Terug naar bibliotheek
Rechtbank Den Haag

ECLI:NL:RBDHA:2025:18538 - Rechtbank Den Haag - 8 oktober 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBDHA:2025:185388 oktober 2025

Uitspraak inhoud

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen

Bestuursrecht

zaaknummer: NL25.45706

[naam], eiser,

V-nummer: [nummer], (gemachtigde: mr. R.T. Laigsingh),

en

de minister van Asiel en Migratie, de minister,

(gemachtigde: mr. B.H. Wezeman).

Inleiding

  1. De minister heeft op 8 april 2025 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw[1] opgelegd.

1.1. Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.

1.2. De minister heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hierop gereageerd.

1.3. De minister heeft op 24 september 2025 de maatregel van bewaring opgeheven.

1.4. De rechtbank heeft het beroep op 3 oktober 2025 op zitting behandeld. De gemachtigde van de minister is daarbij verschenen. De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

  1. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.

  2. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 26 augustus 2025[2] volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. De rechtbank toetst in dit geval alleen of sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek op 22 augustus 2025 tot en met de opheffing van de maatregel op 24 september 2025 rechtmatig was.

Beroepsgronden eiser

  1. Eiser voert aan dat de gronden de maatregel van bewaring niet kunnen dragen. Ook stelt eiser dat de minister niet voortvarend handelt aan de uitzetting, en dat zich op uitzetting binnen afzienbare tijd ontbreekt. Tot slot stelt eiser dat de minister ten onrechte geen lichter middel heeft opgelegd aan eiser.

Oordeel van de rechtbank

  1. De rechtbank is van oordeel dat tijdens de onderliggende beoordelingsperiode zicht op uitzetting naar Marokko binnen een redelijke termijn niet ontbrak. De rechtbank verwijst naar de uitspraak op het eerste beroep van eiser van 25 april 2025[3], waarin al is geoordeeld dat zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn naar Marokko niet ontbreekt[4] en dat ook voor eiser concreet zicht op uitzetting aanwezig is.

  2. Verder is de rechtbank van oordeel dat de minister sinds het sluiten van het onderzoek in de vorige procedure tot aan de opheffing van de maatregel voldoende voortvarend heeft gehandeld. De minister heeft op de lp[5]-aanvraag gerappelleerd op 4 en op 16 september, en er is een vertrekgesprek met eiser gevoerd op 3 september. De rechtbank acht deze gang van zaken voldoende voortvarend. Mede gelet op het feit dat eiser niet meewerkte aan zijn uitzetting was er voor de minister nog geen aanleiding om op dossierniveau te rappeleren.

  3. De rechtbank ziet ook voor het overige geen grond voor het oordeel dat de maatregel van bewaring in de periode tussen het sluiten van het vorige onderzoek en het sluiten van het onderhavige onderzoek op enig moment onrechtmatig was.

Conclusie en gevolgen

  1. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.

  2. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:

  • verklaart het beroep ongegrond;

  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.

Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Ketelaars-Mast, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A. Postma, griffier, en openbaar gemaakt door middel van gepseudonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.

De uitspraak is openbaar gemaakt en bekendgemaakt op:

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Vreemdelingenwet 2000.

NL25.37951.

NL25.16665.

Zie ECLI:NL:RVS:2025:219.

Laissez-passer.


Voetnoten

Vreemdelingenwet 2000.

NL25.37951.

NL25.16665.

Zie ECLI:NL:RVS:2025:219.

Laissez-passer.