Terug naar bibliotheek
Rechtbank Den Haag

ECLI:NL:RBDHA:2025:17975 - Rechtbank Den Haag - 30 september 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBDHA:2025:1797530 september 2025

Uitspraak inhoud

Zittingsplaats Middelburg

Bestuursrecht

Zaaknummer: NL25.45810

V-nummer: [V-nummer] , (gemachtigde: mr. R.E. Temmen),

en

(gemachtigde: mr. K. Kanters).

Procesverloop

Bij besluit van 19 september 2025 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw[1] opgelegd.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.

Eiser heeft zich akkoord verklaard met schriftelijke afdoening van het beroep. Eiser heeft op 24 september 2025 de gronden van het beroep ingediend. Verweerder heeft op diezelfde dag een verweerschrift ingediend. De rechtbank heeft op 29 september 2025 het onderzoek gesloten.

Overwegingen

  1. Eiser stelt te zijn geboren op [datum] 2002 en de Algerijnse nationaliteit te hebben.

  2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft als zware gronden[2] vermeld dat eiser:

- 3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;

- 3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;

  • 3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;

- 3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;

en als lichte gronden[3] vermeld dat eiser:

- 4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;

- 4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlenging van een verblijfsvergunning hebben geleid;

- 4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;

- 4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.

  1. Eiser heeft de zware en lichte gronden betwist met uitzondering van de zware grond 3c, en voert daartoe het volgende aan. Ten aanzien van de zware grond 3a stelt eiser dat hij naar Nederland is gekomen om asiel aan te vragen, omdat hij in Algerije problemen heeft en voor zijn leven vreest. De in bewaring ingediende asielaanvraag heeft hij op 17 september 2025 ingetrokken, omdat hij de behandeling daarvan niet in detentie wilde afwachten. Met betrekking tot de zware grond 3b voert eiser aan dat hij eerder ten tijde van zijn asielprocedure is vetrokken uit angst teruggestuurd te worden naar Algerije. Wat betreft de zware grond 3d stelt eiser dat hij volledige openheid van zaken heeft gegeven omtrent zijn identiteit en nationaliteit, waar zijn paspoort zich bevindt en ook zal proberen deze te verkrijgen. Nu eiser zijn volledige medewerking verleent, kan de zware grond 3d hem niet worden tegengeworpen. Daarbij wijst eiser erop dat verweerder zijn identiteit en nationaliteit in eerdere procedures niet heeft betwist. Ook de lichte grond 4a kan eiser niet worden tegengeworpen, nu hij alles in het werk stelt om de vereiste documenten te verkrijgen. Ten aanzien van de lichte grond 4b voert eiser aan dat hij geen asielaanvraag heeft ingediend om zijn uitzetting te frustreren. Dit blijkt ook uit het feit dat eiser zijn asielaanvraag zelfstandig heeft ingetrokken. Met betrekking tot de lichte grond 4c wijst eiser erop dat hij verblijft in het detentiecentrum Rotterdam. Tot slot voert eiser ten aanzien van de lichte grond 4d aan dat het hem niet is toegestaan te werken en dat hij, indien toegestaan, wil werken om in zijn onderhoud te voorzien.

  2. Verweerder heeft bij het verweerschrift de zware grond 3d laten vallen, zodat deze niet langer aan de maatregel ten grondslag ligt.

  3. De rechtbank stelt vast dat eiser de zware grond 3c niet heeft betwist, feitelijk juist is en voldoende gemotiveerd is door verweerder. Voorts is de rechtbank van oordeel dat ook de zware gronden 3a en 3b terecht aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd. Verweerder mag bij het tegenwerpen van de zware gronden 3a en 3b volstaan met een toelichting waaruit blijkt dat deze gronden zich feitelijk voordoen.[4] Verweerder heeft in het bestreden besluit en in het verweerschrift gemotiveerd dat en waarom deze zware gronden zich feitelijk voordoen. Nu eiser bij zijn binnenkomst in Nederland niet beschikte over een geldig reis- of identiteitsdocument, noch een geldig visum of mvv, is de zware grond 3a feitelijk juist. Bovendien heeft eiser verklaard dat zijn paspoort in Spanje ligt. De vrees die eiser heeft om teruggestuurd te worden naar Algerije doet niet af aan de feitelijke juistheid van de zware grond 3b. Daarbij is ook van belang dat eiser eerder met onbekende bestemming is vertrokken. De zware gronden 3a, 3b en 3c zijn voldoende om de maatregel van bewaring te kunnen dragen en risico op onttrekken aan het toezicht aan te nemen. Wat eiser voor het overige heeft aangevoerd over de lichte gronden behoeft geen bespreking, omdat dit niet kan leiden tot de conclusie dat de bewaring onrechtmatig is.

Lichter middel

  1. In het kader van de belangenafweging verzoekt eiser om verblijf in een regulier asielzoekerscentrum in afwachting van zijn uitzetting. Voor zover eiser hiermee verzoekt om toepassing van een lichter middel, overweegt de rechtbank als volgt.

  2. Verweerder heeft voldoende gemotiveerd waarom geen aanleiding bestond om een lichter middel toe te passen. Daarbij is van belang dat aan de maatregel ten grondslag gelegde gronden een risico op onttrekking aan het toezicht oplevert. Verweerder heeft daarbij kunnen betrekken dat eiser heeft verklaard in meerdere landen in de Europese Unie een asielaanvraag te hebben ingediend. Bovendien heeft eiser meerdere malen verklaard dat hij niet terug wil keren naar Algerije. Verder is niet gebleken van feiten en omstandigheden die de bewaring voor eiser onevenredig bezwarend maken en waarin verweerder aanleiding had moeten zien een lichter middel dan bewaring op te leggen.

Ambtshalve toets

  1. Tot slot leidt de ambtshalve toetsing niet tot het oordeel dat de maatregel van bewaring op enig moment onrechtmatig was.

Conclusie

  1. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt het verzoek om schadevergoeding afgewezen.

  2. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:

  • verklaart het beroep ongegrond;

  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.

Deze uitspraak is gedaan op 30 september 2025 door mr. E.F. Bethlehem, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Mohandes, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.

De uitspraak is bekendgemaakt op:

Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Vreemdelingenwet 2000.

Artikel 5.1b, derde lid, van het Vb.

Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.

Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 25 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:829.


Voetnoten

Vreemdelingenwet 2000.

Artikel 5.1b, derde lid, van het Vb.

Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.

Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 25 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:829.