Terug naar bibliotheek
Rechtbank Den Haag

ECLI:NL:RBDHA:2025:18552 - Rechtbank Den Haag - 2 oktober 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBDHA:2025:185522 oktober 2025

Uitspraak inhoud

Zittingsplaats Arnhem

Bestuursrecht

zaaknummer: NL24.45343

(gemachtigde: mr. M.O. Wattilete),

en

(gemachtigde: mr. E. Lemmers).

Procesverloop

Bij besluit van 21 oktober 2024 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiseres een terugkeerbesluit en een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd.

Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

De rechtbank heeft het beroep op 21 augustus 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van de minister. Eiseres en haar gemachtigde zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen.

Overwegingen

  1. In het terugkeerbesluit heeft de minister vermeld dat een risico bestaat dat eiseres zich aan het toezicht zal onttrekken. Eiseres heeft deze gronden niet betwist. De minister heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000), als zware gronden vermeld dat eiseres:3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en zij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;

en als lichte gronden vermeld dat eiseres:4a. zich niet aan een of meer andere voor haar geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb 2000 heeft gehouden;4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.

Is het terugkeerbesluit ten onrechte opgelegd?

  1. Eiseres voert aan dat het terugkeerbesluit ten onrechte is opgelegd. Eiseres betoogt dat zij in Spanje een verblijfsvergunning had aangevraagd en dat deze procedure nog loopt.[1] Hierdoor heeft eiseres rechtmatig verblijf in Spanje. Nu de minister dit niet is nagegaan, is de inspanningsverplichting geschonden. De minister had in dit geval namelijk eiseres moeten opdragen om terug te keren naar Spanje. Een belangenafweging in het besluit ontbreekt. Ook het opleggen van het inreisverbod is gezien bovenstaande ten onrechte gebeurd.

2.1. De beroepsgrond slaagt niet. De minister heeft voldoende gemotiveerd dat eiseres niet of niet langer rechtmatig op het grondgebied van de Europese Unie verblijft. Hiertoe stelt de minister terecht dat eiseres op geen enkele wijze met objectieve bewijsmiddelen heeft onderbouwd dat zij daadwerkelijk een aanvraag voor een reguliere verblijfsvergunning heeft gedaan in Spanje. Eiseres heeft enkel verklaard dat zij een papiertje heeft gekregen voor Spanje. Wat dit papiertje precies is en wat daarop zou staan, is niet toegelicht. Ook heeft zij erkend dat ze geen daadwerkelijke vergunning op reguliere gronden heeft gekregen. De minister heeft verder EU-VIS geraadpleegd. Hieruit volgt geen registratie in Spanje. Wel blijkt dat eiseres naar Europa is gekomen met een visum voor Hongarije voor 9 dagen. Dit visum was geldig tot 12 augustus 2024. Gelet op voorgaande mocht de minister een terugkeerbesluit opleggen.

2.2. Het betoog dat geen inreisverbod mocht worden opgelegd slaagt ook niet. De minister moet in beginsel een inreisverbod opleggen als een vreemdeling onrechtmatig in Nederland verblijft, hem een terugkeerbesluit is opgelegd en hem een vertrektermijn is onthouden op grond van artikel 62, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000.[2] Gelet op hetgeen is geoordeeld onder 2.1 heeft de minister eiser terecht een inreisverbod opgelegd en een terugkeertermijn van 28 dagen onthouden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. W. Loof, rechter, in aanwezigheid van mr. N. El-Amrani, griffier.

De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:

Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.

Pagina 2, alinea’s 7 en 9 van het proces-verbaal van gehoor d.d. 21 oktober 2024.

Artikel 66a, eerste lid, onder a, van de Vw 2000.


Voetnoten

Pagina 2, alinea’s 7 en 9 van het proces-verbaal van gehoor d.d. 21 oktober 2024.

Artikel 66a, eerste lid, onder a, van de Vw 2000.