ECLI:NL:RBGEL:2025:5779 - Rechtbank Gelderland - 22 juli 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 24/8995
in de zaak tussen
(gemachtigde: mr. V.S.J. Chorus),
en
(gemachtigde: mr. Y. Pieters).
- Deze uitspraak gaat over een aanvraag van eiser om een uitkering uit het Schadefonds Geweldsmisdrijven op grond van de Wet schadefonds geweldsmisdrijven (Wsg). De commissie heeft deze aanvraag afgewezen. Eiser is het niet eens met dit besluit. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de afwijzing van de aanvraag.
Procesverloop
- Met het besluit van 7 augustus 2024 heeft de commissie de aanvraag van eiser afgewezen. Met de beslissing op bezwaar van 31 oktober 2024 is de commissie bij dit besluit gebleven.
2.1. Eiser heeft beroep ingesteld tegen de beslissing op bezwaar. De commissie heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2.2. De rechtbank heeft het beroep op 8 juli 2025 op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van eiser deelgenomen.
Beoordeling door de rechtbank
Waar gaat deze zaak over? 3. Eiser heeft op 18 maart 2024 een aanvraag gedaan op grond van de Wsg in verband met letsel dat hij heeft opgelopen bij een mishandeling die heeft plaatsgevonden in augustus 2023.
3.1. De commissie heeft de aanvraag van eiser afgewezen omdat de aanleiding, toedracht en omstandigheden van het voorval in augustus 2023 niet duidelijk zijn geworden. De eigen verklaring van eiser geeft hierover geen duidelijkheid en is tegenstrijdig met de verklaring van de verdachte, de heer [naam verdachte], en andere bevindingen in het procesdossier. Met de beslissing op bezwaar van 31 oktober 2024 heeft de commissie deze afwijzing in stand gelaten.
Wijze van beoordelen 4. Volgens artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wsg kunnen uit het schadefonds uitkeringen worden gedaan aan een ieder die ten gevolge van een in Nederland opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf ernstig lichamelijk of geestelijk letsel heeft bekomen.
4.1. De beoordeling op basis van artikel 3 van de Wsg houdt in dat er een duidelijk beeld dient te bestaan van de aanleiding, toedracht en omstandigheden waaronder het geweldsmisdrijf plaatsvond. Het vaststellen van een geweldshandeling alleen is dus onvoldoende om te kunnen concluderen dat aan de voorwaarden van artikel 3 van de Wsg wordt voldaan. Ook moeten er voldoende objectieve aanwijzingen zijn die de opgave van het slachtoffer over de toedracht, aanleiding en de omstandigheden van het voorval ondersteunen.
4.2. Verder is het volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) aan de aanvrager van een uitkering uit het fonds om met voldoende objectieve aanwijzingen aannemelijk te maken dat hij slachtoffer is geworden van een tegen hem opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf.
Heeft de commissie de aanvraag op goede gronden afgewezen? 5. Eiser voert aan dat hij niets fout heeft gedaan en dat de commissie niet aan de hand van de verklaring van [naam verdachte] tot een andere conclusie kan komen. De verklaring van [naam verdachte] is volgens eiser onbetrouwbaar. Daarom moet de commissie uitgaan van de informatie die eiser daarover geeft. [naam verdachte] is op 14 december 2023 door de politierechter veroordeeld voor de mishandeling van eiser. Het is aannemelijk dat [naam verdachte] het verweer van noodweer heeft gevoerd en daar is de politierechter niet in meegegaan. Eiser verwijst naar het vonnis van de politierechter. Ook verwijst eiser naar artikel 161 Rv waaruit volgt dat een civiele rechter alle feiten in een strafvonnis voor waar zal aannemen omdat een dergelijk vonnis zogenaamde ‘dwingende bewijskracht’ heeft. De onrechtmatige daad staat daarmee vast. Daarbij kan een afwijzing vanwege ‘eigen aandeel’ slechts indien de toegebrachte schade mede het gevolg is van een omstandigheid die aan het slachtoffer is toe te rekenen. Eiser stelt dat niet kan worden vastgesteld dat hij een eigen aandeel in de zaak had, zodat het Schadefonds het verzoek om tegemoetkoming niet kon afwijzen.
5.1. De rechtbank oordeelt dat de commissie de aanvraag op goede gronden heeft afgewezen. De rechtbank begrijpt dat het vervelend is wat eiser is overkomen. De commissie moet zich bij de beoordeling van een verzoek om een tegemoetkoming echter zelf een duidelijk beeld vormen van de aanleiding, toedracht en omstandigheden en daarvoor beschikt de commissie over onvoldoende objectieve informatie. De commissie heeft gemotiveerd toegelicht waarom de beschikbare informatie onvoldoende is. In dit kader heeft de commissie aangegeven dat uit het vonnis van de politierechter alleen volgt dat de dader veroordeeld is voor een mishandeling en dat hieruit geen duidelijk beeld naar voren komt over de aanleiding, toedracht en omstandigheden. Het vonnis geeft ook geen informatie over of [naam verdachte] wel of niet een noodweer verweer heeft gevoerd. De verwijzing naar het civiele recht door eiser gaat hierbij niet op, omdat de procedure bij het schadefonds een bestuursrechtelijke procedure is met een ander beoordelingskader. Verder brengen noch de eigen verklaring noch de verklaringen van [naam verdachte] en/of anderen duidelijkheid. Uit eisers eigen verklaring blijkt dat hij zich niet kan herinneren wat er die avond is gebeurd. Eiser stelt dat de verklaring van [naam verdachte] tegenstrijdig is en niet bij de beoordeling mag worden betrokken. De verklaringen van anderen spreken elkaar echter, zo blijkt uit de diverse proces-verbalen in het dossier, ook op verschillende onderdelen tegen. Ook als de verklaring van [naam verdachte] niet bij de beoordeling zou worden betrokken, is alsnog onvoldoende duidelijk wat de aanleiding, toedracht en omstandigheden waren. In hetgeen eiser hierover in het beroepschrift en op de zitting naar voren heeft gebracht ziet de rechtbank geen aanknopingspunten voor een ander oordeel. Verder overweegt de rechtbank dat de beoordeling van een eigen aandeel pas aan de orde komt nadat een aanvraag is toegewezen en kan vervolgens gevolgen hebben voor de hoogte van een tegemoetkoming. Aan de vraag van het eigen aandeel van eiser komt de commissie dus niet toe. De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie en gevolgen
- Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Hij krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Kompier, rechter, in aanwezigheid van mr. I.M. Stroink, griffier. Uitgesproken in het openbaar op
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
O.a. ECLI:NL:RVS:2018:3543 en ECLI:NL:RVS:2019:173.