ECLI:NL:RBDHA:2025:18013 - Rechtbank Den Haag - 30 september 2025
Uitspraak
Uitspraak inhoud
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.14559
(gemachtigde: mr. E. Derksen),
en
(gemachtigde: mr. A. Bondarev).
- Deze uitspraak gaat over de afwijzing van de opvolgende asielaanvraag
[1] en het verzoek om heroverweging van eiser. Eiser is het daar niet mee eens. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de afwijzing van de asielaanvraag.
Procesverloop
- Eiser is van Sri Lankaanse nationaliteit en heeft op 22 juli 2021 een opvolgende asielaanvraag ingediend. De minister heeft deze aanvraag in eerste instantie met het besluit van 18 februari 2022 kennelijk ongegrond verklaard. Eiser heeft tegen dat besluit beroep ingesteld en de voorzieningenrechter van de zittingsplaats Utrecht van deze rechtbank verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter heeft dat verzoek toegewezen in afwachting van beantwoording van prejudiciële vragen door het Hof van Justitie
[2] en de rechtbank heeft de behandeling van het beroep van eiser aangehouden. Na de beantwoording van deze prejudiciële vragen door het Hof van Justitie in het arrest SA[3] heeft de rechtbank de behandeling van het beroep van eiser hervat, dit beroep gegrond verklaard en het besluit van 18 februari 2022 vernietigd.[4] Met het bestreden besluit van 27 maart 2025 heeft de minister opnieuw op de asielaanvraag beslist en deze opnieuw afgewezen als kennelijk ongegrond.
2.1. De rechtbank heeft het beroep op 21 augustus 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister.
Beoordeling door de rechtbank
Eerdere procedures
- Eiser heeft in het verleden zeven asielaanvragen gedaan, die allemaal niet hebben geleid tot het verlenen van een verblijfsvergunning:
-
De derde asielaanvraag is van 22 april 2014. De minister heeft deze aanvraag met het besluit van 24 april 2014 afgewezen. De zittingsplaats Groningen van deze rechtbank heeft het beroep van eiser tegen dit besluit op 16 december 2014 ongegrond verklaard,
[8] waarna het besluit onherroepelijk is geworden. -
De vierde asielaanvraag is van 20 mei 2015. De minister heeft deze aanvraag met het besluit van 22 mei 2015 afgewezen. Deze zittingsplaats van de rechtbank heeft het beroep van eiser tegen dit besluit op 8 juni 2015 ongegrond verklaard.
[9] De Afdeling heeft deze uitspraak op 28 augustus 2015 bevestigd,[10] waarna het besluit onherroepelijk is geworden. -
De vijfde asielaanvraag is van 5 december 2016. De minister heeft deze aanvraag met het besluit van 9 december 2016 niet-ontvankelijk verklaard. De zittingsplaats Utrecht van deze rechtbank heeft het beroep van eiser tegen dit besluit op 5 januari 2017 ongegrond verklaard.
[11] De Afdeling heeft deze uitspraak op 2 februari 2017 bevestigd,[12] waarna het besluit onherroepelijk is geworden. -
De zesde asielaanvraag is van 4 augustus 2017. De minister heeft deze aanvraag met het besluit van 10 augustus 2017 niet-ontvankelijk verklaard. Deze zittingsplaats van de rechtbank heeft het beroep van eiser tegen dit besluit op 15 september 2017 ongegrond verklaard.
[13] De Afdeling heeft deze uitspraak op 30 oktober 2017 bevestigd,[14] waarna het besluit onherroepelijk is geworden. -
De zevende asielaanvraag is van 30 november 2018. De minister heeft deze aanvraag met het besluit van 17 april 2019 buiten behandeling gesteld. Deze zittingsplaats van de rechtbank heeft het beroep van eiser tegen dit besluit op 16 december 2019 gegrond verklaard en de buitenbehandelingstelling vernietigd.
[15] De minister heeft de aanvraag vervolgens met het besluit van 17 februari 2020 niet-ontvankelijk verklaard. De zittingsplaats Groningen van deze rechtbank heeft het beroep van eiser tegen dit besluit op 12 mei 2020 ongegrond verklaard,[16] waarna het besluit onherroepelijk is geworden.
Het asielrelaas
- Op 22 juli 2021 heeft eiser zijn huidige (achtste) asielaanvraag en zijn verzoek om heroverweging van de afwijzing van zijn derde asielaanvraag ingediend. In zijn asielaanvraag heeft hij in de eerste plaats vermeld dat hij niet [eiser] heet en niet is geboren op [geboortedatum 1] 1985, maar dat hij [naam persoon] heet en is geboren op [geboortedatum 2] 1986. Verder heeft eiser aan zijn asielaanvraag het volgende ten grondslag gelegd. Eiser neemt in Nederland deel aan verschillende activiteiten van het Tamil Forum, zoals de Heldendagen, fietstochten richting Genève en verschillende herdenkingsbijeenkomsten. Hij heeft in dat verband gewezen op enkele krantenartikelen en foto’s. Op deze manier geeft hij uiting aan zijn politieke overtuiging, die inhoudt dat hij streeft naar een onafhankelijke staat voor de Tamils (Tamil Eelam). Eiser wijst op de zogenoemde ‘Gazette’ van 25 februari 2021, waarin het Tamil Forum door de Sri Lankaanse autoriteiten is verboden. Ook enkele aanhangers van het Tamil Forum – die eiser wel eens heeft ontmoet – staan op deze ‘zwarte lijst’. Eiser heeft daarnaast gewezen op een uitspraak van het Britse Upper Tribunal van 27 mei 2021, waaruit volgens hem volgt dat ook mensen die slechts aan demonstraties deelnemen door de Sri Lankaanse autoriteiten kunnen worden gearresteerd. Eiser stelt door zijn politieke activiteiten bij terugkeer naar Sri Lanka risico te lopen, omdat hij door zijn activiteiten in Nederland in de negatieve belangstelling van de Sri Lankaanse autoriteiten is komen te staan. Daarnaast wil hij zijn politieke activiteiten in Sri Lanka op dezelfde manier als in Nederland voortzetten en hij vreest dat hij op die manier verder in de negatieve belangstelling van de Sri Lankaanse autoriteiten komt te staan.
Het bestreden besluit
- Volgens de minister heeft eiser relevante nieuwe elementen en bevindingen aan zijn aanvraag ten grondslag gelegd. Daarom heeft de minister de opvolgende asielaanvraag van eiser inhoudelijk beoordeeld. Het asielrelaas van eiser bevat volgens de minister de volgende relevante elementen:
(1) Identiteit, nationaliteit en herkomst; (2) Politieke overtuiging en activiteiten in Nederland.
5.1. De minister stelt zich hierover op het standpunt dat beide relevante elementen geloofwaardig zijn, maar dat wat betreft de identiteit van eiser wel nog altijd wordt uitgegaan van de identiteit die hij in zijn eerste asielprocedure heeft opgegeven. De geloofwaardig geachte elementen kunnen echter niet tot de conclusie leiden dat eiser bij terugkeer naar Sri Lanka te vrezen heeft voor vervolging dan wel een reëel risico loopt op ernstige schade. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij vanwege zijn identiteit, nationaliteit of herkomst gevaar loopt of dat hij als gevolg van zijn politieke activiteiten in de negatieve belangstelling van de Sri Lankaanse autoriteiten staat of zal komen te staan. Daarom komt eiser niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning. Omdat het om een opvolgende aanvraag gaat, heeft de minister de aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond.
Had de minister uit moeten gaan van andere persoonsgegevens dan hij nu heeft gedaan?
6. Eiser betoogt dat de minister nog altijd ten onrechte uitgaat van de identiteit die eiser in zijn eerste procedure heeft opgegeven. Eiser en zijn gezinsleden hebben groot belang bij een correcte vermelding van de persoonsgegevens van eiser. Eiser stelt met het geheel aan overgelegde documenten en indicatieve bewijzen aannemelijk te hebben gemaakt dat hij [naam persoon] is en dat hij is geboren op [geboortedatum 2] 1986. Daarbij mag aan eiser niet worden tegengeworpen dat het achtervoegsel ‘[achtervoegsel 1]’ soms als ‘[achtervoegsel 2]’ wordt gespeld, omdat de spelling van dit achtervoegsel in Sri Lanka afhangt van uitspraak, stijl en regionale voorkeur en dus niet consistent is.
6.1. Dit betoog slaagt niet. De minister had niet uit moeten gaan van de identiteit die eiser in deze procedure heeft opgegeven. Eiser heeft verklaard dat hij in zijn eerste procedure (in 2009) een andere identiteit heeft opgegeven om zo onder een mogelijke Dublinoverdracht aan Zwitserland uit te komen.
Had de minister de politieke activiteiten van eiser in Sri Lanka geloofwaardig moeten achten? 7. Eiser betoogt dat de minister zijn politieke activiteiten in Sri Lanka ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht. Eiser is afkomstig uit voormalig gebied van de Tamiltijgers (LTTE) en is op scholen en tijdens verplichte bijeenkomsten (zoals Pongu Tamil) bekend geraakt met hun gedachtegoed. Eiser kan niet aantonen dat hij rond 2007 al over een politieke overtuiging beschikte en hieraan uiting gaf, maar dat betekent niet dat zijn asielaanvraag ongegrond is. Eiser heeft immers vanaf zijn komst in Nederland politieke activiteiten verricht, die nauw zijn verbonden met de Tamil Eelam-beweging. Dat eiser aanvankelijk terughoudend was, had te maken met het feit dat de LTTE als terroristische organisatie is aangemerkt en de Sri Lankaanse overheid Tamil Eelam gelijkstelt aan steun aan de LTTE. Eiser is na zestien jaar nog altijd actief voor de Tamil Eelam-beweging. Deze langdurigheid en de consequente deelname aan activiteiten onderstrepen de diepgang en oprechtheid van zijn politieke overtuiging.
7.1. Dit betoog slaagt niet. De minister stelt zich niet ten onrechte op het standpunt dat de politieke activiteiten van eiser in Sri Lanka ongeloofwaardig zijn. In de tweede asielprocedure heeft eiser verklaard dat hij min of meer verplicht voor de LTTE moest werken, in die zin dat hij de boodschap van de LTTE gedwongen op scholen heeft moeten verkondigen.
Is eiser vluchteling in de zin van het Vluchtelingenverdrag?
- Eiser betoogt dat de minister zich ten onrechte op het standpunt stelt dat eiser geen gegronde vrees voor vervolging heeft en daarom geen vluchteling is.
Sterkte van de politieke overtuiging
- Eiser betoogt dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd waarom bij hem geen sprake is van een sterke, diepgewortelde politieke overtuiging. Eiser heeft tijdens de gehoren van 14 februari 2022 en 21 januari 2025 uitgebreid uitgelegd waarom hij streeft naar een Tamil Eelam en wat zijn onderliggende overtuigingen zijn.
9.1. Dit betoog slaagt niet. De minister stelt zich terecht op het standpunt dat uit de verklaringen van eiser niet blijkt van een sterke politieke overtuiging. Tijdens beide gehoren zijn aan eiser vragen gesteld over de (beweeg)redenen voor zijn politieke overtuiging en zijn politieke activiteiten in Nederland. Op deze vragen antwoordt eiser overwegend dat zijn politieke overtuiging Tamil Eelam is en dat Tamil Eelam de oplossing is.
Problemen in Sri Lanka
10. Eiser betoogt dat hij als gevolg van zijn politieke overtuiging en activiteiten in de negatieve belangstelling van de Sri Lankaanse autoriteiten staat of zal komen te staan. In Nederland heeft hij zijn politieke overtuiging openlijk geuit, en die activiteiten hebben de aandacht getrokken van de Sri Lankaanse autoriteiten. De minister gaat er ten onrechte van uit dat de aandacht van de Sri Lankaanse autoriteiten alleen uitgaat naar vooraanstaande personen van verboden Tamilorganisaties. Uit het ambtsbericht blijkt immers ook dat mensen die zich openlijk hadden uitgelaten voor een onafhankelijk Tamil Eelam in de negatieve belangstelling staan. Eiser zal bovendien opvallen omdat hij met een laissez-passer zal terugkeren naar Sri Lanka, waardoor hij aan een onderzoek zal worden onderworpen. Door middel van gezichtsherkenningstechnologie zal hij worden herkend vanwege zijn betrokkenheid bij de activiteiten van het Tamil Forum en op grond van de Prevention of Terrorism Act (PTA) zal hij dan worden vervolgd. Tot slot wijst eiser erop dat hij zijn politieke overtuiging niet zonder problemen in Sri Lanka kan uiten. De PTA of de Online Safety Act (OSA) maakt het uiten van politieke overtuigingen in strijd met de regeringslijn – zoals het streven naar een Tamil Eelam – strafbaar en de PTA en OSA worden ook op die manier ingezet. De Sri Lankaanse autoriteiten verbieden nog altijd organisaties die zich inzetten voor een Tamil Eelam en ondernemen nog altijd actie tegen personen die openlijk streven naar een Tamil Eelam. Alleen al het verspreiden van berichten op sociale media over herdenkingsbijeenkomsten of de LTTE is voldoende voor een arrestatie: tussen 2021 en 2022 werden 180 Tamils hiervoor gearresteerd. Steen des aanstoots is vooral het tonen van de rode vlag en het Tijgerlogo, die door de Sri Lankaanse autoriteiten worden geassocieerd met de LTTE. Iedereen die deze symbolen laat zien, wordt met de LTTE geassocieerd en kan worden gearresteerd.
10.1. De rechtbank stelt bij de beoordeling van deze beroepsgrond voorop dat zij over de positie van (terugkerende) Tamils in Sri Lanka recentelijk meerdere uitspraken heeft gedaan.
10.2. Gelet op het voorgaande slaagt het betoog van eiser niet. De minister stelt zich terecht op het standpunt dat eiser niet als gevolg van zijn politieke overtuiging en activiteiten in de negatieve belangstelling van de Sri Lankaanse autoriteiten staat. Daarbij wijst de minister er terecht op dat de politieke activiteiten van eiser in Nederland marginaal zijn, omdat zij beperkt zijn tot het deelnemen aan demonstraties en herdenkingsbijeenkomsten, en het delen van berichten op sociale media. Het is daarom niet aannemelijk dat de Sri Lankaanse autoriteiten door middel van monitoring van deze activiteiten op de hoogte zijn geraakt. In het verlengde daarvan is het ook niet aannemelijk dat eiser op de luchthaven door de autoriteiten zal worden ondervraagd. Dat de activiteiten voor een Tamil Eelam (ook) vallen onder de PTA en als zodanig strafbaar zijn, doet aan de onder 10.1 genoemde landeninformatie niet af. Voor zover eiser bij aankomst op de luchthaven wel zal opvallen en zal worden ondervraagd, wijst de minister er terecht op dat het gelet op het ambtsbericht aannemelijk is dat eiser de luchthaven na die ondervraging zal mogen verlaten. Verder stelt de minister zich terecht op het standpunt dat eiser als gevolg van zijn politieke overtuiging en de politieke activiteiten die hij in Sri Lanka wil gaan verrichten niet in de negatieve belangstelling zal komen te staan. Zoals onder 10.1 is overwogen, is er in Sri Lanka in zekere zin ruimte voor de politieke overtuiging en activiteiten van eiser. Dat het tonen van de problematische symbolen van de LTTE fundamenteel onderdeel van deze politieke overtuiging is, maakt dat niet anders. De arrestatie en/of kortdurende detentie die het tonen van deze symbolen kan opleveren, maakt nog niet dat eiser hierdoor heeft te vrezen voor een vervolging in de zin van artikel 1(A), tweede lid, van het Vluchtelingenverdrag.
Gelijkheidsbeginsel
11. Eiser betoogt dat de minister in strijd handelt met het gelijkheidsbeginsel door aan hem geen verblijfsvergunning te verlenen. Na het arrest SA van het Hof van Justitie (zie onder 2) zijn aan meerdere Tamils verblijfsvergunningen verleend op grond van vluchtelingschap. De minister heeft niet gemotiveerd waarom eiser, die eenzelfde overtuiging heeft en aan dezelfde activiteiten heeft deelgenomen, geen verblijfsvergunning wordt verleend.
11.1. Dit betoog slaagt niet. De minister wijst er terecht op dat elke asielaanvraag op zijn eigen merites wordt beoordeeld, zodat de vraag of deze wordt ingewilligd afhangt van de feiten en omstandigheden van het geval. Uit de drie overgelegde beschikkingen blijkt niet waarom de asielaanvragen van de betrokken vreemdelingen zijn ingewilligd en eiser heeft verder onvoldoende toegelicht waarom het asielrelaas van de betrokken vreemdelingen overeenkomsten vertoont met zijn asielrelaas. Eiser heeft – naast het overleggen van de drie beschikkingen – gewezen op de uitspraak op het beroep van één van die vreemdelingen, maar daaruit volgt slechts dat deze vreemdeling in 2022, 2023 en 2024 heeft deelgenomen aan activiteiten van het Tamil Community Centre in Nederland, maar niet welke activiteiten dat zijn geweest. Daar komt nog bij dat de minister er terecht op heeft gewezen dat de rechtbank al eerder heeft geoordeeld dat het beroep van eiser op het gelijkheidsbeginsel in ieder geval niet slaagt voor zover het gaat om twee van de drie overgelegde beschikkingen.
Conclusie over deze beroepsgrond
- Het betoog slaagt niet. De minister stelt zich terecht op het standpunt dat eiser geen gegronde vrees voor vervolging heeft en dus geen verdragsvluchteling is.
Had de minister het inreisverbod van eiser moeten opheffen?
- Eiser betoogt dat de minister zijn inreisverbod had moeten opheffen. Het inreisverbod is niet verenigbaar met het procedurele verblijfsrecht dat voortvloeit uit de aanvraag die eiser heeft gedaan om een verblijfsdocument EU/EER vanwege het arrest Chavez-Vilchez (de Chavez-aanvraag) en staat haaks op de uitoefening van zijn Unierechtelijke verblijfsrechten.
13.1. Dit betoog slaagt niet. De minister had geen reden hoeven zien om het inreisverbod op te heffen. Hoewel eiser vanwege zijn aanvraag om een verblijfsdocument rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan heeft,
Had de minister het verzoek van eiser om heroverweging moeten beoordelen?
14. Eiser betoogt dat de minister zijn verzoek om heroverweging van het besluit van
24 april 2014 ten onrechte niet heeft beoordeeld. De minister heeft gesteld dat hij niet gehouden was het verzoek om heroverweging te beoordelen omdat hij de opvolgende asielaanvraag heeft afgewezen, maar dat is niet in lijn met de rechtspraak.
14.1. Dit betoog slaagt. Een verzoek om heroverweging is iets anders dan een opvolgende aanvraag. Met een verzoek om heroverweging stelt de vreemdeling immers dat een eerder afgewezen asielaanvraag alsnog met terugwerkende kracht moet worden ingewilligd,
14.2. De minister heeft, onder verwijzing naar de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 11 juli 2025,
Conclusie en gevolgen
- Het beroep is gegrond. Dat betekent dat eiser, gelet op wat onder 14.2 is overwogen, gelijk krijgt en de rechtbank het bestreden besluit vernietigt voor zover de minister daarin niet heeft beslist op het verzoek om heroverweging van eiser. De rechtbank zal de minister opdragen om binnen acht weken met inachtneming van deze uitspraak een nieuwe beslissing op het verzoek om heroverweging te nemen.
15.1. Omdat het beroep gegrond is, moet de minister de proceskosten van eiser vergoeden. Deze vergoeding bedraagt € 1.814, omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen (twee punten van elk € 907). Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.
Beslissing
De rechtbank:
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Emaus-Visschers, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J.B. ter Beke, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen één week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Zoals bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).
Rb. Den Haag (zp Utrecht) (vzr.) 18 maart 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:11065.
Hof van Justitie 21 september 2023, ECLI:EU:C:2023:688.
Rb. Den Haag (zp Utrecht) 8 november 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:18833.
Rb. ’s-Gravenhage (zp Zwolle) 9 december 2011, zaaknummer AWB 11/34449 (niet gepubliceerd).
Rb. ’s-Gravenhage (zp Roermond) 24 mei 2012, zaaknummer AWB 12/6344 (niet gepubliceerd).
ABRvS 6 juni 2013, zaaknummer 201206100/1/V2 (niet gepubliceerd).
Rb. Den Haag (zp Groningen) 16 december 2014, zaaknummer AWB 14/10076 (niet gepubliceerd).
Rb. Den Haag (zp Arnhem) 8 juni 2015, zaaknummer AWB 15/10274 (niet gepubliceerd).
ABRvS 28 augustus 2015, zaaknummer 201505067/1/V2 (niet gepubliceerd).
Rb. Den Haag (zp Utrecht) 5 januari 2017, zaaknummer AWB 16/29036 (niet gepubliceerd).
ABRvS 2 februari 2017, zaaknummer 201700401/1/V2 (niet gepubliceerd).
Rb. Den Haag (zp Arnhem) 15 september 2017, zaaknummer NL17.6824 (niet gepubliceerd).
ABRvS 30 oktober 2017, zaaknummer 201707645/1/V2 (niet gepubliceerd).
Rb. Den Haag (zp Arnhem) 16 december 2019, ECLI:NL:RBDHA:2019:13718.
Rb. Den Haag (zp Groningen) 12 mei 2020, zaaknummer NL20.4687 (niet gepubliceerd).
Dat is mogelijk op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder g, van de Vw 2000.
Eiser wijst in dit verband op het geboortebewijs van zijn zoon uit het Maasziekenhuis.
Zie het verslag van het aanvullend gehoor van 21 januari 2025, p. 15.
Zie bijvoorbeeld het beroepschrift tegen het besluit van 25 oktober 2011, p. 5.
Zie bijvoorbeeld het verslag van het gehoor opvolgende aanvraag van 14 februari 2022, p. 8 en het verslag van het aanvullend gehoor van 21 januari 2025, p. 5 en 7.
Eiser wijst ter onderbouwing van dit betoog op verschillende passages uit het het Thematisch ambtsbericht Tamils in Sri Lanka juni 2024 en op verschillende online-nieuwsberichten.
Eiser wijst op HvJEU 21 september 2023, C-151/22, ECLI:EU:C:2023:688 (SA).
Zie bijvoorbeeld Rb. Den Haag (zp Arnhem) 11 juli 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:13361; Rb. Den Haag (zp Arnhem) 26 juni 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:11334; Rb. Den Haag (zp Arnhem) 12 juni 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:10275.
Zie ook Rb. Den Haag (zp Arnhem) 13 mei 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:8404, r.o. 9.1.
Eiser wijst op een drietal beschikkingen van andere vreemdelingen en op Rb. Den Haag (zp Arnhem) 24 januari 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:1029, r.o. 6.1.1.
Rb. Den Haag (zp Utrecht) 8 november 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:18833, r.o. 13.
Vergelijk ABRvS 12 november 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2530, r.o. 10 en 13.2.
Eiser wijst op Rb. Den Haag (zp Arnhem) 28 november 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:20462.
Vergelijk ABRvS 7 juli 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1430, r.o. 4.3.
ABRvS 9 januari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:37, r.o. 2.2. Zie ook het Informatiebericht 2025/25.
Rb. Den Haag (zp Arnhem) 11 juli 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:13361, r.o. 11.1.
Zie HvJEG 13 januari 2004, C-453/00, ECLI:EU:C:2004:17 (Kühne & Heitz).