ECLI:NL:RBDHA:2025:18533 - Rechtbank Den Haag - 3 oktober 2025
Uitspraak
Uitspraak inhoud
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 25/10827
en
- Deze uitspraak gaat over het beroep van eiser tegen een maatregel die het COa aan hem heeft opgelegd. Eiser is het niet eens met deze maatregel. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank of het COa de maatregel aan eiser heeft mogen opleggen.
Procesverloop
- Op 10 april 2025 heeft het COa aan eiser een ROV-maatregel 6 opgelegd.
2.1. Eiser is tegen dit besluit in beroep gegaan.
2.2. De rechtbank heeft het beroep op 10 juli 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigde van de minister.
Beoordeling door de rechtbank
Het bestreden besluit
- Eiser verblijft in een asielzoekerscentrum. Het COa heeft aan eiser een ROV-maatregel 6 opgelegd. Deze maatregel houdt in dat eiser vanaf 10 april 2025 gedurende twee weken niet meer welkom is in de opvang waar hij verbleef in Utrecht. Hij heeft zich kunnen melden bij het opvangcentrum Zeist-Kampweg voor voedsel en onderdak. Ook zijn eisers verstrekkingen op grond van de Regeling verstrekkingen asielzoekers (Rva) gedurende deze periode ingehouden.
[2] De aanleiding voor het opleggen van deze maatregel is dat eiser volgens het COa geweld heeft gebruikt tegen een medebewoner, een medewerker van het COa zou hebben bedreigd door een deur in het gezicht dicht te willen gooien en dat hij een andere medewerker van het COa op basis van haar nationaliteit zou hebben gediscrimineerd. Uit het door het COa ingestelde feitenonderzoek blijkt volgens het COa dat de medebewoner verwondingen aan het gezicht heeft overgehouden met pijn en angst als gevolg. Het COa merkt deze gestelde gedragingen van eiser aan als een incident met een zeer grote impact zoals bedoeld in het Maatregelenbeleid COa.
Heeft de minister aan eiser een maatregel mogen opleggen?
-
Eiser betoogt dat hij het slachtoffer is, en niet de dader. Hij wijst op de camerabeelden die zijn gelijk bevestigen. Volgens eiser is hij eerst beledigd en uitgedaagd door een ander persoon, terwijl die andere persoon ook het geweld initieerde door eiser een duw te geven.
-
De rechtbank begrijp het betoog van eiser zo dat hij vindt dat sprake is van een zorgvuldigheidsgebrek, omdat uit de camerabeelden zou blijken dat zaken anders zouden zijn gelopen dan het COa stelt in het bestreden besluit.
Het juridisch kader
- Op grond van de artikelen 10 en 19, eerste lid onder a van de Rva 2005 heeft het COa de bevoegdheid om bij wijze van maatregel verstrekkingen te onthouden als een bewoner zich niet aan de huisregels van de opvangvoorziening houdt. De werkwijze van het COa bij het opleggen van maatregelen is neergelegd in het Maatregelenbeleid COa. Hieruit volgt dat als sprake is van een incident met zeer grote impact, het COa aan een bewoner een ROV-maatregel 6 of hoger kan opleggen.
6.1. Uit artikel 4.1. van het maatregelenbeleid COa volgt dat als overtredingen van huisregels met zeer grote impact onder andere worden beschouwd agressie en geweld tegen medebewoners en/of derden met een zeer grote impact, zoals:
Wat is het standpunt van de minister?
- Het COa stelt zich op het standpunt dat aan eiser terecht een ROV-maatregel 6 is opgelegd omdat eiser doelbewust geweld heeft gebruikt tegen een medebewoner met letsel als gevolg, dat hij een COa-medewerker heeft bedreigd en dat hij een andere COa-medewerker racistisch heeft bejegend. Volgens het COa hebben deze zaken gezamenlijk een zeer grote impact gehad op de aanwezige bewoners en COa-medewerkers. Dit rechtvaardigt volgens het COa een ROV-maatregel 6. Het COa wijst daarbij op artikel 4.1. van het maatregelenbeleid COa. Doordat eiser de andere bewoner fysiek heeft geduwd en de andere bewoner letsel heeft overgehouden (een blauw oog), had de gedraging volgens het COa geen ander doel dan de ander ernstige fysieke schade toe te brengen. Dat eiser de andere bewoner fysiek letsel heeft toegebracht, blijkt volgens het COa uit de camerabeelden en getuigenverklaringen van omstanders. De locatiemanager heeft een verslag opgesteld waaruit dit volgens het COa ook blijkt. Het COA wijst in beroep ter onderbouwing van zijn standpunt op het bewonersdossier van eiser en de email van de locatiemanager met daarin een beschrijving van het incident en de camerabeelden.
Het feitenonderzoek van het COa
- Uit het verslag feitenonderzoek van 9 april 2025 in het bewonersdossier van eiser volgt dat volgens het COa op 9 april 2025 een geweldsincident heeft plaatsgevonden in de wasruimte, naar aanleiding waarvan COa-medewerkers ter plaatse kwamen. Aldaar heeft eiser volgens het COa een COa-medewerker bedreigd met het dichtslaan van een deur in diens gezicht. Toen eiser dit probeerde is hij volgens het COa door omstanders tegengehouden. Ook heeft eiser volgens het verslag tegenover een van de aanwezige COa-medewerkers verklaard niet met haar in gesprek te willen omdat zij van Arabische afkomst is. Ter plaatse is door COa-medewerkers geconstateerd dat een andere aanwezige een blauw oog had. Verder wijst het COa er in het verslag feitenonderzoek op dat het incident een grote impact heeft gehad op de aanwezigen, waaronder een in de ruimte aanwezig minderjarig kind dat gedurende het incident onder een tafel is gedoken. Uiteindelijk is de politie ter plaatse gekomen en is het gesprek tussen het COa en eiser beëindigd. Uit het gesprek feitenonderzoek tussen het COa en eiser diezelfde dag volgt dat er kennelijk ruzie is ontstaan over het gebruik van een wasdroger. In het maatregelgesprek een dag later geeft eiser aan dat hij handelde uit zelfverdediging. Het COa heeft de camerabeelden bekeken. Volgens het COa blijkt uit de camerabeelden duidelijk dat eiser de agressor was en begon met het gebruik van fysiek geweld.
8.1. Uit het verslag van de locatiemanager volgt dat uit de camerabeelden blijkt dat geen sprake was van zelfverdediging, maar dat eiser als eerste een andere persoon hard duwde en dat ook uit getuigenissen van andere aanwezigen volgt dat het eiser was die begon met duwen.
De camerabeelden
- Het COa heeft in beroep aangegeven het bekijken dan wel opsturen van de camerabeelden naar de rechtbank niet nodig te vinden, omdat uit het in beroep overgelegde dossier voldoende zou blijken wat de gang van zaken is geweest. Desondanks heeft de gemachtigde van het COa ter zitting ten overstaan van de rechtbank en eiser de camerabeelden laten zien. De camerabeelden die de rechtbank heeft gezien bevatten geen geluid.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
- Het betoog slaagt niet. De rechtbank is van oordeel dat uit de verslaglegging door het COa en de camerabeelden die ter zitting zijn getoond voldoende vaststaat dat eiser geweld heeft gepleegd tegenover een andere bewoner van het AZC met het doel deze persoon letsel toe te brengen. Verder vindt de rechtbank aannemelijk dat eiser een COa-medewerker racistisch heeft bejegend en dat hij een andere COa-medewerker heeft bedreigd met het in het gezicht slaan van een deur. Dit alles bovendien ten overstaan van meerdere personen, waaronder een minderjarig kind. De rechtbank legt hierna uit waarop hij zijn oordeel baseert.
10.1. De rechtbank baseert zijn oordeel allereerst op de ter zitting getoonde camerabeelden. Uit die camerabeelden blijkt duidelijk dat het eerste fysieke geweld in de vorm van een harde duw van eiser afkomstig was en dat eiser dus moet worden beschouwd als agressor. Van zelfverdediging blijkt op de beelden niet. Het is eiser die agressief op het slachtoffer afkomt terwijl het slachtoffer in het geheel geen aanvallende handeling verricht. Het betoog van eiser ter zitting dat het incident eerder begon dan de camerabeelden en dat eiser door die andere persoon is beledigd doet daaraan niet af. Het COa stelt zich terecht op het standpunt dat het gebruik van fysiek geweld met het doel om een ander te verwonden op grond van de huisregels nooit is toegestaan en dat conflicten zo mogelijk via het COa moeten worden opgelost. De volgens eiser voorafgaand aan het incident volgens eiser geuite verbale agressie jegens hem kan aan dat uitgangspunt dan ook niet afdoen. Uit het correctiegesprek van 24 april 2025lijkt te volgen dat eiser zich daarvan ook bewust is. De rechtbank heeft verder geen aanleiding om te veronderstellen dat in de camerabeelden is geknipt, zoals eiser ter zitting aangaf, zodat de rechtbank van die beelden uitgaat.
10.2. De rechtbank gaat verder uit van de verklaringen van de bij het incident betrokken COa medewerkers in het bewonersdossier en van de bevestiging van deze verklaringen door de locatiemanager. De gestelde discriminatoire uitingen en het dreigen met het dichtslaan van een deur heeft eiser pas in beroep ter zitting bestreden, terwijl hij daarover tijdens de gesprekken met het COa naar aanleiding van het incident geen opmerkingen heeft gemaakt. De rechtbank heeft daarbij geen reden om aan te nemen dat de verklaringen over het voorval van de betrokken COa medewerkers of de locatiemanager niet waar zouden zijn.
10.3. Gezamenlijk beoordeeld maken deze gedragingen naar het oordeel van de rechtbank dat de minister zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat sprake is van een overtreding van de huisregels met een zeer grote impact en dat een ROV-maatregel 6 daarom gerechtvaardigd was. De rechtbank volgt dan ook niet het betoog van eiser dat uit camerabeelden zou blijken dat hij niet de agressor was, of dat sprake zou zijn van zelfverdediging. Het COa heeft het besluit voldoende zorgvuldig voorbereid dit besluit bovendien mogen baseren op de camerabeelden van het incident en op de verklaringen van de bij het incident betrokken COa-medewerkers.
Conclusie en gevolgen
- Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt. Hij krijgt daarom geen vergoeding van zijn proceskosten.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W. Loof, rechter, in aanwezigheid van mr. R.C. Lubbers, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op:
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Het betreft een besluit waartegen direct beroep bij de rechtbank openstaat. Zie artikel 5 van de Wet COa. Het bezwaarschrift van eiser is door het COa op grond van artikel 6:15 van de Algemene wet bestuursrecht aan deze rechtbank en zittingsplaats doorgezonden om te worden behandeld als beroep.
Op grond van artikel 10, eerste lid aanhef en onder h en i van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (Rva 2005).