Terug naar bibliotheek
Rechtbank Den Haag

ECLI:NL:RBDHA:2025:19237 - Rechtbank Den Haag - 21 oktober 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBDHA:2025:1923721 oktober 2025

Rechtsgebieden

Civiel RechtInsolventierecht, Huurrecht

Uitspraak inhoud

vonnis
RECHTBANK
  DEN HAAG
Team Insolventies
rekestnummers: NL:TZ:2501873:R-RK en NL:TZ:2501879:R-RK
vonnis op grond van artikel 287b lid 1 van de Faillissementswet van 21 oktober 2025
[naam 1],
wonende te [adres] ,
[postcode] [plaats] ,
hierna: de heer [naam 1] ,
gemachtigde: mevrouw S. Kandhai, gemeente Krimpenerwaard,
tegen
de stichting [stichting],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna: de verhuurder,
gemachtigde: Flanderijn Gerechtsdeurwaarders.
Waar deze zaak over gaat
Op 24 september 2025 wilde de verhuurder de woning van de heer [naam 1] ontruimen. Hierdoor is voor de heer [naam 1] een bedreigende situatie ontstaan. De heer [naam 1] heeft de rechtbank verzocht om een voorlopige voorziening uit te spreken, waarbij ontruiming voor zes maanden wordt verboden. De heer [naam 1] is daardoor in de gelegenheid om het minnelijk traject af te ronden. De rechtbank wijst het verzoek toe en legt hierna uit waarom zij zo beslist.

1 De procedure

1.1. Op 23 september 2025 heeft de heer [naam 1] gevraagd om een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 287b lid 1 van de Faillissementswet (Fw). Daarbij heeft de heer [naam 1] ook een WSNP-verzoek ingediend.
1.2. Het verzoek houdt in dat de verhuurder wordt verboden om de woning aan het adres [adres] ( [postcode] ) [plaats] te ontruimen. De heer [naam 1] huurt deze woning van de verhuurder. De ontruiming stond gepland op 24 september 2025.
1.3. De rechtbank heeft in haar tussenvonnis van 23 september 2025 verhuurder verboden de woning te ontruimen totdat op het verzoek van de heer [naam 1] een eindbeslissing is genomen.
1.4. Het verzoek tot het afgeven van de voorlopige voorziening is behandeld op de zitting van 14 oktober 2025 om 14:30 uur. Op deze zitting verschenen. - de heer [naam 1] , bijgestaan door: - zijn vriendin mevrouw [naam 2] ; - mevrouw [naam 3] , schuldhulpverlener gemeente [gemeente] , - de heer E.J.C.P. Ham, beschermingsbewindvoerder van BeterBudgetBeheer B.V.
1.5. De gemachtigde van verweerster is opgeroepen voor de zitting, maar heeft schriftelijk aangegeven niet te zullen verschijnen. Wel is namens verweerster op 7 oktober 2025 een schriftelijk verweer ingediend bij de rechtbank*.*

2 De beoordeling

2.1. Bij een gedwongen ontruiming is sprake van een bedreigende situatie. De wet biedt in die gevallen de mogelijkheid om die bedreiging tijdelijk op te schorten, zodat de heer [naam 1] in staat is het minnelijke traject voort te zetten. Hij kan dan met zijn schuldeisers een regeling voor zijn schulden proberen te bereiken en wordt in die periode dan niet gehinderd door (executie)maatregelen.
Is sprake van een bedreigende situatie?
2.2. De rechtbank stelt vast dat in dit geval sprake is van een bedreigende situatie. De woningontruiming is reeds aangezegd voor woensdag 24 september 2025.
Is een aanvang gemaakt met schuldhulpverlening?
2.3. Met de schuldhulpverlening is een aanvang gemaakt. Schuldhulpverlener is drukdoende de schuldenlast te inventariseren. Verzoeker heeft zich begin september 2025 na aanzegging van de woningontruiming aangemeld voor schuldhulp bij de gemeente [gemeente] .
Worden de lopende termijnen betaald?
2.4. Om het verzoek tot een voorlopige voorziening te kunnen toewijzen, is nodig dat de lopende huurtermijnen op tijd worden voldaan. Dat volgt uit de wet (artikel 287b lid 4 Fw jo. artikel 305 lid 2 Fw).
2.5. Uit de stukken en hetgeen ter zitting is besproken blijkt dat de huur voor de maanden augustus, september en oktober 2025 is voldaan, zij het niet voor het volledige bedrag en met een onjuiste betalingsomschrijving. Verzoeker is voor schuldhulpverlening aangemeld bij de gemeente [gemeente] . Op 9 oktober 2025 is de heer [naam 1] onderbewind gesteld bij BeterBudgetBeheer B.V. De heer [naam 1] kan door samenwerking tussen beschermingsbewindvoerder en de schuldhulpverlening aan zijn verplichtingen voldoen. De bewindvoerder de heer Ham heeft aangegeven dat vanaf nu het inkomen binnenkomt op de beheerrekening en de huur voor november 2025 en de komende maanden zal worden betaald via deze bankrekening. De heer [naam 1] heeft een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd en ontvangt momenteel, tot 6 augustus 2026, een ziektewetuitkering via het UWV. De heer [naam 1] woont inmiddels samen met zijn partner, die ter zitting heeft toegezegd te gaan meebetalen aan de lopende huur. Hiermee is de tijdige betaling van de lopende huurtermijnen voldoende gegarandeerd.
2.6. Verweerster heeft in haar verweer gevraagd om afwijzing van het verzoek van de heer
[naam 1] tot toepassing van een moratorium. Verweerster stelt dat er een openstaande betalingsachterstand is welke voor een deel bestaat uit kosten die voortkomen uit brandschade aan de woning en voor het overige uit een huurachterstand. De heer [naam 1] zou een wisselvallig en onnavolgbaar betalingspatroon hebben en vele maanden niet aan zijn huurverplichtingen hebben voldaan zodat de huurachterstand is opgelopen tot een bedrag van € 11.039,64. Verder brengt verweerster naar voren dat [naam 1] alle tijd en kansen heeft gehad om de achterstand in termijnen in te lopen en zich aan de gemaakte afspraken te houden. Verweerster heeft gezien de betalingsachterstand geen enkel vertrouwen meer in de heer [naam 1] , die zich bovendien niet gedraagt zoals een goed huurder betaamt.
Belangenafweging
2.7. Nu is voldaan aan de voorwaarden waaronder het verzoek om een voorlopige voorziening kan worden toegewezen, dient een belangenafweging plaats te vinden tussen de belangen van de heer [naam 1] en die van de verhuurder.
2.8. De rechtbank is van oordeel dat de belangen van de heer [naam 1] in dit geval zwaarder wegen dan de belangen van de verhuurder. De belangen van de heer [naam 1] bij het kunnen beschikken over woonruimte spreken voor zich. Het belang van de heer [naam 1] is ook gelegen in (een kans op) een schuldenvrije toekomst via het succesvol doorlopen van een minnelijk - en eventueel wettelijk - schuldsaneringstraject.
Ook het belang van de verhuurder om haar vordering betaald te krijgen en niet verder te laten oplopen, spreekt voor zich. Dit belang wordt door toewijzing van het verzoek echter niet geschaad: er is voldoende gegarandeerd dat de vordering van verhuurder niet verder oploopt. Daar komt bij dat ook verhuurder gebaat is bij een geslaagde minnelijke regeling en die is alleen mogelijk in (voldoende) stabiele, niet bedreigende omstandigheden.
2.9. De rechtbank zal daarom het verzoek toewijzen. Daarmee wordt de heer [naam 1] de gelegenheid geboden om het minnelijke traject voort te zetten met als doel om met zijn schuldeisers, waaronder de verhuurder, een regeling voor de schulden te bereiken en/of het minnelijke traject af te ronden.
2.10. De heer [naam 1] heeft ook een WSNP-verzoek ingediend. Op het WSNP-verzoek kan nog niet worden beslist, omdat het minnelijke traject nog niet is afgerond. De wet schrijft voor dat de schuldhulpverlener uiterlijk vier weken voor het aflopen van de getroffen voorziening verslag uitbrengt aan de rechtbank (artikel 287b lid 6 Fw). Na ontvangst van dit verslag en een compleet WSNP-verzoek zal de behandeling van dat verzoek worden ingepland.

3 De beslissing

De rechtbank: - bepaalt dat de voorziening in ieder geval vervalt na verloop van zes maanden,gerekend vanaf23 september 2025, datum uitspraak tussenvonnis; - bepaalt dat uiterlijk vier weken voor voornoemde datum door de schuldhulpverlener verslag zal worden uitgebracht als bedoeld in artikel 287b, zesde lid, Fw.
Dit is een beslissing van mr. M. van Nooijen, rechter, in samenwerking met A. van Groningen Schinkel, griffier. Deze beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 oktober 2025.