Terug naar bibliotheek
Rechtbank Den Haag

ECLI:NL:RBDHA:2025:18560 - Rechtbank Den Haag - 2 oktober 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBDHA:2025:185602 oktober 2025

Uitspraak inhoud

Zittingsplaats Arnhem

Bestuursrecht

zaaknummer: NL25.45609

(gemachtigde: mr. E. Derksen),

en

Procesverloop

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het voortduren van de aan hem opgelegde maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) en het verzoek om schadevergoeding. Deze maatregel is opgelegd op 15 september 2025.

De rechtbank heeft deze maatregel van bewaring eerder getoetst. Op het eerste beroep is beslist bij uitspraak van 29 april 2025.[1] Op het eerste vervolgberoep is beslist bij uitspraak van 15 juli 2025.[2]

De minister heeft de rechtbank op 19 september 2025 laten weten dat 75 dagen zijn verstreken zonder dat door of namens eiser beroep is ingesteld tegen het voortduren van de maatregel van bewaring. Daarom heeft de minister verzocht om te beoordelen of de bewaring kan voortduren (de kennisgeving). Daarbij heeft de minister een voortgangsrapportage overlegd. Eiser heeft op die voortgangsrapportage gereageerd.

De rechtbank heeft het vooronderzoek op 27 september 2025 gesloten en bepaald dat de zaak niet op zitting wordt behandeld.[3]

Overwegingen

Toetsingskader

  1. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw 2000 dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaar zij het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.[4]

  2. Uit de uitspraak van 15 juli 2025 volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom beoordeelt de rechtbank nu alleen of de maatregel van bewaring sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek (op 11 juli 2025) rechtmatig is.

Heeft de minister voldoende voortvarend gehandeld?

  1. Eiser voert aan dat de minister onvoldoende voortvarend handelt. In dit kader voert eiser het volgende aan. De minister heeft voor eiser een aanvraag voor een laissez-passer (lp) opgestart op 17 april 2025. Tot op heden is aan eiser geen lp verstrekt, terwijl eiser inmiddels bijna zes maanden in bewaring verblijft. Eiser is dan ook van mening dat de minister om die reden niet langer kan volstaan met het standaard maandelijks rappelleren bij de vertegenwoordiging van de Algerijnse autoriteiten in Nederland, maar dat hij in dit geval moet overgaan tot het rappelleren op dossierniveau. Ten onrechte heeft de minister dit nagelaten.

3.1. Deze beroepsgrond slaagt niet. De minister werkt naar het oordeel van de rechtbank voldoende voortvarend aan de uitzetting van eiser. De reden hiervoor is dat de minister maandelijks rappelleert bij de Algerijnse autoriteiten. Daarnaast heeft de minister maandelijks een vertrekgesprek met eiser. Deze handelwijze van de minister is volgens de rechtbank voldoende om te kunnen spreken van voortvarend handelen. Eiser heeft geen bijzondere omstandigheden aangevoerd die maken dat de minister bij de huidige stand zaken op dossierniveau had moeten rappelleren. Dat de lp-aanvraag inmiddels bijna zes maanden duurt is daarvoor in ieder geval onvoldoende.

Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel? 4. Los van de door eiser aangevoerde gronden, ziet de rechtbank in de door de minister en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan.[5]

Conclusie en gevolgen

  1. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:

  • verklaart het beroep ongegrond;

  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.

Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A. van Hoof, rechter, in aanwezigheid van mr. F.E. Brokke, griffier.

De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:

Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Rb Den Haag, zp Arnhem, 29 april 2025 ECLI:NL:RBDHA:2025:7243.

Rb Den Haag, zp Arnhem, 15 juli 2025 ECLI:NL:RBDHA:2025:13350.

Dit is mogelijk op grond van artikel 96, eerste lid, van de Vw 2000.

Op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw 2000.

Vergelijk HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.


Voetnoten

Rb Den Haag, zp Arnhem, 29 april 2025 ECLI:NL:RBDHA:2025:7243.

Rb Den Haag, zp Arnhem, 15 juli 2025 ECLI:NL:RBDHA:2025:13350.

Dit is mogelijk op grond van artikel 96, eerste lid, van de Vw 2000.

Op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw 2000.

Vergelijk HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.