Terug naar bibliotheek
Rechtbank Den Haag

ECLI:NL:RBDHA:2025:18153 - Rechtbank Den Haag - 2 oktober 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBDHA:2025:181532 oktober 2025

Uitspraak inhoud

Zittingsplaats Middelburg

Bestuursrecht

Zaaknummer: NL25.45966

V-nummer: [V-nummer], (gemachtigde: mr. P.J.T. de Kan),

en

(gemachtigde: mr. G. Cambier).

Procesverloop

Bij besluit van 25 augustus 2025 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw[1] opgelegd.

De rechtbank heeft op 22 september 2025 een kennisgeving ontvangen van de maatregel. Daarmee wordt eiser geacht tegen de maatregel van bewaring beroep te hebben ingesteld en daarbij te hebben verzocht om schadevergoeding.

Eiser heeft zich akkoord verklaard met schriftelijke afdoening van het beroep. Op 25 september 2025 heeft eiser gereageerd op de kennisgeving. Verweerder heeft op 30 september 2025 een verweerschrift ingediend. De rechtbank heeft op 30 september 2025 het onderzoek gesloten.

De rechtbank heeft het onderzoek heropend op 1 oktober 2025, waarna verweerder een verweerschrift heeft ingediend. Eiser heeft op 1 oktober 2025 hierop gereageerd. Op diezelfde dag is het onderzoek vervolgens weer gesloten.

Overwegingen

  1. Eiser stelt te zijn geboren op [datum] 1990 en de Algerijnse nationaliteit te hebben.

  2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft als zware gronden[2] vermeld dat eiser:

- 3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;

  • 3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;

- 3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;

- 3i. heeft te kennen gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;

en als lichte gronden[3] vermeld dat eiser:

- 4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;

- 4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlenging van een verblijfsvergunning hebben geleid;

- 4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;

- 4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.

  1. Eiser heeft de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag liggen niet betwist. De rechtbank is van oordeel dat de zware gronden 3a, 3c, 3i en de lichte gronden 4a, 4c en 4d feitelijk juist zijn en voor zover nodig voldoende zijn toegelicht in de maatregel van bewaring. Deze gronden kunnen de maatregel van bewaring dragen, zodat het risico op onttrekking reeds daarmee is gegeven.

  2. Ook overigens ziet de rechtbank ambtshalve geen grond voor het oordeel dat de maatregel van bewaring tot aan het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig is geweest. Er is ook niet gesteld noch gebleken dat het familie- en gezinsleven van eiser of het beginsel van non-refoulement zich verzetten tegen eisers terugkeer.[4]

  3. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt het verzoek om schadevergoeding afgewezen.

  4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:

  • verklaart het beroep ongegrond;

  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.

Deze uitspraak is gedaan op 2 oktober 2025 door mr. E.F. Bethlehem, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Mohandes, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.

De uitspraak is bekendgemaakt op:

Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Vreemdelingenwet 2000.

Artikel 5.1b, derde lid, van het Vb.

Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.

Zie het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie in de zaak Adrar, GB tegen de Minister van Asiel en Migratie van 4 september 2025, C-313/25 PPU, ECLI:EU:C:2025:647.


Voetnoten

Vreemdelingenwet 2000.

Artikel 5.1b, derde lid, van het Vb.

Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.

Zie het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie in de zaak Adrar, GB tegen de Minister van Asiel en Migratie van 4 september 2025, C-313/25 PPU, ECLI:EU:C:2025:647.