ECLI:NL:RBGEL:2025:7393 - Rechtbank Gelderland - 2 september 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 25/3579
[verzoeker 2] , [verzoeker 3] , [verzoeker 4] , [verzoeker 5] , [verzoeker 6] , [verzoeker 7] , **[verzoeker 8] ,**allen uit [plaats] , verzoekers (gemachtigde: mr. H.A. Pasveer),
en
(gemachtigde: R. Vossebeld).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel: de gemeente Lochem (vergunninghoudster).
1. Deze uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening gaat over de aan vergunninghoudster verleende omgevingsvergunning voor het oprichten van 35 tijdelijke flexwoningen en bergingen voor de periode van 10 jaar op het perceel [locatie 1] (nabij), [plaats] .
Procesverloop
2. Met het bestreden besluit van 15 juli 2025 heeft het college de omgevingsvergunning verleend*.* Verzoekers zijn het hier niet mee eens en hebben bezwaar gemaakt tegen het bestreden besluit. Daarnaast hebben zij de voorzieningenrechter gevraagd om hangende bezwaar een voorlopige voorziening te treffen.
2.1. Het college heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift.
2.2. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 21 augustus 2025 op zitting behandeld. Aan de zitting hebben deelgenomen: de gemachtigde van verzoekers, de gemachtigde van het college en [persoon A] namens vergunninghoudster.
Beoordeling door de voorzieningenrechter
3. De voorzieningenrechter zet hieronder eerst uiteen hoe het bestreden besluit tot stand is gekomen. Daarna bespreekt zij het wettelijk kader. Vervolgens beoordeelt de voorzieningenrechter of er aanleiding bestaat om een voorlopige voorziening te treffen. Daarvoor is van belang of het bezwaar van verzoekers een redelijke kans van slagen heeft. Of het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft, beoordeelt de voorzieningenrechter aan de hand van de gronden van verzoekers.
Totstandkoming van het bestreden besluit
4. Op 29 april 2025 heeft vergunninghoudster een aanvraag ingediend bij het college voor de bouw van 35 flexwoningen en bijbehorende bergingen op [locatie 1] . De woningen dienen voor maximaal 10 jaar op deze plek te staan en zijn bedoeld voor ontheemden vanuit Oekraïne en spoedzoekers zoals jongeren, alleenstaanden en gezinnen met een urgente woonbehoefte. De omgevingsvergunning is buitenplans verleend voor de omgevingsplanactiviteiten bouwen en afwijken van de regels in het omgevingsplan.
4.1. Verzoekers wonen in de nabijheid van het perceel waar de flexwoningen gerealiseerd worden en zijn het hier niet mee eens omdat deze ontwikkeling – kort samengevat – een te grote inbreuk op hun woonomgeving vormt.
Wettelijk kader
5. Op 1 januari 2024 is de Omgevingswet in werking getreden. Met de inwerkingtreding van deze wet heeft elke gemeente direct een omgevingsplan van rechtswege dat regels geeft over de fysieke leefomgeving voor het gehele grondgebied van de gemeente.
5.1. Een activiteit die in strijd is met het (tijdelijk deel van) het omgevingsplan wordt een omgevingsplanactiviteit genoemd.
Inhoudelijke beoordeling van het verzoek
Is sprake van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties?
6. Verzoekers voeren aan dat de omgevingsvergunning niet verleend had mogen worden, omdat geen sprake is van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. Zij voeren aan dat de AERIUS-berekeningen niet juist zijn uitgevoerd en dat er wel degelijk sprake is van stikstofdepositie op het nabijgelegen Natura 2000-gebied. Daarnaast stellen verzoekers dat in strijd wordt gehandeld met de Kernvisie Wonen [plaats] , een beleidsdocument van de gemeenteraad (hierna: de Kernvisie). Ook voeren verzoekers aan dat geen volledige toetsing aan de Provinciale Omgevingsverordening heeft plaatsgevonden. Ten slotte wijzen verzoekers erop dat voor de afwikkeling van de verkeersproblematiek geen sprake is van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties, omdat deze problemen naar de toekomst worden verschoven en daar nu nog geen oplossing voor is.
7. Verzoekers hebben verschillende argumenten aangehaald waarom de omgevingsvergunning volgens hen niet in overeenstemming is met een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. De voorzieningenrechter bespreekt deze gronden apart van elkaar.
AERIUS-berekeningen
8. De voorzieningenrechter stelt voorop dat het aan de aanvrager is om te bepalen wat wel en niet gelijktijdig met de buitenplanse omgevingsplanactiviteit wordt aangevraagd. De onlosmakelijkheid zoals die gold onder de Wabo, is onder de Omgevingswet komen te vervallen.
8.1. Desondanks moet het college bij de beoordeling van de evenwichtige toedeling van functies aan locaties wel motiveren waarom deze activiteit niet op voorhand de uitvoering van de aangevraagde vergunning onmogelijk maakt. Dit betreft de uitvoerbaarheidstoets.
8.2. Uit de ruimtelijke onderbouwing en de AERIUS-berekeningen bij de vergunningaanvraag volgt dat de aanleg en het gebruik van de 35 woningen niet tot stikstofdepositie op het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied leiden. Reeds daarom is er volgens het college geen vergunning nodig voor een Natura 2000-activiteit en is de omgevingsvergunning wat dit aspect betreft niet op voorhand onuitvoerbaar. Een dergelijke beoordeling is in het kader van de uitvoerbaarheidstoets naar het oordeel van de voorzieningenrechter voldoende. Verzoekers betwisten de AERIUS-berekeningen weliswaar, maar het voert in het kader van de door het college te verrichten uitvoerbaarheidstoets te ver om de AERIUS-berekeningen uitgebreid te beoordelen. Het college mag in het kader van de uitvoerbaarheidstoets, als AERIUS-berekeningen zijn uitgevoerd, in principe uitgaan van de juistheid daarvan, tenzij eenvoudig zonder onderzoek is vast te stellen dat deze (evident) onjuist zijn. Een andere uitleg zou tot gevolg hebben dat het college alsnog feitelijk aan het beoordelen is of een omgevingsvergunning voor een Natura 2000-activiteit nodig is, terwijl die bevoegdheid (meestal) bij het college van Gedupeerde Staten van de Provincie (GS) is belegd. Het voorgaande betekent overigens niet dat verzoekers in zijn geheel geen rechtsbeschermingsmogelijkheden hebben om de juistheid van de AERIUS-berekeningen ter discussie te stellen. Mochten verzoekers menen dat, anders dan waar in de AERIUS-berekeningen vanuit wordt gegaan, sprake is van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden waarvoor een omgevingsvergunning is vereist, dan is de aangewezen weg om een handhavingsverzoek bij het bevoegd gezag (veelal GS) in te dienen.
Is sprake van strijd met de Kernvisie Wonen [plaats] ? 9. Verzoekers voeren aan dat de locatie waar de woningen gebouwd worden niet liggen binnen de uitbreidingslocatie als aangewezen in de Kernvisie, maar iets ten zuiden daarvan.
9.1. De Kernvisie Wonen [plaats] (hierna: de Kernvisie) is beleid van de gemeenteraad. In de Kernvisie zijn uitbreidingslocaties aangewezen voor woningbouw. Het college heeft op zitting toegelicht dat het rekening moet houden met dit beleid bij het verlenen van de omgevingsvergunning. Het college heeft in het verweerschrift uitgelegd dat de door verzoeker genoemde uitbreidinglocatie in de toekomst benut wordt voor (reguliere) woningbouw. Het college acht het daarom aangewezen om de flexwoningen niet in de uitbreidingslocatie te realiseren, omdat anders de reguliere woningbouw wordt belemmerd. De voorzieningenrechter acht het voldoende begrijpelijk dat het college de flexwoningen daarom buiten de uitbreidingslocatie heeft toegestaan en het college heeft daarmee voldoende rekening gehouden met de Kernvisie.
Heeft er een volledige toetsing aan de omgevingsverordening plaatsgevonden? 10. Volgens verzoekers is het gebied waar de woningen worden gerealiseerd in de omgevingsverordening aangewezen als onderdeel van de [streek]. Volgens verzoekers wordt in de omgevingsvergunning niet gemotiveerd hoe rekening wordt gehouden met de voor dit gebied vastgestelde kernkwaliteiten. Op zitting heeft de gemachtigde van verzoekers nog toegelicht dat sprake is van een coulisselandschap en dat daarmee onvoldoende rekening is gehouden. Het voorgaande is in strijd met artikel 5.34 van de Omgevingsverordening.
10.1. De voorzieningenrechter stelt voorop dat in het bestreden besluit geen kenbare toetsing aan artikel 5.34 van de omgevingsverordening heeft plaatsgevonden. Tussen partijen is niet in geschil dat dit wel had gemoeten. De voorzieningenrechter ziet echter geen reden om vanwege dit motiveringsgebrek het bestreden besluit te schorsen. Het college heeft in het verweerschrift namelijk alsnog gemotiveerd waarom de nieuwe ontwikkeling niet afdoet aan de kernkwaliteiten genoemd in de omgevingsverordening, omdat deze kernkwaliteiten zich niet voordoen op de projectlocatie. De voorzieningenrechter kan deze motivering volgen. Niet gebleken is dat de beoogde ontwikkeling, het tijdelijk plaatsen van flexwoningen, afbreuk doet aan het coulisselandschap. Een coulisselandschap is volgens de omgevingsverordening namelijk juist een landschap wat zich kenmerkt door een rijke afwisseling van grondgebruik. Niet valt in te zien waarom tijdelijke flexwoningen op deze locatie daar afbreuk aan zouden doen.
Verkeersafwikkeling 11. Verzoekers voorzien verkeersproblemen. De 35 woningen zouden ontsloten moeten worden via een nieuwe weg die aansluit op de bestaande [locatie 2]. Vanaf daar zou de verdere ontsluiting via [locatie 3] moeten lopen. De [locatie 2] en [locatie 3] zijn smalle wegen die door verweerder worden aangemerkt als erftoegangswegen. Auto's kunnen elkaar hier moeilijk passeren, en helemaal niet als er op de weg geparkeerd wordt. Daar komt bij dat de [locatie 2] en [locatie 3] geen apart voetpad hebben, waardoor de verkeersveiligheid, met name voor kinderen, problematisch is. Op zitting heeft de gemachtigde van verzoekers toegelicht dat zij met name voor verkeersproblemen vrezen als de toekomstige woonwijk in nabijheid van de flexwoningen wordt gerealiseerd.
11.1. De voorzieningenrechter overweegt dat niet gebleken is dat er verkeersproblemen te verwachten zijn als gevolg van de verleende omgevingsvergunning. Het college heeft een verkeersonderzoek laten uitvoeren door Bureau Hiemstraat Advies. Uit dat onderzoek is naar voren gekomen dat de tijdelijke woningen tot 191 ritten per etmaal leiden. Dat aantal wordt aanvaardbaar geacht. Later is dit aantal naar beneden gesteld, namelijk naar 150 ritten per dag, omdat het college van de doelgroep (spoedzoekers) een laag autobezit verwacht. Geconcludeerd wordt dat de toename in het aantal auto’s op het omliggend wegennetwerk niet leidt tot knelpunten. De wegen zijn geschikt om deze verkeerstoename op een goede en veilige wijze af te wikkelen, zo blijkt ook uit het rapport van de verkeerskundige. Verzoekers hebben de resultaten van het verkeersonderzoek in algemene zin gepoogd te betwisten, maar hebben geen tegenrapport aangeleverd. De voorzieningenrechter gaat daarom uit van de juistheid van de conclusies uit het verkeersonderzoek. De vrees van verzoekers, namelijk dat er in de toekomst (als een andere woonwijk wordt gerealiseerd) verkeersproblemen ontstaan, kan in het kader van deze procedure niet aan de orde gesteld worden. Dat is immers een toekomstige omstandigheid en daar hoeft en kan het college niet nu al op vooruit te lopen. De gemeente zal de verkeerssituatie op dat moment moeten beoordelen, bij de vergunningverlening voor de bouw van de reguliere woningen.
Conclusie en gevolgen
12. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af, omdat het bezwaar van verzoekers geen redelijke kans van slagen heeft.
12.1. Voor een proceskostenveroordeling of een vergoeding van het griffierecht bestaat dan ook geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.M. Verhoeven, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A. Goldebeld, griffier. Uitgesproken in het openbaar op
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Zie artikel 22.1, aanhef en onder a, van de Omgevingswet in samenhang met artikel 4.6, eerste lid, van de Invoeringswet Omgevingswet.
Dit volgt uit bijlage A behorend bij artikel 1.1 van de Omgevingswet, waarin het begrip ‘omgevingsplanactiviteit’ is gedefinieerd.
Zie artikel 5.7 van de Omgevingswet, waaruit volgt dat een omgevingsvergunning voor verschillende activiteiten zowel los als gelijktijdig kan worden aangevraagd.
Vergelijk Rb. Gelderland (vz.) 9 mei 2025, ECLI:NL:RBGEL:2025:3574.