Terug naar bibliotheek
Rechtbank Den Haag

ECLI:NL:RBDHA:2025:17982 - Rechtbank Den Haag - 30 september 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBDHA:2025:1798230 september 2025

Uitspraak inhoud

Zittingsplaats Middelburg

Bestuursrecht

zaaknummer: NL25.44497

V-nummer: [V-nummer] (gemachtigde: mr. R.C. van den Berg),

en

(gemachtigde: mr. G.T. Cambier).

Procesverloop

Bij besluit van 15 september 2025 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.

Verweerder heeft op 18 september 2025 de maatregel van bewaring opgeheven.

Eiser heeft zich akkoord verklaard met schriftelijke afdoening van het beroep. Hij heeft op 17 september 2025 de gronden van beroep ingediend. Verweerder heeft op 22 september 2025 een reactie op de gronden van beroep ingediend. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten op 24 september 2025.

Overwegingen

  1. Eiser stelt van Algerijnse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [datum] 1994.

  2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.

Grondslag

  1. Eiser voert aan dat onvoldoende is gemotiveerd waarom het voortduren van de maatregel van bewaring noodzakelijk is, terwijl sprake is van een asielaanvraag.

  2. De rechtbank volgt eiser hierin niet. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de bewaring noodzakelijk was met het oog op de vaststelling van de identiteit of nationaliteit van eiser en met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor beoordeling van een asielaanvraag, terwijl sprake is van een onttrekkingsrisico. Naar het oordeel van de rechtbank is de grondslag van de maatregel daarmee juist en voldoende gemotiveerd.

Voortvarend handelen

  1. Verder stelt eiser dat verweerder tijdens de strafrechtelijke detentie al inspanningen had moeten leveren om het vertrek voor te bereiden. Hierbij verwijst eiser naar een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond, van 5 september 2025.[1]

  2. Uit het verweerschrift blijkt dat niet bekend was wanneer de strafdetentie zou eindigen. Verder volgt uit het dossier dat eiser van 3 tot 15 september 2025 in strafrechtelijke detentie heeft gezeten. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de

inspanningsverplichting niet heeft geschonden. In dit verband overweegt de rechtbank dat volgens paragraaf A5/6.12 van de Vc[2] op verweerder weliswaar een inspanningsverplichting rust om vreemdelingenbewaring na strafrechtelijke detentie zoveel mogelijk te beperken, maar dat verweerder in dit geval gelet op de korte duur van de strafrechtelijke detentie niet gehouden was gedurende de strafdetentie al uitzettingshandelingen te verrichten. Dit klemt te meer nu eiser een asielaanvraag heeft ingediend en dan van uitzettingshandelingen, gedurende die procedure, geen sprake kan zijn.

Informatieplicht

  1. Eiser stelt dat niet is gebleken dat de maatregel is uitgereikt en kenbaar gemaakt in een voor hem begrijpelijke taal. De informatiebrief is daartoe niet voldoende. Verweerder heeft daarmee niet voldaan aan zijn informatieplicht.

  2. De rechtbank stelt vast dat in de maatregel van bewaring staat dat een afschrift van de maatregel en de informatiebrief in de Arabisch Algerijnse taal aan eiser zijn uitgereikt. Daarnaast volgt uit het gehoor voorafgaande aan de inbewaringstelling dat de gronden die aan de bewaring ten grondslag zijn gelegd met tussenkomst van de tolk aan eiser zijn medegedeeld. De rechtbank is dan ook van oordeel dat niet is gebleken dat de informatieplicht is geschonden en dat eiser hierdoor in zijn belangen is geschaad.

Maatregel van bewaring

  1. In de maatregel staan als zware gronden[3] vermeld dat eiser:

3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;3e in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt met betrekking tot zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat;

en als lichte gronden[4] vermeld dat eiser: 4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.

  1. De rechtbank stelt vast dat eiser de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag heeft gelegd niet heeft betwist. Deze gronden zijn feitelijk juist en voor zover nodig voldoende in de maatregel toegelicht. Eiser heeft geen geldig paspoort of visum overgelegd. Verder heeft eiser in België een andere identiteit opgegeven. De zware gronden 3a en 3e zijn daarom terecht aan de maatregel ten grondslag gelegd en kunnen de maatregel van bewaring dragen. Daarmee is het risico op onttrekking aan toezicht gegeven.

Ambtshalve toetsing

  1. Ook is overigens niet gebleken dat de maatregel van bewaring tot aan het moment van het opheffen op enig moment onrechtmatig is geweest.

  2. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.

  3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:

  • verklaart het beroep ongegrond;- wijst het verzoek om schadevergoeding af.

Deze uitspraak is gedaan op 30 september 2025 door mr. M.L. Weerkamp, rechter, in aanwezigheid van mr. E.C. Jacobs, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.

De uitspraak is bekendgemaakt op:

Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

ECLI:NL:RBDHA:2025:16556.

Vreemdelingencirculaire 2000.

Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).

Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.


Voetnoten

ECLI:NL:RBDHA:2025:16556.

Vreemdelingencirculaire 2000.

Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).

Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.