder een overzicht van de waardeontwikkeling, met betrekking tot de collectie heeft bijgehouden.

  8. Ter zitting is vast komen te staan dat uitsluitend dat deel van de collectie aan [naam bedrijf 2] is overgedragen waarvan de getaxeerde waarde lager was dan de boekwaarde. Desgevraagd heeft de gemachtigde hierover verklaard dat alleen dit deel is verkocht en deze fiscale weg is bewandeld, omdat dan een boekverlies kon worden gerealiseerd.

  9. De rechtbank leidt uit het zaaksdossier en uit al wat hiervoor is overwogen het volgende af. Belanghebbende heeft alleen kunst aangekocht waar [persoon E] een persoonlijke voorkeur voor heeft. Deze kunst is, voor zover het niet is opgeslagen, alleen aanwezig in het kantoorgedeelte van het woonhuis van [persoon E] . Daarnaast vervult de kunst geen enkele functie binnen de onderneming van belanghebbende. Dit is na 2009 niet gewijzigd, omdat belanghebbende zich tot de taxatie in 2017 niet bezig heeft gehouden met de waardeontwikkeling van de aangekochte kunst. Om deze reden is niet aannemelijk dat de kunst op een later moment wel een functie binnen de onderneming van belanghebbende is gaan vervullen. Dit vindt ook bevestiging in de overdracht aan [naam bedrijf 2] . Het doel hiervan was om een boekverlies te realiseren, omdat alleen die kunstwerken zijn overgedragen waarvan de getaxeerde waarde lager was dan de boekwaarde. Gelet op dit alles is de rechtbank van oordeel dat de inspecteur aannemelijk heeft gemaakt dat de kunst is aangekocht ter bevrediging van de persoonlijke behoeften van [persoon E] . Het gevolg hiervan is dat het boekverlies op de overgedragen kunst niet in aftrek op de winst kan worden gebracht.

  10. Nu de rechtbank tot het oordeel is gekomen dat de kunst is aangekocht ter bevrediging van de persoonlijke behoeften van [persoon E] is niet meer relevant of de transactie tussen belanghebbende en [naam bedrijf 2] ook op zakelijke gronden is verricht. Met het oordeel van de rechtbank staat namelijk vast dat het boekverlies niet aftrekbaar is.

  11. Het voorgaande leidt ertoe dat het beroep ongegrond moet worden verklaard. De (meer) subsidiaire standpunten van de inspecteur hoeven niet meer te worden behandeld.

Belastingrente

  1. Het beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de belastingrente. Belanghebbende heeft geen zelfstandige gronden tegen de in rekening gebrachte belastingrente aangevoerd. De rechtbank ziet geen aanleiding af te wijken van de belastingrentebeschikking die is gebaseerd op de aanslag.

Conclusie en gevolgen

  1. Het beroep is ongegrond. De aanslag en de belastingrentebeschikking blijven in stand. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A.L. Heldens, voorzitter, mr. W.W. Monteiro en mr. W.F. van Asbeck, rechters, in aanwezigheid van mr. H.H. Ruis, griffier. Uitgesproken in het openbaar op.

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Locatie Arnhem, Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.

Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Artikel 8:7, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in samenhang bezien met artikel 8 van bijlage 2, van de Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak.

Artikel 8:117 van de Awb.

Hoge Raad 14 juni 2002, ECLI:NL:HR:2002:AB2865 (Renpaardenarrest) en Hoge Raad 18 april 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC9548 (Bentley-arrest).


Voetnoten

Artikel 8:7, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in samenhang bezien met artikel 8 van bijlage 2, van de Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak.

Artikel 8:117 van de Awb.

Hoge Raad 14 juni 2002, ECLI:NL:HR:2002:AB2865 (Renpaardenarrest) en Hoge Raad 18 april 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC9548 (Bentley-arrest).