Terug naar bibliotheek
Rechtbank Den Haag

ECLI:NL:RBDHA:2025:18028 - Ontslag op staande voet na aanrijding ongeldig door bewijs camerabeelden - 2 oktober 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBDHA:2025:180282 oktober 2025

Essentie

De rechtbank oordeelt een ontslag op staande voet niet rechtsgeldig. Camerabeelden tonen aan dat de werknemer de werkgever niet opzettelijk aanreed; de werkgever trapte zelf tegen het voertuig en verdraaide zijn enkel. Het handelen van de werkgever levert geen dringende reden op voor ontslag.

Rechtsgebieden

Civiel RechtArbeidsrecht

Uitspraak inhoud

RECHTBANK DEN HAAG

Civiel recht Kantonrechter

Zittingsplaats Den Haag

NvE/c Zaaknummer / rekestnummer: 11757121 \ RP VERZ 25-50471

Beschikking van 2 oktober 2025

in de zaak van

[verzoeker], wonende te [woonplaats] , verzoekende partij, hierna te noemen: werknemer, gemachtigde: mr. R.W. van den Hoek,

tegen

[verweerder] B.V., gevestigd te [vestigingsplaats] , verwerende partij, hierna te noemen: werkgever, gemachtigde: mr. M. Bruins.

1 De procedure

1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:

  • het verzoekschrift met producties,

  • het verweerschrift met producties,

  • de mondelinge behandeling van 4 september 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt en door werkgever pleitnotities zijn overgelegd.

1.2. De beschikking is bepaald op vandaag.

2 De feiten

2.1. De werknemer, geboren [geboortedatum] 1967, is sinds 1 november 2021 in dienst bij werkgever. De functie van de werknemer is autopoetser met een loon van € 1.882,34 bruto per maand exclusief vakantiegeld.

2.2. Op 18 april 2025 heeft een incident plaatsgevonden op de werkvloer. Als gevolg hiervan is de werknemer naar zijn voertuig gegaan om naar huis te gaan. De werkgever is achter de werknemer aangelopen en tijdens het wegrijden met het voertuig liep de werkgever even met het voertuig mee.

2.3. Op 30 april 2025 ontvangt werknemer een brief, gedateerd 22 april 2025, via de e-mail. In die brief wordt melding gemaakt dat hij op 18 april 2025 op staande voet is ontslagen. Als dringende reden wordt vermeld: “Aangesproken op herhaaldelijk niet correct uitvoeren van de werkzaamheden, hierdoor vrijdag 18 april 2025 ruzie ontstaan. Werknemer heeft de werkgever opzettelijk aangereden. De werkgever heeft hiervan aangifte gedaan bij de politie.

2.4. Van het gebeuren op de parkeerplaats zijn camerabeelden overgelegd.

3 Het verzoek en het verweer

3.1. Werknemer verzoekt de kantonrechter om een billijke vergoeding toe te kennen en verzoekt om werkgever te veroordelen tot betaling van een vergoeding wegens onregelmatige opzegging en de transitievergoeding. Volgens werknemer is het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig. Werknemer voert aan dat de arbeidsovereenkomst niet onverwijld is opgezegd. Betwist wordt dat op 18 april 2025 daarover iets is gezegd, wat ook niet mogelijk is omdat de werknemer weg is gereden. Eerst op 30 april 2025 heeft de werknemer kennis genomen van de brief van 22 april 2025 waarin staat dat hij op 18 april 2025 op staande voet is ontslagen. Daarnaast heeft de gestelde dringende reden, het opzettelijk aanrijden van de werkgever, niet plaatsgevonden.

3.2. Werkgever voert verweer en stelt dat het verzoek moet worden afgewezen. Werkgever voert ‑ samengevat ‑ aan dat de werknemer op 21 februari 2024 en 13 november 2024 schriftelijk is gewaarschuwd wegens het niet correct uitvoeren van zijn werkzaamheden. Op 18 april 2025 was daar weer sprake van en is hij daarop aangesproken. Na de ruzie die ontstond, is de werknemer weggereden met zijn voertuig terwijl de werkgever naast het voertuig stond. Hierdoor is de werkgever meegevoerd met het voertuig en heeft hij zich bij het loskomen van het voertuig verwond aan zijn rechtervoet/enkel. Diezelfde dag heeft de werkgever aan de werknemer meegedeeld dat hij op staande voet is ontslagen. Dit is bij brief van 22 april 2025 schriftelijk bevestigd.

4 De beoordeling

4.1. Het gaat in deze zaak om de vraag of aan werknemer een billijke vergoeding moet worden toegekend, en of werkgever moet worden veroordeeld tot betaling van een vergoeding wegens onregelmatige opzegging en een transitievergoeding.

4.2. De kantonrechter oordeelt dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is. De kantonrechter legt hierna uit hoe tot dit oordeel is gekomen.

4.3. Een ontslag op staande voet is alleen geldig als daarvoor een dringende reden is, dat wil zeggen zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer, die tot gevolg hebben dat van de werkgever redelijkerwijs niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. De kantonrechter moet bij de beoordeling van de dringende reden alle omstandigheden van het geval in aanmerking nemen. Ook moet er onverwijld worden opgezegd en moet de dringende reden onverwijld worden meegedeeld aan de werknemer. Onverwijld betekent dat dit direct of zo snel mogelijk moet gebeuren. Het gaat er daarbij om dat het voor de werknemer onmiddellijk duidelijk moet zijn welke eigenschappen of gedragingen voor de werkgever aanleiding zijn geweest voor het beëindigen van de arbeidsovereenkomst. De werkgever moet de dringende reden bewijzen.

4.4. De werkgever heeft als dringende redenen aangevoerd het herhaaldelijk niet goed uitvoeren van de werkzaamheden en het opzettelijk aanrijden de werkgever. Wat de eerste reden betreft, het disfunctioneren van de werknemer, is geen gegronde reden om iemand op staande voet te ontslaan. Het opzettelijk aanrijden van de werkgever kan wel een gegronde reden opleveren, maar die reden wordt door de werknemer uitdrukkelijk bestreden. De kantonrechter heeft de camerabeelden bekeken en ook op zitting aan partijen getoond. Uit die beelden blijkt niet dat de werknemer met zijn voertuig over de voet van de werkgever rijdt of anderszins opzettelijk aanrijdt.

[Afbeeldingen verwijderd vanwege privacyredenen]

Zichtbaar is dat de werkgever (rood t-shirt) naar het voertuig van de werknemer loopt en naast de voordeur aan de bestuurderszijde staat en (kennelijk) probeert met de werknemer te praten (foto 1). Het voertuig rijdt vervolgens weg en de werkgever loopt een stukje naast het voertuig mee over de parkeerplaats (foto 2). Op een gegeven moment maakt de werkgever met zijn rechterbeen een trappende beweging richting het voertuig (foto 3). Na deze trappende beweging zet de werkgever zijn rechterbeen op de grond waarbij hij door zijn enkel gaat (foto 4). Dat de werkgever letsel heeft overgehouden aan dit incident is wel aannemelijk, maar gelet op alle omstandigheden kan de werknemer daarvan geen verwijt worden gemaakt. Dit levert dan ook geen dringende reden op voor de werkgever om de werknemer op staande voet te ontslaan, waardoor het gegeven ontslag niet rechtsgeldig is. De overige aangevoerde gronden van de werknemer behoeven verder geen bespreking meer.

Transitievergoeding, gefixeerde schadevergoeding en billijke vergoeding

4.5. De werknemer heeft berust in het ontslag en verzocht tot toekenning van een billijke vergoeding, de transitievergoeding en de gefixeerde schadevergoeding. Deze kunnen worden toegewezen, omdat hiervoor is geoordeeld dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is.[1] Daarbij wordt opgemerkt dat een ongeldig ontslag als ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever moet worden aangemerkt.[2].

4.6. Omdat de arbeidsovereenkomst is geëindigd op 18 april 2025, heeft de werknemer recht op een transitievergoeding. De hoogte van de gevorderde transitievergoeding is door de werkgever niet weersproken. De werkgever heeft zich alleen verweerd met de stelling dat zij niet ernstig verwijtbaar heeft gehandeld. Hiervoor is al anders beslist, zodat de gevorderde transitievergoeding van € 2.428,22 bruto toewijsbaar is.

4.9. Ook de gevorderde vergoeding wegens onregelmatige opzegging zal worden toegewezen, omdat is opgezegd tegen een eerdere dag dan die tussen partijen geldt. De vergoeding is gelijk aan het bedrag van het loon over de opzegtermijn. Niet weersproken is dat bij regelmatige opzegging op 18 april 2025 de arbeidsovereenkomst in ieder geval tot 1 juni 2025 zou hebben geduurd. Het gevorderde bedrag van € 2.913,87 bruto is verder niet weersproken en zal daarom worden toegewezen.

4.16. De verzochte wettelijke rente is over beide bedragen toewijsbaar, waarbij de wettelijke rente over de transitievergoeding pas toewijsbaar is vanaf 18 mei 2025, een maand na einde dienstverband.

4.7. Voor het vaststellen van de hoogte van de toe te kennen billijke vergoeding zijn in de rechtspraak uitgangspunten geformuleerd.[3] De kantonrechter moet bij het bepalen van de billijke vergoeding rekening houden met alle (uitzonderlijke) omstandigheden van het geval en die vergoeding moet daarbij aansluiten. Het gaat er uiteindelijk om dat de werknemer wordt gecompenseerd voor het ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever. Ook met de gevolgen van het ontslag kan rekening worden gehouden, voor zover die gevolgen zijn toe te rekenen aan het verwijt dat de werkgever kan worden gemaakt. De billijke vergoeding heeft geen bestraffend doel, maar met de billijke vergoeding kan ook worden tegengegaan dat werkgevers ervoor kiezen een arbeidsovereenkomst op ernstig verwijtbare wijze te laten eindigen.

4.8. De kantonrechter zal een billijke vergoeding toekennen van € 9.500,- bruto. Daarbij is het volgende in aanmerking genomen. Hoewel de werknemer in vaste dienst was bij de werkgever, heeft de werkgever wel geconcretiseerd dat zij niet tevreden was over het functioneren van de werknemer. Een ontslag op die grond verlangt echter wel eerst een verbetertraject van enkele maanden en het aanvragen van het ontslag neemt ook enige tijd in beslag. De zes maanden dat de werknemer stelt nog in dienst te zijn geweest komt de kantonrechter dan ook redelijk voor. De gevraagde billijke vergoeding van € 12.197,56 bruto, wat neerkomt op zes maanden loon, is daarmee voldoende onderbouwd. De werkgever heeft daar tegenin gebracht dat de gefixeerde schadevergoeding daarop in mindering moet worden gebracht. De kantonrechter volgt dit verweer. De werknemer heeft over een deel geen inkomensschade geleden als hij de gefixeerde schadevergoeding ontvangt. Omdat de gefixeerde vergoeding een gestandaardiseerde vergoeding van de inkomensschade is die [verzoeker] lijdt als gevolg van de onregelmatige opzegging, zal de kantonrechter de gefixeerde vergoeding op de inkomensschade van de billijke vergoeding in mindering brengen.

4.9. Werkgever zal dus worden veroordeeld tot betaling van een billijke vergoeding van afgerond € 9.500,- bruto. De gevorderde wettelijke rente over deze vergoeding wordt toegewezen, te rekenen vanaf de veertiende dag na de datum van deze beschikking.

4.10. De proceskosten komen voor rekening van werkgever, omdat werkgever overwegend ongelijk krijgt. De proceskosten aan de zijde van werknemer worden begroot op € 1.039,00 (€ 90,00 aan griffierecht, € 814,00 aan salaris gemachtigde en € 135,00 aan nakosten).

5 De beslissing

De kantonrechter

5.1. veroordeelt werkgever om aan werknemer een billijke vergoeding te betalen van € 9.500,- bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf de veertiende dag na de datum van deze beschikking, tot aan de dag van de gehele betaling,

5.2. veroordeelt werkgever om aan werknemer de transitievergoeding te betalen van € 2.428,22 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 18 mei 2025 tot aan de dag van de gehele betaling,

5.3. veroordeelt werkgever om aan werknemer de gefixeerde schadevergoeding te betalen van € 2.913,87 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 18 april 2025 tot aan de dag van de gehele betaling,

5.4. veroordeelt werkgever in de proceskosten van € 1.039,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe,

5.5. verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad[4],

5.6. wijst het meer of anders verzochte af.

Deze beschikking is gegeven door mr. N.F.H. van Eijk en in het openbaar uitgesproken op 2 oktober 2025.

Artikel 7:681 lid 1, onderdeel a, BW.

Kamerstukken I, 2013-2014, 33 818, nr. C, pag. 99 en 113.

Zie de uitspraak van de Hoge Raad van 30 juni 2017, te vinden op www.rechtspraak.nl, onder nummer ECLI:NL:HR:2017:1187 (New Hairstyle).

Uitvoerbaar bij voorraad betekent dat de veroordelingen in de beschikking uitgevoerd moeten worden, ook als eventueel in hoger beroep wordt gegaan.


Voetnoten

Artikel 7:681 lid 1, onderdeel a, BW.

Kamerstukken I, 2013-2014, 33 818, nr. C, pag. 99 en 113.

Zie de uitspraak van de Hoge Raad van 30 juni 2017, te vinden op www.rechtspraak.nl, onder nummer ECLI:NL:HR:2017:1187 (New Hairstyle).

Uitvoerbaar bij voorraad betekent dat de veroordelingen in de beschikking uitgevoerd moeten worden, ook als eventueel in hoger beroep wordt gegaan.