Terug naar bibliotheek
Rechtbank Den Haag

ECLI:NL:RBDHA:2025:17903 - Rechtbank Den Haag - 30 september 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBDHA:2025:1790330 september 2025

Rechtsgebieden

BestuursrechtVreemdelingenrecht

Genoemde wetsartikelen

Uitspraak inhoud

Rechtbank DEN HAAG

Meervoudige kamer

Rekestnummer: HA RK 24-355

Zaaknummer: C/09/667565

Datum beschikking: 30 september 2025

Beschikking op het op 10 juni 2024 ingekomen verzoekschrift van:

[verzoeker] ,

verzoeker, wonende te [woonplaats] , advocaat: mr. H.K. Jap-A-Joe te Utrecht.

Als belanghebbende wordt aangemerkt:

DE STAAT DER NEDERLANDEN,

(Ministerie van Justitie en Veiligheid, Immigratie- en Naturalisatiedienst, verder te noemen “de IND”), zetelende te ’s-Gravenhage, vertegenwoordigd door: mr. M.L.K. Law.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:

  • het verzoekschrift, met bijlagen;

  • de brief van 23 oktober 2024, met bijlagen, van verzoeker*;*

  • de brief van 22 januari 2025 van de IND;

  • de brief van 14 februari 2025 van verzoeker;

  • de brief van 27 maart 2025, met bijlage, van de IND;

  • de brief van 30 april 2025, met bijlagen, van verzoeker;

  • nogmaals een brief van 30 april 2025 van verzoeker;

  • de brief van 8 mei 2025 van de IND.

Op 9 september 2025 is de zaak op een zitting van de meervoudige kamer van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: verzoeker bijgestaan door zijn advocaat en mr. M.L.K. Law namens de IND.

Verzoek en het standpunt van de IND

Het verzoekschrift strekt tot vaststelling van het Nederlanderschap van verzoeker.

De IND concludeert tot afwijzing van het verzoek.

Feiten

  • Verzoeker is op [geboortedatum 1] 1998 geboren te [geboorteplaats 1] (Suriname) tijdens het huwelijk van zijn moeder ( [de moeder] , hierna ‘de moeder’, geboren op [geboortedatum 2] 1980 te [geboorteplaats 2] (Suriname)) en [naam 1] (hierna: ‘ [naam 1] ’).

  • Bij vonnis van 21 april 1998 van de Kantonrechter in het Eerste Kanton (Suriname)is het huwelijk van de moeder en [naam 1] nietig verklaard, welk vonnis op 30 april 1998 is ingeschreven in het register van huwelijken van het ressort P / GH.

  • De moeder heeft de Surinaamse nationaliteit. De nationaliteit van [naam 1] is onbekend.

  • Op de (kopie) geboorteakte van verzoeker staat de volgende aantekening, gedateerd op 9 juli 1998:“Blijkens akte ingeschreven in de registers van huwelijken van het ressort P/GH van Paramaribo op 30 april 1998, is bij vonnis van de Kantonrechter in het Eerste Kanton te Paramaribo van 21 april 1998, het huwelijk gesloten tussen de ouders van het in tegenstaande akte genoemd kind nietig verklaard.”

  • Uit de (kopie) geboorteakte van verzoeker volgt dat bij akte, verleden voor de Ambtenaar van de Burgerlijke stand van [plaats] op 15 juli 1998, verzoeker is erkend door [naam 2] (hierna: ‘ [naam 2] ’), geboren op [geboortedatum 3] 1965 te Suriname, en dat die erkenning is aangetekend op de geboorteakte op 20 juli 1998.

  • Uit een afschrift uit de Basisregistratie Personen van 23 augustus 2023 volgt dat [naam 2] op dat moment was geregistreerd met de Nederlandse nationaliteit.

  • Verzoeker is in het bezit van een Surinaams paspoort, afgegeven op 15 mei 2020.

Beoordeling

De rechtbank stelt voorop dat het verzoek is gegrond op artikel 17 van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN). Op basis van dit artikel is de rechtbank enkel bevoegd om tot vaststelling van het Nederlanderschap van een persoon over te gaan of tot vaststelling dat die persoon het Nederlanderschap niet bezit.

In geschil is of verzoeker in het bezit is van de Nederlandse nationaliteit.

Verzoeker stelt dat dit het geval is en voert daartoe – samengevat – het volgende aan. Volgens verzoeker had [naam 2] op het moment dat hij verzoeker erkende de Nederlandse nationaliteit. De moeder van [naam 2] heeft namelijk – in het kader van de onafhankelijkheid van Suriname – in 1982 de Nederlandse nationaliteit door naturalisatie herkregen. [naam 2] is als minderjarige met zijn moeder mee genaturaliseerd tot Nederlander. Op 15 juli 1998 heeft [naam 2] verzoeker als zijn zoon erkend. Als gevolg van de erkenning door een vader met de Nederlandse nationaliteit heeft verzoeker van rechtswege de Nederlandse nationaliteit verkregen op grond van artikel 4, lid 2 RWN. Omdat zich in de tussentijd geen verliesgrond heeft voorgedaan, heeft verzoeker nog steeds de Nederlandse nationaliteit.

De IND stelt zich op het standpunt dat de erkenning door [naam 2] nietig is en daardoor in Nederland niet kan worden erkend. Op het moment van erkenning door [naam 2] had verzoeker namelijk al twee juridische ouders (te weten: de moeder en [naam 1] ). Bovendien is volgens de IND niet aangetoond dat [naam 2] ten tijde van de erkenning, op 15 juli 1998, in het bezit was van de Nederlandse nationaliteit.

De rechtbank zal eerst beoordelen of de erkenning van verzoeker door [naam 2] in Nederland kan worden erkend.

Artikel 10:101 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) bepaalt dat een buitenslands tot stand gekomen rechtsfeit of rechtshandeling waarbij familierechtelijke betrekkingen zijn vastgesteld of gewijzigd, welke zijn neergelegd in een door een bevoegde instantie overeenkomstig de plaatselijke voorschriften opgemaakte akte, van rechtswege in Nederland wordt erkend, tenzij sprake is van een weigeringsgrond als genoemd in artikel 10:101 lid 1 BW in samenhang met artikel 10:100 lid 1 BW. Van een weigeringsgrond als hiervoor bedoeld, is sprake als:

Dit betekent dat de rechtbank moet toetsen of bij het opmaken van de erkenningsakte door de Ambtenaar van de Burgerlijke stand van Paramaribo sprake is geweest van één van deze situaties. De rechtbank is van oordeel dat dat niet zo is en dat de Ambtenaar van de Burgerlijke stand die de akte van erkenning heeft verleden, dat op goede gronden en in overeenstemming met de destijds geldende Surinaamse wetgeving heeft gedaan. Ook de openbare orde verzet zich daar niet tegen. De rechtbank legt dat als volgt uit. Omdat op de geboorteakte van verzoeker al vóór de erkenning is aangetekend dat het huwelijk tussen zijn ouders nietig is verklaard, moet het ervoor worden gehouden dat de Ambtenaar van de Burgerlijke stand daarvan op de hoogte is geweest. Daarom moet ook worden aangenomen dat de Ambtenaar van de Burgerlijke stand heeft getoetst of deze nietigverklaring gevolgen had voor het vaderschap van [naam 1] met betrekking tot verzoeker en heeft geoordeeld dat dat inderdaad het geval was. De Ambtenaar van de Burgerlijke stand zal daarbij hebben getoetst aan het destijds geldende ‘oude’ Burgerlijk Wetboek van Suriname – dat gold tot en met april 2025. De in dit kader relevante bepalingen luiden: (…) “Artikel 148 Een huwelijk, hetwelk nietig verklaard is, heeft niettemin

al deszelfs burgerlijke gevolgen, zowel ten opzichte der echtgenoten, als van

de kinderen, wanneer hetzelve te goeder trouw door beide de echtgenoten is

aangegaan.

Artikel 149 Wanneer de goede trouw alleenlijk bestaat aan de zijde van een

der echtgenoten, heeft het huwelijk geen burgerlijke gevolgen, dan alleen ten

voordele van die echtgenoot, en van hun wettige kinderen. De echtgenoot,

die in de kwade trouw heeft verkeerd, kan tot vergoeding van kosten, schade

en interessen jegens de andere verwezen worden.

Artikel 150 In de gevallen van de twee voorgaande artikelen, houdt het

huwelijk op burgerlijke gevolgen te hebben, te rekenen van de dag waarop

hetzelve bij vonnis is nietig verklaard.” (…) Uit deze bepalingen blijkt dat, indien sprake is van een situatie waarin het huwelijk nietig is verklaard en tenminste één van beide echtgenoten niet te goeder trouw was bij het aangaan van het huwelijk, dat huwelijk geen burgerlijke gevolgen heeft voor onder meer de wettige kinderen die uit dat huwelijk zijn geboren, anders dan de gevolgen die in hun voordeel zijn. Juridisch ouderschap van een niet te goeder trouw in het huwelijk getreden man ten aanzien van een kind van wie de biologische ouder bekend is en die dat kind ook wil erkennen, kan niet geacht worden in het voordeel van dat kind te zijn. In deze zaak is niet duidelijk geworden om welke reden het huwelijk tussen de moeder van verzoeker en [naam 1] door de kantonrechter in Suriname nietig is verklaard. Zoals reeds is overwogen, moet de Ambtenaar van de Burgerlijke stand wel kennis hebben gehad van het vonnis van de kantonrechter en daarom van de reden voor de nietigverklaring. Op grond daarvan moet hij hebben aangenomen dat sprake was van een situatie waarin tenminste één van beiden bij het aangaan van het huwelijk niet te goeder trouw was en dat de nietigheid van dat huwelijk daarom meebracht dat [naam 1] niet langer de juridische ouder van verzoeker was. Als dat anders was geweest, had de Ambtenaar van de Burgerlijke stand immers niet over kunnen gaan tot het verlijden van de akte van erkenning. De rechtbank gaat er daarom van uit dat de Ambtenaar van de Burgerlijke stand aan de hand van het vonnis van de kantonrechter de gevolgen van de nietig verklaring van het huwelijk voor het vaderschap van [naam 1] heeft getoetst en tot het oordeel is gekomen dat verzoeker geen juridisch ouder meer had, zodat voor [naam 2] de weg naar erkenning van verzoeker vrij was. Het destijds geldende Surinaamse recht bood daartoe ook ruimte. In het licht van het bovenstaande ziet de rechtbank geen aanleiding om aan te nemen dat aan de erkenning van verzoeker door [naam 2] geen behoorlijk onderzoek of behoorlijke rechtspleging voorafgegaan is, of dat dit rechtsfeit kennelijk onverenigbaar is met de openbare orde. De erkenning van verzoeker door [naam 2] op 15 juli 1998 wordt daarom in Nederland erkend.

Vervolgens zal de rechtbank beoordelen of [naam 2] ten tijde van de erkenning van verzoeker de Nederlandse nationaliteit bezat en zo ja, of hij deze gedurende de minderjarigheid van verzoeker heeft verloren waardoor ook verzoeker deze heeft verloren.

Niet in geschil is dat [naam 2] op 20 april 1982 is mee genaturaliseerd met zijn moeder en aldus de Nederlandse nationaliteit heeft verkregen. Door de IND zijn geen concrete feiten en omstandigheden gesteld op basis waarvan kan worden geconcludeerd dat hij de Nederlandse nationaliteit nadien op enig moment heeft verloren. Bij die stand van zaken dient de rechtbank er vanuit te gaan dat [naam 2] ook ten tijde van de erkenning van verzoeker in 1998 in het bezit was van de Nederlandse nationaliteit.

De rechtbank stelt gelet op het voorgaande vast dat verzoeker op 15 juli 1998 – als gevolg van de erkenning door [naam 2] – op grond van artikel 4 tweede lid RWN de Nederlandse nationaliteit heeft verkregen en dat zich daarna geen feiten of omstandigheden hebben voorgedaan op grond waarvan verzoeker de Nederlandse nationaliteit weer heeft verloren.

Het verzoek wordt daarom worden toegewezen.

Beslissing

De rechtbank:

stelt vast dat [verzoeker] , geboren op [geboortedatum 1] 1998 te [geboorteplaats 1] (Suriname), sinds 15 juli 1998 de Nederlandse nationaliteit bezit.