Uitspraak inhoud

Zittingsplaats Rotterdam

Bestuursrecht

zaaknummer: NL25.19742

(gemachtigde: mr. A.H.A. Kessels),

en

(gemachtigde: mr. C. Kelderman).

Procesverloop

Bij besluit van 28 april 2025 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd (asielaanvraag) afgewezen als ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

De rechtbank heeft het beroep op 24 september 2025 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als wettelijke vertegenwoordiger van eiser is verschenen [naam 1] (Nidos). Als tolk is verschenen [naam 2]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding

  1. Eiser is geboren op [geboortedatum] 2010 en heeft de Pakistaanse nationaliteit. Hij heeft op 12 februari 2024 asiel aangevraagd in Nederland.

  2. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag – samengevat weergegeven – het volgende ten grondslag gelegd. Hij is door een groepje Sjiitische klasgenoten ervan beschuldigd dat hij expres een Koran heeft laten vallen in de klas. Die avond is hij thuis door een groep Sjiitische mannen uit zijn dorp, waaronder in ieder geval de vader van één van de klasgenoten, Noman, met de dood bedreigd. Eisers vader heeft hiervan melding gemaakt bij de politie. De politie kon of wilde geen bescherming bieden, omdat het een religieus conflict betrof, en heeft eiser geadviseerd om te vertrekken. Eiser is door zijn vader een dag na de gebeurtenissen naar een neef gebracht en heeft vervolgens na ruim één week Pakistan verlaten. Bij terugkeer vreest hij alsnog door de Sjiitische mannen vermoord te worden.

Het bestreden besluit

3.1. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende asielmotieven:

  • identiteit, nationaliteit en herkomst;

  • problemen met Sjiieten vanwege het laten vallen van de Koran.

3.2. Verweerder heeft het eerste asielmotief geloofwaardig bevonden. Het tweede asielmotief heeft verweerder niet geloofwaardig bevonden. Eisers verklaringen hierover vormen volgens verweerder geen samenhangend en aannemelijk geheel. Hierbij heeft verweerder betrokken dat eiser vaag heeft verklaard over de redenen waarom hij werd beschuldigd de Koran expres te hebben laten vallen. Verder heeft eiser summier verklaard over de gevolgen van deze beschuldigingen.

3.3. Het geloofwaardig bevonden eerste asielmotief levert volgens verweerder geen asielgrond op als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw), omdat op grond daarvan niet aannemelijk is dat eiser een gegronde vrees voor vervolging heeft als bedoeld in het Verdrag betreffende de status van vluchtelingen (Vluchtelingenverdrag) of bij terugkeer naar Pakistan een reëel risico loopt op ernstige schade in de zin van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Gelet hierop heeft verweerder de asielaanvraag van eiser afgewezen als ongegrond.

Beroepsgronden

  1. Eiser verzoekt de rechtbank om de zienswijze als herhaald en ingelast te beschouwen. Eiser voert in aanvulling daarop aan dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met eisers referentiekader, met name met zijn leeftijd, bij de beoordeling van de kern van zijn asielrelaas. Mede daarom vindt eiser dat verweerder ten onrechte zijn verklaringen over zijn problemen als vaag en summier heeft bestempeld. Verweerder kan in redelijkheid niet van eiser verwachten dat hij de precieze reden weet van de valse beschuldiging of waarom zijn ouders geen andere stappen hebben ondernomen om bij een hogere instantie bescherming te vragen. Niet valt in te zien welke details eiser nog meer had kunnen benoemen over wat er is gebeurd. Bovendien meent eiser dat de overgelegde, door de politie gestempelde, verklaring van zijn vader zijn asielrelaas ondersteunt en door verweerder betrokken had moeten worden bij de geloofwaardigheidsbeoordeling van het asielrelaas.

Beoordeling door de rechtbank

  1. De rechtbank stelt voorop dat de enkele verwijzing naar de zienswijze niet kan leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. Verweerder is in het bestreden besluit ingegaan op de zienswijze van eiser. Met deze verwijzing geeft eiser niet concreet aan waarom de reactie van verweerder op de zienswijze volgens hem niet toereikend is. Gelet hierop zal de rechtbank de beoordeling van het beroep plaatsen in het licht van de in beroep nader uitgewerkte gronden en niet in het licht van hetgeen in de zienswijze naar voren is gebracht.

Referentiekader

6.1. In onder meer de uitspraak van de Afdeling van 15 juli 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2073, onder 1.1, staat dat verweerder in alle individuele asielzaken een integrale geloofwaardigheidsbeoordeling verricht, waarbij hij rekening houdt met de persoonlijke omstandigheden, achtergrond en leeftijd van de vreemdeling. Dat blijkt ook uit Werkinstructie 2024/6, waarin staat dat verweerder – voor zover relevant – kenbaar rekening moet houden met het referentiekader tijdens de geloofwaardigheidsbeoordeling.

6.2. Verweerder heeft zich naar het oordeel van de rechtbank ten onrechte op het standpunt gesteld dat voldoende rekening is gehouden met het referentiekader van eiser. Het nader gehoor van 22 april 2025 was een nader gehoor specifiek voor minderjarigen tussen de 12 en 18 jaar, in de aanwezigheid van een begeleider van het Nidos. Uit het verslag volgt dat bij de vraagstelling voldoende rekening is gehouden met de minderjarigheid van eiser. Hoewel het voormelde blijk geeft van zorgvuldig handelen tijdens het nader gehoor, blijkt daaruit niet dat verweerder voldoende rekening heeft gehouden met het referentiekader bij de volledige besluitvorming, waaronder de geloofwaardigheidsbeoordeling in het besluit. Uit zowel het besluit als het daarin ingelaste voornemen, blijkt immers niet dat verweerder kenbaar het referentiekader heeft betrokken. In het besluit stelt verweerder slechts dat niet valt in te zien waarom eisers leeftijd van belang is nu zijn ouders hem overal bij geholpen hebben en zij dit ook hadden kunnen doen bij het inroepen van bescherming buiten de politie om. Hieruit blijkt niet op welke wijze verweerder rekening heeft gehouden met de leeftijd van eiser bij de besluitvorming, waaronder de geloofwaardigheidsbeoordeling. Dit blijkt evenmin uit de aanvullende motivering van verweerder ter zitting dat van eiser, ondanks zijn jonge leeftijd, verwacht mocht worden dat hij uitgebreider had kunnen verklaren. Het besluit is daarom onvoldoende zorgvuldig tot stand gekomen. De beroepsgrond slaagt.

Overgelegde documenten 7. De rechtbank is van oordeel dat verweerder, anders dan eiser stelt, de overgelegde verklaring van eisers vader waarin hij aangifte wil doen bij de politie, heeft betrokken bij de beoordeling van zijn asielrelaas. Omdat uit deze verklaring niet blijkt dat eiser daadwerkelijk de gestelde problemen heeft ervaren, heeft verweerder – naar het oordeel van de rechtbank niet ten onrechte – aan de hand van de verklaringen van eiser alsnog beoordeeld of het asielmotief geloofwaardig is. Het feit dat verweerder aan de verklaring een andere waarde hecht dan eiser, betekent niet dat verweerder de verklaring in het geheel niet heeft betrokken. Deze beroepsgrond slaagt niet.

Geloofwaardigheid van het tweede asielmotief

8.1. Ten aanzien van de beroepsgrond dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom eiser zijn problemen met de Sjiieten vanwege het laten vallen van de Koran niet geloofwaardig heeft gemaakt, overweegt de rechtbank als volgt.

8.2. Verweerder heeft hieraan onder meer ten grondslag gelegd dat eiser vaag heeft verklaard over waarom hij vals werd beschuldigd van het expres laten vallen van de Koran. Zo zou uit de verklaringen van eiser niet blijken waarom de Sjiitische klasgenoten hem ervan beschuldigd hebben dat hij de Koran expres liet vallen. Eiser heeft in het nader gehoor onder meer verklaard dat hij na een duwtje in zijn rug per ongeluk de Koran liet vallen. Zijn Sjiitische klasgenoten beschuldigden hem er vervolgens direct van dat hij dit expres had gedaan en begonnen hem te slaan. Zijn Soennitische klasgenoten grepen niet in. Op de vraag waarom de Sjiieten dachten dat eiser de Koran expres had laten vallen heeft eiser verklaard dat ze hem niet mochten, omdat hij goed kon leren en hij hen niet wilde helpen met antwoorden in de les. Eiser heeft verder verklaard dat hij niet wist waarom iedereen zijn Sjiitische klasgenoten geloofden. De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet heeft onderbouwd waarom van eiser verwacht kon worden dat hij hierover meer had kunnen verklaren. Bovendien had het op de weg van verweerder gelegen om, indien hij meende dat deze verklaringen onvoldoende duidelijk en expliciet waren, hier tijdens het gehoor op door te vragen.

8.3. Verweerder heeft zich verder op het standpunt gesteld dat eiser summier heeft verklaard over de gevolgen van deze beschuldigingen. Zo wist eiser niet wie hem geduwd had, wist hij niet of betreffende klasgenoten nog zijn bestraft en wist hij niet precies wie, naast de klasgenoten, de mannen waren die hem bedreigden, hoe ze aan zijn adres waren gekomen en hoe ze wisten dat hij de Koran had laten vallen. Eiser heeft inderdaad verklaard dat hij niet wist wie hem geduwd had, maar omdat eiser een duwtje in de rug kreeg is de verklaring van eiser dat hij daardoor niet kon zien wie hem had geduwd niet onaannemelijk. Ten aanzien van de bestraffing van de Sjiitische klasgenoten heeft eiser verklaard dat hij niet wist of ze bestraft waren omdat hij na het bewuste incident niet meer naar school is geweest. Een dag later had hij immers zijn woonplaats al verlaten. Ook deze verklaring is naar het oordeel van de rechtbank niet onaannemelijk. Over de bedreigingen naar aanleiding van het incident heeft eiser in het nader gehoor verklaard dat hij wist dat het mannen uit het dorp waren en dat in ieder geval de vader van Noman erbij was. In de correcties en aanvullingen op het nader gehoor heeft eiser verduidelijkt dat de sjiitische mannen, voor zover hij dat kon beoordelen, de vaders van klasgenoten en de mullah van het (grote deel van het) dorp waren. Een aantal klasgenoten kwam uit het hetzelfde deel van het dorp als eiser. Hun vaders kende hij wel, maar hij wist niet hoe ze heten. Noman woonde in hetzelfde deel van het dorp als eiser en daarom kende hij wel de vader van Noman. Dat eiser niet de namen kon noemen van deze mannen, is in het licht van eisers leeftijd ten tijde van het incident niet bevreemdend. Nu het ging om de vaders van klasgenoten is het volgens de rechtbank niet onaannemelijk dat de mannen via hun zonen, de klasgenoten van eiser, wisten van het incident met de Koran op school. Eiser heeft verder verklaard in het nader gehoor dat ze zijn adres wisten omdat het dorpsgenoten waren. Omdat ook de vader van Noman onderdeel uitmaakte van de mannen die hem bedreigden, is het niet onaannemelijk dat de mannen op de hoogte waren van zijn adres.

8.4. De rechtbank is, gelet op hetgeen onder 8.2 en 8.3 is overwogen en in samenhang bezien, van oordeel dat verweerder zich onvoldoende gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat de door eiser gestelde problemen met de Sjiieten vanwege het laten vallen van de Koran ongeloofwaardig zijn. Deze beroepsgrond slaagt.

Conclusie en vervolg van de procedure

9.1. Gelet op het voorgaande berust het bestreden besluit niet op een deugdelijke motivering en kan het niet in stand blijven.

9.2. Op grond van artikel 8:41a van de Awb beslecht de bestuursrechter het hem voorgestelde geschil zoveel mogelijk definitief. De rechtbank stelt verweerder daarom met toepassing van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb in de gelegenheid om de gebreken in het bestreden besluit te herstellen.

9.3. De rechtbank verwacht van verweerder dat hij binnen twee weken schriftelijk kenbaar maakt of hij gebruik maakt van de gelegenheid om de gebreken in het bestreden besluit te herstellen. Als verweerder geen gebruik wil maken van deze gelegenheid, doet de rechtbank in beginsel zonder nieuwe zitting einduitspraak.

9.4. Als verweerder de gebreken in het bestreden besluit wil herstellen, wordt van hem verwacht dat hij binnen acht weken na deze uitspraak een nieuw besluit neemt. Als het nieuwe besluit voor eiser positief is, wordt van verweerder verwacht dat hij direct een standpunt inneemt over de proceskosten in verband met de inhoudelijke behandeling van het beroep. Als het nieuwe besluit voor eiser negatief is, krijgt eiser één week de tijd om schriftelijk te reageren op het nieuwe besluit en beslist de rechtbank daarna over het vervolg van de procedure. Van partijen wordt verwacht dat zij alle nieuwe stukken ook toevoegen aan het digitale dossier.

9.5. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat betekent ook dat zij over de proceskosten nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:

Deze uitspraak is gedaan door mr. S.N. Abdoelkadir, rechter, in aanwezigheid van mr. J.B.C. Hoeksel, griffier.

De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak? Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.