Terug naar bibliotheek
Rechtbank Den Haag

ECLI:NL:RBDHA:2025:17980 - Rechtbank Den Haag - 5 september 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBDHA:2025:179805 september 2025

Rechtsgebieden

Uitspraak inhoud

Team handel

Zaaknummer / rolnummer: C/09/681427 / HA ZA 25-218

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van 5 september 2025

in de zaak van

[eiser] te [woonplaats 1] , eisende partij, hierna te noemen: [eiser] , advocaat: mr. J.H. Rodenburg,

tegen

  1. [gedaagde 1], in zijn hoedanigheid van executeur testamentair en erfgenaam in de nalatenschap van hierna te noemen erflaatster, te [woonplaats 1] ,2. [gedaagde 2], in haar hoedanigheid van erfgenaam in de nalatenschap van hierna te noemen erflaatster, te [woonplaats 2] ,3. [gedaagde 3], in haar hoedanigheid van erfgenaam in de nalatenschap van hierna te noemen erflaatster, te [woonplaats 3] ,

gedaagde partijen, hierna samen te noemen: [gedaagden] , advocaat: mr. J.D. Bakker.

De zitting wordt gehouden in het gebouw van de rechtbank in Den Haag.

De zaak wordt behandeld door mr. D.E. Alink, rechter, bijgestaan door mr. J.M.A.L. de Backer als griffier.

Aanwezig zijn:

  • [eiser] , bijgestaan door mr. J.H. Rodenburg,

  • [gedaagden] , bijgestaan door mr. J.D. Bakker.

1 De procedure

1.1. Het procesdossier bestaat uit de volgende stukken:

1.2. Partijen hebben op de zitting van 5 september 2025, mede aan de hand van spreekaantekeningen, hun standpunten toegelicht. Vervolgens is de mondelinge behandeling gesloten en heeft de rechtbank met toepassing van artikel 29a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering op de zitting, in aanwezigheid van partijen, mondeling uitspraak gedaan. Dit proces-verbaal is een weergave van deze uitspraak.

2 De beoordeling

Inleiding

2.1. Op [datum] 2024 is mevrouw [erflaatster] (“erflaatster”) overleden. Ten tijde van haar overlijden was erflaatster gehuwd met [eiser] . [eiser] en erflaatster waren gehuwd onder huwelijkse voorwaarden.

2.2. [gedaagden] zijn de kinderen van erflaatster uit een eerder huwelijk van erflaatster met de heer [naam] .

2.3. Erflaatster heeft over haar nalatenschap beschikt bij testament van 1 december 1982. Daarin heeft erflaatster [gedaagden] benoemd tot haar enig erfgenamen.

2.4. [eiser] maakt in deze procedure aanspraak op betaling van € 225.000,00 vermeerderd met wettelijke rente en kosten. Deze vordering valt uiteen in twee bedragen, namelijk een bedrag van € 150.000,00 en een bedrag van € 75.000,00.

Schenking van € 150.000,00

2.5. Wat betreft het bedrag van € 150.000,00 heeft [eiser] aan de vordering ten grondslag gelegd dat hij dit bedrag heeft geschonken aan erflaatster tijdens haar leven. Deze schenking is gedaan door middel van een viertal betalingen op respectievelijk 27 november 2020 (€ 50.000,00), 3 december 2020 (€ 25.000,00), 9 januari 2021 (€ 50.000,00) en 11 januari 2021 (€ 25.000,00). Volgens [eiser] was de schenking voorwaardelijk, namelijk onder de voorwaarde dat erflaatster, [eiser] zou overleven. Deze ontbindende voorwaarde is vervuld, zodat [eiser] een vordering heeft op de nalatenschap van erflaatster voor dit bedrag, aldus [eiser] . Ter onderbouwing van zijn stelling heeft [eiser] verwezen naar zijn verklaring op 23 oktober 2024 afgelegd ten overstaan van een notaris en de omstandigheid dat hij in zijn testament een legaat had opgenomen ten behoeve van erflaatster van € 150.000,00. Dat legaat was opgenomen in de verwachting dat erflaatster langer zou leven dan [eiser] en om erflaatster in staat te stellen om na zijn overlijden een woning te kopen. Gelet op de stijgende woningprijzen heeft [eiser] dit aangevuld met de schenking.

2.6. [gedaagden] hebben niet weersproken dat [eiser] de bedoelde bedragen van in totaal € 150.000,00 heeft geschonken aan erflaatster. [gedaagden] hebben echter gemotiveerd weersproken dat de schenkingen zijn gedaan onder de ontbindende voorwaarde dat erflaatster eerder zou overlijden dan [eiser] .

2.7. Daartoe hebben [gedaagden] gesteld dat noch erflaatster noch [eiser] ooit met [gedaagden] hebben besproken dat aan de schenking een voorwaarde was verbonden. [gedaagden] hebben in dat kader naar voren gebracht dat er in het voorjaar van 2024, toen duidelijk was dat erflaatster ongeneeslijk ziek was, een gesprek is geweest tussen erflaatster, [eiser] en [gedaagden] waarbij alle zaken omtrent het overlijden van erflaatster waren besproken om discussies te voorkomen. Tijdens dat gesprek heeft noch erflaatster noch [eiser] melding gemaakt van een ontbindende voorwaarde wat betreft de schenking. Voor het overlijden van erflaatster heeft [eiser] gezegd dat hij niet zou bijdragen aan de uitvaart, omdat hij erflaatster al een bedrag had geschonken waarmee de kosten van de uitvaart konden worden voldaan. Dit wijst er volgens [gedaagden] op dat geen sprake was van een voorwaardelijke schenking.

2.8. Verder is volgens [gedaagden] de stelling van [eiser] – dat hij ervan uitging dat hij eerder zou overlijden dan erflaatster – niet geloofwaardig. Erflaatster had namelijk al geruime tijd last van hartklachten waarvoor zij in 2020 al medische behandelingen heeft ondergaan. Ook wijzen [gedaagden] erop dat er al een voorziening was getroffen voor de situatie dat [eiser] eerder zou overlijden dan erflaatster, te weten het legaat. Ook weerspreken [gedaagden] dat de schenking zou zijn gedaan in verband met de stijgende koopprijzen van woningen. Gelet op de leeftijd van erflaatster in 2021 (77 jaar oud) en de omstandigheid dat zij op grond van het testament van [eiser] nog anderhalf jaar in de woning mocht blijven wonen na zijn overlijden, is het niet waarschijnlijk dat ze nog een woning zou hebben gekocht. Een verblijf in een verzorgingstehuis zou meer voor de hand hebben gelegen. Ook hebben [gedaagden] erop gewezen dat de gestelde ontbindende voorwaarde niet notarieel is vastgesteld, terwijl [eiser] wel de weg naar de notaris heeft weten te vinden voor de huwelijkse voorwaarden en zijn verklaring voor de onderhavige procedure.

2.9. De rechtbank overweegt als volgt. [eiser] beroept zich erop dat de schenkingsovereenkomst tussen hem en erflaatster is gesloten onder de ontbindende voorwaarde dat erflaatster eerder zou komen te overlijden dan [eiser] . Dat brengt mee dat op [eiser] de stelplicht en bewijslast rusten van de feiten en omstandigheden waaruit die afspraak volgt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [eiser] – in het licht van de gemotiveerde betwisting door [gedaagden] – daartoe onvoldoende gesteld. Anders dan [eiser] stelt levert het legaat ten behoeve van erflaatster in het testament van [eiser] geen aanwijzing op dat de schenking onder de gestelde ontbindende voorwaarde is overeengekomen. [eiser] heeft onvoldoende onderbouwd dat de schenking was bedoeld als aanvulling op het legaat voor het geval dat hij eerder zou zijn overleden. [gedaagden] hebben er in dat kader terecht op gewezen dat er niet zonder meer van kon worden uitgegaan dat [eiser] langer zou leven dan erflaatster gelet op de medische situatie van erflaatster, terwijl in de gegeven omstandigheden evenmin vaststond dat erflaatster nog een eigen woning zou kopen in het geval [eiser] wel eerder zou zijn komen te overlijden. [gedaagden] hebben daarentegen gewezen op omstandigheden die een contra-indicatie opleveren voor de gestelde ontbindende voorwaarde, zoals het gesprek in het voorjaar van 2024 waarin niets over een ontbindende voorwaarde en het moeten terugbetalen van de schenking is gezegd, de uitlating van [eiser] wat betreft zijn bijdrage aan de uitvaart en de omstandigheid dat de ontbindende voorwaarde niet (vooraf) notarieel is vastgelegd. De door [eiser] op 23 oktober 2024 afgelegde notariële verklaring vormt onvoldoende onderbouwing omdat deze pas na het overlijden van erflaatster is opgesteld en enkel een weergave betreft van de visie van [eiser] . Tot slot overweegt de rechtbank dat [eiser] desgevraagd ter zitting niet heeft kunnen concretiseren wat hij heeft afgesproken met erflaatster wat betreft de schenking. Hij kon zich dat niet meer goed herinneren. De vordering van [eiser] tot terugbetaling van het bedrag van € 150.000,00 wordt gelet op het voorgaande afgewezen.

Overboekingen van € 75.000,00

2.10. [eiser] heeft wat betreft het bedrag van € 75.000,00 gesteld dat hij heeft geconstateerd dat er regelmatig grote bedragen zijn overgeboekt van zijn rekening naar die van erflaatster. [eiser] was niet op de hoogte van de overboekingen en heeft daarmee niet ingestemd. Deze bedragen zijn opgelopen tot een bedrag van in ieder geval € 75.000,00. Erflaatster beschikte over de bankrekening van [eiser] , zonder dat [eiser] daarop zicht had. Pas enkele jaren geleden, eind 2020, kreeg [eiser] een iPad waarmee hij de mogelijkheid had om de bij- en afschrijvingen van zijn rekening te controleren. De gewraakte overboekingen dateren echter van voordien. De overboekingen zijn zonder recht of titel en daarmee onrechtmatig gedaan. In dit kader is van belang het bepaalde in artikel 4 van de huwelijkse voorwaarden, inhoudende dat een echtgenoot een vergoedingsrecht heeft op de andere echtgenoot, indien een bedrag of waarde ten behoeve van die andere echtgenoot aan zijn vermogen is onttrokken, aldus nog steeds [eiser] .

2.11. De stelplicht en de bewijslast van de stelling dat erflaatster zonder recht of titel en daarmee op onrechtmatige wijze de overboekingen heeft gedaan rusten op [eiser] . De rechtbank is van oordeel dat [eiser] onvoldoende gemotiveerd heeft gesteld dat erflaatster zonder recht of titel en dus op onrechtmatige wijze gelden van zijn rekening heeft overgeboekt naar haar eigen rekening, waartoe de rechtbank als volgt overweegt.

2.12. [eiser] heeft in de dagvaarding niet concreet geduid welke overboekingen het betreffen. Hij heeft zonder nadere toelichting verwezen naar de afschriften gevoegd bij de brief van zijn advocaat (overgelegd als productie 3 bij dagvaarding). Op de afschriften zijn verschillende overboekingen geduid door middel van een omkadering. Een aantal van die overboekingen betreft de hiervoor bedoelde schenkingen. Daarnaast is er in de periode van 15 juni 2015 tot en met 13 juli 2020 een veertiental overboekingen geduid, bestaande uit acht overboekingen van de rekening van [eiser] naar de rekening van erflaatster en zes overboekingen van de rekeningen van erflaatster naar de rekening van [eiser] . Bij deze betalingen zijn geen omschrijvingen genoemd, behalve bij een betaling van de rekening van [eiser] naar de rekening van erflaatster op 6 februari 2019 van € 15.316,00 waarbij is vermeld “totale kwijtschelding”. Het saldo van deze overboekingen is € 75.316,00. De rechtbank begrijpt dat de vordering betrekking heeft op deze overboekingen.

2.13. [eiser] heeft een onvoldoende onderbouwing gegeven van zijn standpunt dat erflaatster de overboekingen van zijn bankrekening naar haar bankrekening zou hebben gedaan zonder dat [eiser] daar zicht op had en zonder medeweten van [eiser] . [gedaagden] hebben dit gemotiveerd weersproken. Daartoe hebben zij onder meer gesteld dat [eiser] een fervent belegger was en daartoe door middel van internetbankieren zijn eigen financiën beheerde. Deze stelling vindt steun in de overgelegde bankafschriften van [eiser] van zijn bankrekening, waarop verschillende overboekingen zijn vermeld van grote bedragen van en naar zijn beleggingsrekening en Profijtrekening. Dat hij belegde heeft [eiser] op de zitting bevestigd. Er kan worden verwacht dat [eiser] - in het kader van die beleggingen - zicht had op zijn vermogen en het verloop ervan. Dit is een aanwijzing dat [eiser] weldegelijk zicht had op zijn eigen bankrekeningen, al dan niet met behulp van erflaatster. [gedaagden] hebben schriftelijke verklaringen van henzelf overgelegd, die dit ondersteunen.

2.14. Ook de bedoelde overboekingen zelf tussen [eiser] en erflaatster geven geen handvatten dat erflaatster deze overboekingen heeft gedaan buiten medeweten en zonder toestemming van [eiser] . Daartoe stelt de rechtbank voorop dat uit de stelling van [eiser] volgt dat erflaatster bevoegd was om over zijn bankrekening te beschikken. Zij deed dat immers voor hem en op aanwijzing van hem. De enkele omstandigheid dat zij gelden heeft overgeboekt, brengt dus niet reeds mee dat zij onrechtmatig heeft gehandeld. Voort is van belang dat er geen omschrijvingen bij de overboekingen staan, behalve bij de overboeking van 6 februari 2019. Die omschrijving wijst er veeleer op dat [eiser] een schuld had bij erflaatster. Ook valt uit de overgelegde bankafschriften bij productie 3 van de dagvaarding op dat er gedurende jaren grote bedragen heen en weer zijn gegaan tussen de bankrekeningen van [eiser] en erflaatster. Ook erflaatster heeft dus grote bedragen overgemaakt naar [eiser] . Uit de betalingen omkaderd op productie 3 bij de dagvaarding blijkt al dat erflaatster € 80.000,00 heeft overgemaakt van haar bankrekening naar de bankrekening van [eiser] . Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, wijst dit patroon niet zonder meer op een situatie waarin erflaatster zonder medeweten en toestemming van [eiser] gelden van zijn rekening naar haar rekening heeft overgemaakt. Ook speelt mee dat, zoals hierna nog aan bod komt, er een financiële verwevenheid is geweest tussen de financiële posities van [eiser] en erflaatster.

2.15. Gelet hierop kan de omstandigheid dat er in de periode van 2015 tot en met 2020 gelden zijn overgemaakt van de bankrekening van [eiser] naar de bankrekening van erflaatster en andersom niet tot de conclusie leiden dat erflaatster per saldo gelden op onrechtmatige wijze naar haar bankrekening heeft overgeboekt.

2.16. Het beroep van [eiser] op artikel 4 van de huwelijkse voorwaarden leidt evenmin tot toewijzing van dit onderdeel van de vordering. Daartoe overweegt de rechtbank dat tussen partijen vaststaat dat met instemming van [eiser] betalingen zijn gedaan naar de bankrekening van erflaatster. Dat betreffen in ieder geval jarenlang een maandelijkse toelage en de eerder bedoelde schenkingen. Ook speelt dat mee dat [gedaagden] - onvoldoende weersproken - hebben gesteld dat erflaatster zorgdroeg voor alle betalingen ten behoeve van het huishouden en in dat kader ook geld heeft overgeboekt van de bankrekening van [eiser] naar haar bankrekening. In zoverre zijn de financiële posities van [eiser] en erflaatster met elkaar verweven geraakt tijdens hun huwelijk. [eiser] kan daarom niet louter volstaan met zijn stelling dat - gelet op de geduide overboekingen - er per saldo geld is onttrokken aan zijn vermogen door erflaatster.

2.17. Gelet op het voorgaande wordt ook dit deel van de vordering van [eiser] afgewezen.

Proceskosten

2.18. De conclusie is dat de vordering van [eiser] wordt afgewezen. [eiser] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [gedaagden] worden begroot op:

  • salaris advocaat € 5.428,00 (2 punten x € 2.714,00 Tarief VI)

  • griffierecht € 2.723,00

  • nakosten € 178,00 (plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)

Totaal € 8.329,00

3 De beslissing

De rechtbank:

3.1. wijst de vordering af;

3.2. veroordeelt [eiser] in de proceskosten van [gedaagden] , tot op heden begroot op € 8.329,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [eiser] niet tijdig aan de veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet [eiser] € 92,00 extra betalen, plus de kosten van betekening;

3.3. veroordeelt [eiser] in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 Burgerlijk Wetboek over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan;

3.4. verklaart het vonnis uitvoerbaar bij voorraad wat betreft de proceskosten en de daarover toegewezen wettelijke rente.

Deze mondelinge uitspraak is gedaan door mr. D.E. Alink en in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Waarvan proces-verbaal,