ECLI:NL:RBGEL:2025:5756 - Rechtbank Gelderland - 22 juli 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 24/8131
in de zaak tussen
(gemachtigde: mr. K.T. Ghaffari),
en
(gemachtigde: [naam gemachtigde]).
1. Deze uitspraak gaat over de afwijzing van de aanvraag voor een woonurgentieverklaring. Eiser is het hier niet mee eens. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de afwijzing.
Procesverloop
2. Met het besluit van 23 april 2024 heeft het college het verzoek van eiser om een woonurgentieverklaring afgewezen. Met de beslissing op bezwaar van 24 oktober 2024 is het college bij deze afwijzing gebleven.
2.1. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2.2. De rechtbank heeft het beroep op 8 juli 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en zijn gemachtigde en de gemachtigde van het college. In de zaal waren ook de ambulant begeleider van eiser, [naam ambulant begeleider], en de partner van eiser aanwezig.
Beoordeling door de rechtbank
Waar gaat deze zaak over? 3. Eiser heeft samen met zijn partner een aanvraag gedaan voor een woonurgentieverklaring. Hij woonde tot 29 maart 2024 in een maatschappelijke opvang voor jongeren van Iriszorg, omdat hij een indicatie had voor beschermd wonen. Deze indicatie is op 28 maart 2024 geëindigd en sindsdien is hij dakloos. Eiser heeft complexe PTSS, een paniek- en angststoornis, ADHD en borderline. De behandeling hiervoor wordt uitgesteld totdat hij een vaste stabiele woonsituatie heeft.
3.1. Het college heeft de aanvraag van eiser afgewezen. Volgens het college is er wel sprake van een woonnoodsituatie die binnen vier maanden moet worden opgelost, maar kan eiser zijn woonprobleem oplossen door een kamer (onzelfstandige ruimte) te zoeken. In de beslissing op bezwaar heeft het college deze afwijzing in stand gelaten.
3.2. Tussen partijen is niet in geschil dat sprake is van een woonnoodsituatie. De vraag is of er sprake is van een contra-indicatie voor kamerbewoning, of het college zich bij de beantwoording van deze vraag mocht baseren op het advies van [naam adviesbureau] ([naam adviesbureau]) en of het college aanleiding had moeten zien voor toepassing van de hardheidsclausule.
Toetsingskader
4. Volgens artikel 10, vierde lid, van de Huisvestingsverordening Gemeente Arnhem 2024 (de Verordening) kan het college een noodurgentieverklaring verstrekken aan een woningzoekende die zich in een persoonlijke noodsituatie bevindt, indien deze noodsituatie:
4.1. Op grond van artikel 22 van de verordening is het college bevoegd om, in gevallen waarin de toepassing van deze verordening naar hun oordeel tot een bijzondere hardheid leidt, ten gunste van de aanvrager af te wijken van bepalingen in de verordening.
Kan het college zich in redelijkheid op het standpunt stellen dat er geen sprake is van een contra-indicatie voor kamerbewoning? 5. Eiser voert aan dat er sprake is van een medische/psychosociale indicatie voor een woonurgentieverklaring en dat er mede daarom een contra-indicatie is voor kamerbewoning. Er is juist een psychosociale noodzaak voor een zelfstandige woonruimte. Eiser kan zijn woonprobleem daarom niet oplossen door kamerbewoning. Volgens eiser is het rapport van [naam adviesbureau] niet duidelijk. Enerzijds wordt in dat rapport gesteld dat er geen contra-indicatie is voor kamerbewoning op basis van psychosociale problematiek en anderzijds dat juist op basis van psychosociale problematiek samenwonen met andere medebewoners paniek- en angstklachten en traumatische gebeurtenissen kan oproepen. Het is eiser niet duidelijk of [naam adviesbureau] hiermee doelt op de psychosociale problematiek van andere medebewoners of op psychosociale problematiek van eiser, of op beide. Volgens eiser is het, gelet op zijn psychosociale problematiek, niet mogelijk in een kamer te wonen met gedeelde voorzieningen met anderen die geen psychosociale problematiek hebben. De angst voor eiser ziet op volwassenen in het algemeen. Het maakt daarbij niet uit of zij zelf te kampen hebben met psychosociale problematiek. Eiser voert verder in beroep aan dat het college, gelet op zijn zeer zwaarwegende belang om een woonruimte te vinden, alsnog aanleiding zou moeten zien om de hardheidsclausule toe te passen.
5.1. Het college volgt het advies van [naam adviesbureau]. In dit advies wordt de psychische problematiek van eiser niet betwist en uitgebreid beschreven. In het advies staat ook dat er geen sprake is van een contra-indicatie voor kamerbewoning. Eiser woont op dat moment met 18 andere jongeren die kampen met psychosociale problematiek, wat voor een onrustige woonomgeving voor eiser zorgt. Het samenwonen met medebewoners veroorzaakt paniek en angstklachten en kan traumatische gebeurtenissen oproepen bij eiser. Eiser heeft echter nog niet eerder op kamers gewoond met een kleiner aantal medebewoners die niet kampen met psychosociale problematiek. Het college stelt zich daarom op het standpunt dat eiser het woonprobleem zelf kan oplossen door op zoek te gaan naar onzelfstandige woonruimte. Ook vindt het college dat eiser daar dan met intensieve ambulante ondersteuning een stabiele basis kan creëren voor traumabehandelingen en behandelingen op de genderpoli. Voor wat betreft het beroep op de hardheidsclausule verwijst het college naar het reeds ingenomen standpunt. Verder benadrukt het college dat de verordening regels geeft voor een eerlijke verdeling van beschikbare woonruimte. De urgentieregels maken op die regels een uitzondering als er sprake is van een persoonlijke noodsituatie. De hardheidsclausule is daar weer een uitzondering op. In het geval van eiser is volgens het college niet gebleken van een noodsituatie die levensbedreigend is of daarmee vergelijkbaar is als gevolg van zijn woonsituatie.
5.2. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) mag een bestuursorgaan op het advies van een deskundige afgaan, nadat het is nagegaan of dit advies op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. Indien een partij concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het advies, de begrijpelijkheid van de in het advies gevolgde redenering of het aansluiten van de conclusies daarop naar voren heeft gebracht, mag het bestuursorgaan niet zonder nadere motivering op het advies afgaan. Zo nodig vraagt het bestuursorgaan de adviseur een reactie op wat een partij over het advies heeft aangevoerd. De vergewisplicht vereist van het college dat hij zich niet alleen ervan vergewist dat de adviseur zorgvuldig is geweest, maar ook dat het advies inhoudelijk toereikend (concludent) is onderbouwd. Op grond van artikel 3:49 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan voor de motivering van een besluit worden verwezen naar een advies, maar daarmee kan niet worden volstaan als dat advies geen motivering bevat die het besluit kan dragen.
5.3. De rechtbank oordeelt dat in het advies van [naam adviesbureau] onvoldoende is gemotiveerd waarom er geen sprake is van een contra-indicatie voor kamerbewoning. Voor het opstellen van dit advies heeft [naam adviesbureau] gebruik gemaakt van de aanwezige schriftelijke (medische) informatie, waaronder de brief van Veilig Thuis, het advies van de GGD Gelderland-Zuid over het beschermd wonen en het advies van PsyTrans. In het advies van [naam adviesbureau] staat dat er geen telefonisch contact heeft plaatsgevonden met de huisarts of behandelaar omdat de situatie volgens [naam adviesbureau] duidelijk is. Vervolgens staat in het advies van [naam adviesbureau] enerzijds “Op basis van psychosociale problematiek veroorzaakt het samenwonen met andere medebewoners paniek en angstklachten en kan het traumatische gebeurtenissen oproepen” en anderzijds “Er is geen sprake van contra-indicatie voor kamerbewoning”. De rechtbank vindt deze redenering niet begrijpelijk. Ook vindt de rechtbank het niet begrijpelijk hoe de conclusie dat kamerbewoning met minder medebewoners zonder psychosociale problematiek tot stand is gekomen gelet op de ingebrachte (medische) informatie. Het college heeft daarom met de verwijzing naar dit advies onvoldoende en niet op begrijpelijke wijze gemotiveerd waarom er geen sprake is van een contra-indicatie voor kamerbewoning. Ook op de zitting heeft het college niet kunnen uitleggen waarom deze redenering inhoudelijk concludent is. Naar het oordeel van de rechtbank kon het college dit advies dan ook niet aan de weigering een woonurgentie te verlenen ten grondslag leggen. De beroepsgrond slaagt.
5.4. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college ook onvoldoende onderbouwd waarom in dit geval geen aanleiding bestaat voor toepassing van de hardheidsclausule. Bij de beoordeling van het beroep op de hardheidsclausule heeft het college zich namelijk ook op het advies van [naam adviesbureau] gebaseerd.
5.5. Het voorgaande betekent dat het college opnieuw op het bezwaar van eiser moet beslissen. De rechtbank merkt daarbij op dat het dossier ruim voldoende aanknopingspunten biedt voor de conclusie dat het op kamers wonen voor eiser geen stabiele woonsituatie oplevert, terwijl de benodigde therapieën vereisen dat hiervan sprake is voordat hij deze kan starten. Daarbij heeft de ambulant begeleider van eiser tijdens de zitting verklaard dat eiser bij kamerbewoning met mensen zonder psychosociale problemen ook last zal hebben van angsten. De ambulant begeleider bevestigde ook nogmaals dat er sprake moet zijn van een stabiele woonsituatie voordat eiser met de behandelingen kan starten. Dat eiser deze therapieën niet kan starten heeft grote en impactvolle gevolgen voor zijn toekomst.
Conclusie en gevolgen
6. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt de beslissing op bezwaar van 24 oktober 2024. Dat betekent dat eiser gelijk krijgt en de weigering om aan eiser geen woonurgentie toe te kennen niet in stand blijft. De rechtbank bepaalt daarom dat het college binnen zes weken een nieuwe beslissing op bezwaar moet nemen. Daarbij moet het college rekening houden met hetgeen de rechtbank in deze uitspraak heeft overwogen. Het herstel van het gebrek vergt een eigen afweging van het college. De rechtbank ziet daarom in dit geval geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen en kan ook niet zelf in de zaak voorzien.
6.1. Omdat het beroep gegrond is moet het college het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt hij ook een vergoeding van zijn proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten voor de door derden beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.814,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het bijwonen van de zitting, met een waarde van € 907,- per punt en wegingsfactor 1). Er is geen sprake van andere proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen.
Beslissing
De rechtbank:
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Kompier, rechter, in aanwezigheid van mr. I.M. Stroink, griffier. Uitgesproken in het openbaar op
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
ECLI:NL:RBGEL:2025:56.